Donderdag 8 Maart.
A°. 1894
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De „Engelscliman."
li». 1044a
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER OOUBANT:
Voor Leiden per 8 maanden.f 1.10.
Franco per poet. l-*0.
AfconderliJke Nommers 0.05.
PRIJS DER ABVEBTENTEÈiN:
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
lettere naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
Nog even, heel even, iets dat met Neer
bos o h in verband staat I
Dr. S. D. Van Veen, te Groningen, schryft
in de Prov. Groninger Ct. het volgende:
„Verleden week deelde de heer Van Deth,
in tegenwoordigheid van dr. Bahler, my het
volgende mede:
„Dr. Laurillard heeft gezegd, dat de on
zedelijkheid te Neerbosch honderdmaal erger
is, dan Van Deth heeft verteld." Ik zeide
daarop, dat ik naar de waarheid van deze
mededeeling onderzoek zou doen.
Dezer dagen sprak ik dr. Laurillard en
vroeg, of de boven aangehaalde woorden waar
heid bevatten. Ik ontving ten antwoordDat
heeft Van Deth gelogen. Ik heb dat nooit ge
zegd. En het is ook niet zoo." Daarby werd
my verlof gegeven, om van deze verklaring
gebruik te maken, waar ik zulks noodig zou
oordeelen.
Ik deel dit feit bier mede als een nieuw
bewys hoe Van Deth liegt. Van dr. Laurillard
getuigde hyzelf: „Dat is een eerlyk man."
Welnu, deze eeriyke man noemt hier Van
Deth een leugenaar.
Men zy dus gewaarschuwd, dat men met
een leugenaar- te doen heeft."
Aan de Haagsche Courant schryft men uit
Hellevoeteluis, dat ook daar onder de mili
tairen individuen zyn, die zich aan dezelfde
gruwelyke onzedelykheid overgeven,
waarvoor onlangs in Den Haag twee sergeanten
terechtstonden. Reeds eenige maanden ge
leden schryft de berichtgever werd dien
aangaande eene klacht ingediend, en er had
dan ook een onderzoek plaats; maar de
auditeur-militair te 's-Gravenhage, aan wien
de garnizoens-commandant van Hellevoet de
stukken toezond, schynt geene termen te
hebben gevonden, waarop hy eene vervolging
zou kunnen instellen; althans men heeft van
de zaak, waarin ook weer onderofficieren
betrokken waien, sedert niets meer gehoord,
en alles gaat zyn gewonen gang, alsof er
niets gebeurd ware.
Do Haagsche Courantkennende den audi
teur-militair „als een man van onverdachte
•eriykheid en rechtvaardigheid", vermoedt dat
de moeiiykheid der militaire rechtspleging
hier wel aan eene vervolging in den weg zal
staan.
„De zaak van den sergeant T. v. A. heeft
alweer geleerd hoe licht een wettig bewys-
middel by het Hoog Militair Gerechtshof kan
afstuiten op eene andere, mildere opvatting.
Waar dat gerechtshof vryspreekt, omdat het
zich niet overtuigd verklaart door zwaarwich
tige aanwyzingen, waarop in 't burgerlyke
zoo herhaaldeiyk veroordeelingen worden ge
grond, daar Is, tegenover zulk eene opvatting
van den hoogsten militairen rechter natuurljjk
in zaken als het hierbedoelde wel zelden of
nooit een veroordeelend vonnis te verkrygen;
althans wanneer het H. M G. consequent in
alle appèl-zaken dezelfde redeneering bleef
volgen, die het ten gunste van T. v. A. deed
gelden.
„Dat de auditeur niet lioht tot strafver
volging overgaat, ook al heeft hij nog zoo
degelyke motieven voor de overtuiging, dat
het feit bedreven is, verklaren wy ons dus,
zegt de Haagsche Ct. ten slotte, volkomen."
Dr. J. M. Hoogvliet levert in de Vragen
des Ti/jds een vermakelyk pleidooi voor de
plannen der Vereeniging tot vereen
voudiging der spelling en verbuiging.
Hy geeft de verschrikkelyke geschiedenis van
een leeuwentemmer een Hollandschen die
door de leeuwin wordt verslonden. De on
gelukkige ligt met het hoofd in den bek van
de leeuwin en de omstanders staan van schrik
verstomd.
Opeens wordt de ademlooze stilte verbroken
door de stem van den dierentemmer zei ven.
Hy kan nameiyk spreken. De boven-zytanden
van de leeuwin raken hem niet lager dan de
slaap; boven in zyn nek voelt-i duideiyk de
drukking van de twee groote slagtanden in
de benedenkaak.
„Schudt-i met z'n staart?" klinkt het zeer
zacht en langzaam, maar volkomen verstaan
baar.
„Ja! dat doet-il" roepen vele stemmen uit
het publiek met zekere blydschap, want men
denkt aan het vriendschappelyke kwispel
staarten van den hond.
„Dan is-'et met me gedaan", jammert de
ongelukkige, „dan byt-i me zoo dadeiyk m'n
hoofd af".... en deze voorspelling werd na
nog eene enkele vreeselyke minuut letteriyk
bewaarheid.
Erger dan deze verschrikkelyke geschiedenis
is het verschrikkelyke feit, dat die Hollandsche
leeuwentemmer nog op 't laatste oogenblik
twee taalfouten maakt. Hy had moeten
vragen: „Schudt zy met haren staart?" Een
Franschman zou elle gezegd hebben, een
Duitscher ihr en sie, enz. Alleen de Hol
lander is de eenige, die zich in doodsangst
tot taalfouten laat verleiden t
Aan deze historie knoopt dr. Hoogvliet
eene beschouwing vast over het treurige feit,
dat, terwyi voor alle andere volkeren een
taalregel eene natuurwet is, by ons preciee
het omgekeorde het geval blykt te zyn.
De Noordzee is eene bekende van ons; de
duinen en het strand van Scheveningen heb
ben de meesten onzer betreden en dus ook
gezien; wy weten dat het water der Noord
zee by storm verwoestingen kan aanrichten
en ons land kan ontrooven, we weten wat
„bommen" zyn, en daarom zal hetgeon hier
volgt door ons gelezen worden, al zy het
dan ook hot verkorte van wat de briefschry-
ver uit de hofstad van de Arnhemsche Courant
in een zyner brieven ter lezing aanbiedt naar
aanleidiDg van de door den heer Conrad in
de Tweede Kamer aangekondigde in terp el
lat ie tot den minister van waterstaat over
den toestand der duinen en het strand
te Scheveningen, door het kwade weder
in de vorige maand zoo geducht geteisterd
en afgeslagen.
Die brief8chry ver zegt o. m.
De waterstaats specialiteit, afgevaardigde
van de kiezers te 's-Gravenhage en Scheve
ningen, loont een hart te hebben voor het
district, dat hem in het gestoelte der vertegen
woordiging verhief. Niet de zorg voor eigen
hachje is zyn motief, maar die voor ons aller
haagje, want wanneer de Noordzee, door stor
men opgezweept, zoo ruw en onbesuisd blyft
doen als in de eerste helft van Februari 1894,
dan moet in de eerste plaats Scheveningen er
aan en kon het zeewater nog weieens op een
kwaden dag de kelders, grachten en lage buur
ten van d6 koninklyke residentie onder water
zetten. Wie weet of de Haagscho hofjes over
een dertigtal jaren niet evenzeer tot de geschie
denis zullen behooren als de Rottumer ganzen
Het is eigeniyk eene zeer ernstige quaestie,
die onze ingenieur afgevaardigde in de Kamer
te berde wil brengenmisschien zou het daarom
juist ongewenecht te achten zyn haar in die
vergadering opzettelyk aan de orde te stellen.
Want behalve dien ernst van het onmiddellyk
gevaar, liggen er allerlei voetangels en klem
men in; in de eerste plaats al dadelyk een
conflict van bevoegdheid. Het onderhoud van
duin en stranden nameiyk, hoewel onbetwist
baar eene zaak van zeer algemeen Ryksbe-
lang, omdat het materiöele bestaan van het
land zelf er van afhankeiyk is, berust niet
by het Ryksbestuur, maar is, in overoude
tyden al, aan de waterschappen opgedragen,
en zoo behoort de zorg voor de zeewering te
Scheveningen aan het hoogheemraadschap van
Delfland, hetzy alleen, hetzy met dat van
Rynland gezameniyk.
Wat meer is, het toezicht over dit zeer
gewichtig onderwerp van algemeen ryksbelang
berust niet eens by 's lands centrale Regeering,
maar volgens de Grondwet by Gedeputeerde
Staten, die alleen bevoegd zyn werken van
veiligheid of onoerhoud te bevelen, wanneer
de waterschappen daaromtrent in verzuim zyn
of na bekomen last in gobreke blyven. Nu
zyn de genoemde waterschappen, zooals het
Gemeentebestuur van Den Haag maar al te
dikwyls ondervonden heeft, machtig strak op
hun „ponteneur", zooals de menschen zeggen,
en willen geen sikkepitje van hunne macht en
rechten afstaan, zelfs niet wanneer ze daar
mede de ontwikkeling van onze steden, de
verbetering van allerlei toestanden tegen
houden, maar die zeeworing is eene teere en
zeere plek. Dat onderhoud kost veel, en
eigeniyk is de zaak alleen goed en Zuid-
Holland werkeiyk veilig te maken voor de
zilte baren, wanneer Delfland voortgaat met
het leggen van de kostbare steenen hoofden
of golfbrekers, die, gedurende de laatste
honderd Jaren altoos pruttelend en tegen
strevend, niet zelden gedwongen van den
Hoek van Holland af door dat waterschap op
het strand zyn gebouwd. Het bestuur heeft
altyd beweerd, dat het daarvoor subsidie van
het Ryk, of van de provincie, of van de ge
meenten moest hebben, die dan toch ook
evengoed als do boeren en landeigenaars, die
nu alleen betalen, van de aangelegde werken
profijt hebben, en tot nog toe heeft men aan
den aandrang altoos weerstand kunnen bieden.
Maar nu ligt het gevaar van des heeren Coorads
interpellatie dóórin, dat men daardoor wellicht
aan het bestuur van Delfland een wapen in
de hand geeft, waarvan die heeren, gaar als
ze zyn, zeker gebruik zullen maken. Gesteld
dat het by de interpellatie wordt geconstateerd,
dat op het oogenblik de toestand van strand
en duinen niet onrustbarend is. en in dien
geest liet zich dezer dagen een niet by eenig
havenplan betrokken Ingenieur In myne tegen
woordigheid uit maar dat de wenscheiyk-
heid van de eene of andere op duurzaamheid
berekende voorziening wordt uitgesproken,
wat dan Er is geen andere weg dan dat de
Regeering, door middel van de Gedeputeerden,
die boodschap aan Delfland laat doen. En wat
zal dan Delfland van die aanbevolen maat
regelen zeggen? Waarschynlyk dat het die
zeer mooi vindt en wel tot de uitvoering wil
overgaan, maar: hoeveel betaalt u, o provincie?
hoeveel u, o Ryk der Nederlanden, voor deze
voorbehoedmiddelen te uwen faveure en volgens
uwe inzichten en wenschen aan te brengen?
Dan heeft men de poppen aan het dansen l
Van subsidie geen sprake; van betalen van
het werk door hen, die het verlangen, nog
minder, en het eind van het lied zal zyn dat
Delfland, natuurlyk in de landstaal en met
de gebruikeiyke „wy hebben de eer" 's, zal
antwoorden: „non facio si non das." Alleen
reeds om deze reden wil het my voorkomen
dat de aangekondigde interpellatie misschien
wel een bewys van koenheid bevat, maar
toch maar weinig raadzaam is.
Behalve dit heeft men echter nog de bom
men, do Schevoningsche nameiyk. Wanneer
Delfland zyne hoofdenry doortrekt voorby
Scheveningen heen, zal dat groote gevolgen
voor het dorp hebben. Niet voor do badplaats,
want daar de brandingbrekers het water tus-
schen elkander in hooger doen oploopen, gaat
het zeebad met die interrupties vooruit: het
eigeniyk badwater werkt levendiger en beter.
Maar voor de visschers industrie zou diezelfde
verandering de dood zyn. De bommen en
pinken, logge vaartuigen als klompen, worden,
thuiskomende, zoo maar plomp verloren op het
strand gestuurd en blyven liggen waar ze
stranden. Wanneer nu echter het strand door
eteenen hoofden verdeeld wordt, is dit on-
mogeiyk, en is dus deze verouderde Scheve-
ning6che Industrie niet bestaanbaar meer.
Maak u daarom niot ongerust, lezer, Jat
ge dan geen verscho Scheveningsche zeevisch
moer zult kunnen bekomen, want al sedert
lang hebben de ondernemende, met den tyd
medegaande Scheveningsche reeders hunne
vi8schery overeenkomstig de eischen van den
tyd veranderd. De bommen en pinken hebben
zy verlaten en visschen nu met snelle loggers.
Alleen kunnen die niet, zooals vanouds de
pinken, op het strand gezet worden, en in
afwachting van eene vlucht- of visschershaven
te Scheveningen zelf die wel nimmer zal
tot stand komen varen deze moderne
schepen den Rotterdamschen waterweg uit
en in en brengen de visch te Maassluis of
Vlaardingen, vanwaar ze por spoortrein naar
overal heen verzonden wordt. En in die
Maashavens overwinteren de schepen en liggen
zy uit te rusten na den afloop van heft
visch8eizoen.
Nu is er voor de bommen en pinken een
uitwegje geopend, en de kwade wereld wil
zeggen dat de plannen tot interpellatie van
ons Kamerlid daarmede in verband staan.
Een ingenieur heeft eene haven ontworpen
midden in de duinen, waarin die verouderde
klompvaartuigen konden komen door een
kanaal, dat met eene enorme bocht door het
Westland heen haar met de Maas in verband
bracht. Zooals d6 zaken nu slaan, is er op de
verwezeniyking van dat kostbaar plan geen
kyk; waarschynlyk zal niemand, noch een
enkel publiek lichaam, noch de Scheveningsche
visschery die willen noch kunnen betalen.
Maar zoo men nu Delfland door „douce vio
lence" of desnoods door belofte van subsidie,
tot het doortrekken van de hoofdenry zou
kunnen bewegen, waren de kansen voor het
ontworpen kanaal onmiddellyk honderd percent
gerezen. En nu de heer Conrad zich onlangs
in het Instituut van Ingenieurs een voor
stander van dat, aldaar door den ontwerper
uiteengezet plan heeft betoond, mag men 't er
voor houden, dat hy niet ongenegen is door
eene verstandige tactiek die verwezeniyking
daarvan zooveel mogelyk in de hand te werken.
Gemengd Nieuws.
De Laan Copes te 's-Gravenhage
werd Maandag-avond in rep ec roer gebracht
door het hulpgeroep van eene dienstbode, die
uit het venster wilde springen, omdat zy
meende dat er dieven in huis waren. De
politie werd gewaarschuwd en een onderzoek
ingesteld de verschillende uitgangen weiden
zelfs afgezet doch nergens was een spoor
van inbraak te vinden, maar wel een raampje,
dat, door den wind heen on weder bewogen,
het geraas had gemaakt, dat het meisje zoo
veel vrees had aangejaagd.
Zondag werd de politie aldaar door de
bovenbewoners van een hui6 aan de Herder-
straat gewaarschuwd dat de benedenburen
zich in een dag of tien niet hadden vertoond.
Men vermoedde een ongeval. By een ingesteld
onderzoek door den commissaris en den hoofd
inspecteur van politie bleek, dat de bewoners
met de Noorderzon waren vordwenen.
In het westeiyk gedeelte van den
staat Virginia zyn dezer dagen in de Kanandha-
vallei onder de mynwerkers ernstige onge
regeldheden uitgebroken. Ongeveer duizend
werklieden, allen goed gewapond, hebben
tegenover de politie eene dreigende houaing
aangenomen; het district is in staat van beleg
verklaard.
De lynchwet in Amerika. Donder
dag werd door het grauw te Barbourville
(Kentucky) weer de lynchwet toegepas- Een
neger, die een meisje aangerand had, werd
naar het bosch gesleept en levend gevild,
daarna aan een paal gebonden en langzaam
geroosterd. Men verwacht dat de Bon regee
ring voortaan tusschenbeide zal komen om
dergeiyke gruwelen te verhinderen.
8)
„Ik vergis my beslist Diet. Die gryze,
onrustige roofvogeloogen reeds, die zoo angstig
knipten, als poogden zy eone vervolging te
ontwyken, kwamen my bekend voor en dan
het smalle gezicht met de dikke lippen en
ten slotte het litteeken, dat van het neusbeen
byna tot de oorlel loopt, ik wil er myn hoofd,
dat ik toch zeer noodig heb, op verwedden,
dat het de lange Kahie is, niettegenstaande
hy zich als Engelschman vermomd heeft."
„Als gy gelyk hebt, waaraan ik niet langer
twijfelen wil, zou ik wel eens willen weten,
hoe de man in Zwitserland van eene rot«
kon vallen, den hals kon breken en nu be
houden en vergenoegd hier in Italië op
duiken kan."
„Vergeet niet, noe gemakkeiyk in zulke
courantenberichten eene vergissing insluipt
en hoe dikwyls men den dood meldt van
iemand, die er volstrekt niet aan gedacht
beefc te sterven."
„Welnu, gesteld, dat gy ook daarin gelyk
hebt; waarom tracht deze wonderlyke man
dan ook tegenover u zyn incognito te bewaren,
in plaats van zich eerlyk over het onverwachte
weerzien met u te verheugen
„Vraagt gy dat nog? MIJ is de zaak vol
komen duideiyk," antwoordde Ellendorf, in
wien de jurist bogen te ontwaken. „Vriend
Kahie zeilt hier onder de vlag van een Engel-
schen baron, om allerlei bedriegeryen te plogen.
Zeg den waard, dat hy zich voor den „Inglese"
zoo lang in acht moet nemen, totdat wy er
achterkomen, wat er is van den man en zyn
voorgewenden rykdom."
„Hoe willen wfj dat te weten komen?"
„Wy wenden ons tot de autoriteitenhy
moet zich daar als baron Gerber gelegitimeerd
hebben."
De schilder haalde de schouders op. „Hier
in Italië kan iemand jarenlang wonen, zonder
dat de autoriteiten naar hem vragen."
„Maar hy kan niet trouwen zonder de
noodige bewyzen."
„Dat ia waar," gaf de jonge kunstenaar
toe, en daarop wendde hy zich tot den waard
met de vraag„Waart gy met uw schoonzoon
al by den sindaco?"
Basileo had het gesprek der beide heeren
met groote aandacht gevolgd, en ofschoon
hy er geen woord van verstond, begreep hy
toch, dat de vreemde heer van den toekom-
stigen echtgenoot zyner dochter geene zeer
goede meoning moost hebben. „Gisteren,
signor, allee is in de oeste orde," ant
woordde hy.
„Dan zullen wy daar in de eerste plaats
inlichtingen inwinnen," merkte doctor Ellen
dorf op. „Ik ben toch nieuwsgierig, hoe de
lange Kahie er toe gekomen is, nu als baron
Von Gerber op te treden en den ryken
Inglese te spelen; ik ken zyne verhoudingen
nauwkeurig, hy heeft aan de universiteit zich
met moeite er door moeten slaan en is van
huis uit een arme drommel. Laten wy dus
gaan; maar zeg den waard, dat hij zich met
de bruiloft zyner docater niet moet overylen."
„Ik vrees dat wy daartoe nog niet het
recht hebben."
„Welnu, dan zullen wy het spoedig krygen,"
antwoordde doctor Ellendorf met groot ver
trouwen.
De heeren betaalden hunne vertering en
begaven zich onmiddellyk op weg. De waard
zag hen met zonder verwondering na.
„Onze stap is toch wel wat zonderling,"
meende de joüge kunstenaar klemmoedig,
toen zy zich nu op de straat bevonden. „Ik
vrees dat de sindaco ons elke inlichting en
inzage der papieren zal weigeren."
„Zeg don heer, dat ik met eeDe familie
Von Gerber Dauw verwant ben en slechts
wil weten, of deze Von Gerber tot dezelfde
linie behoort."
„Dat gaat; wy zullen het ten minste be
proeven," antwoordde de schilder na eenig
nadenken, en weikelyk, de sindaco gaf met
echt Italiaansche hoffeiykheid en voorkomend
held de gewenechte inlichtingen en legde den
vreemdeling bereidvaardig de papieren voor,
die hy gisteren van den baron ontvangen had.
Ellendorf vermocht nauweiyks een beden-
keiyk hoofdschudden te onderdrukken, en
toch, de waard had gelyk gehad; alles was
In de beste orde. Daar was een van het
kerkstempel voorziene doopakte van Arthur
Von Gerber, die door een geesteiyke van
eene kleine Oost-Pruisische stad afgegeven
was. Ook had de baron den sindaco een pas
ter hand gesteld, die wel is waar niet van
recenten datum was, maar aan welks echt
heid niet te twyfelen viel. Dit legitimatie
papier was door de politie der Oost-Pruisische
hoofdstad afgegeven.
Reeds wilde doctor Ellendorf den pas terug
geven, toen hy op de gedachte kwam, nog
een blik op den achterkant te werpen, en
nu gleed een triomfanteiyke glimlach over
zyn veretaudig gezicht. „Lees zeil I Wy hebben
den avonturier al gevangen l" zeide hy zacht
tot den schilder, die nu ook het signalement
las en toen even zacht antwoordde„De man,
die zich voor baron Von Gerber uitgeeft, is
niet middelmatig groot en heeft ook geen
donker haar."
„Nu wil ik myn vriend Kahie toch eens
op den man af vragen, hoe hy er toe komt,
zich hier voor baron Von Gerber uit te geven,
en hoe hy in het bezit komt van dezen pas,
die hem niet toebehoort."
„zyt gy dan ten volle overtuigd, dat gy
hier uw ouden studiemakker voor u hebt?"
riep de schilder uit, wien de zaak nog altyd te
raadselachtig en onwaarscbyniyk voorkwam.
„Ik zoide u reeds, dat elke vergissing uit
gesloten is; ik ben zeker van myne zaak.
Zeg den sindaco, dat ik in dezen heer een
bloedverwant ontdekt heb, en dan zullen wy
met onzen Inglese direct een ernstig woord
spreken."
Men dankte den sindaco, die in het ver
langen der vreemdelingen niets ongewoons
gevondeD had, en ging heen.
De villa van den ryken Inglese was spoedig
gevonden. Hier te Nocera, waar zelden een
vreemdeling langen tyd bleef en nog minder
er aan dacht zich te vestigen, kende byna
ieder kind den man.
Zooals de waard reeds gezegd had. lag
de villa van den baron op den berg, en na
eene korte, eenigszins moeiiyko beklimming
was zy bereikt.
„Ik moet bekennen dat uw Kahie of hoe
de man heeten mag zich een mooi hoekje
heeft uitgezocht. Met een zoo bekooriyk
wezen als Franceses is het hier wel te wonen.
Wolk een lachend landschap breidt zich voor
ons uitl Daar zien wy zelfs de Golf van
Nape)8l En de blikken van den schilder ver
diepten zich met al do verrukking van den
echten kunstenaar in den paradyswinkel, dio
aan zyue oogen hier werd geboden, torwyi
zyn reisgenoot oplettend de villa monsterde
on toen zacht de opmerking maakte: „Dat
moet ik zeggen: de man heeft smaak 1 Maar
het hek is gesloten. Hoe komen wy binnen?"
„Laten wy schellen 1 Maar ik vrees dat,
3l8 de man werkeiyk uw studiemakker is,
hy dan onraad ruikt en belet laat geven."
„Wy moeten het beproeven," en Ellendorf
trok aan de schel. Eerst na herhaald bollen
verscheen een tuinman met de verklaring,
dat de baron niet thuis was.
Zeg hem, dat wy zyn heer noodzakelijk
moeten spreken."
„De baron is werkeiyk niet thuis," ant
woordde de man, en toen Ellendorf nog
twyfelend staan bleef en reeds in den zak
tastte, om door eene fooi zich toch toegang
te verschaffen, weerklonk eensklaps eene
scherpe stem achter hem: „What are you
doing heret I do no like to be troubled in
such manner."
(Vervolg ornmezióde.)