N°. 10440. Maandag 5 Maart. A°. 1894. <§eze <Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <Zpn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE KAPITEINE. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden por 8 maanden1.10. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.40. 0.05. FBIJS DER AD VERTEN 'i'lÜN: Van 1—B rogels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Tweede Blad. Zeer zeker is ook den meesten lezers van dit Overzicht wel eens onder de oogen ge komen eene advertentie, waarin flinke, onge huwde jongelieden worden aangespoord zich aan te melden als boerenonderwyzer In de Zuid-Afrikaan8che Republiek. Naar aanleiding daarvan nu schreef iemand in de Ooesche Courant Eene inlichting is reeds in de advertentie genoemd; met groote, dikke, vette letters staat daarin nl. als lokaas: „Een maande- ïyksck salaris van pl. m. 76 boven kosten inwoning." Dat is ongeveer 900 per jaar zui ver overgespaard. En reeds deze eene inlichting is verre bezoden de waarheid. Wat toch beduiden ƒ75 in den Transvaal een land, waar met ponden sterling wordt gorekend een land, waar met voel geld zeer weinig te krtJgen is? Die f 75 dédr zyn zoo onge veer eene kleine 26 hier in 't land, méér zeker niet. En dit is toch niet zóó aanlokkelijk als de annonce wel zou willen doen voor komen. Vooral niet in den tegen woordigen tyd, waarin onderwijzers hier te lande zeker zjjn van geplaatst te worden, zjj het dan ook togen een niet al te schitterend salaris. Verder: „kost en inwoning." Eerst de kostMe dunkt neen, ik weet 't zeker dat zoo'n onderwijzer, pas uit Holland gekomen, wel eenigszins raar zou opkijken by den Afrikaanschen boeren-„kost". Schapen- ▼leoech schapenvleesch en nog eeos scha- penrleesch, niet smakeiyk gekookt en niet smakeiyk bereidmiliepap miliepap en nog eens ruiliepap, ook niet erg smakeiyk voor dag aan dag, week aan week zonder wyziging. Dan de woning: Meestal een met zeildoek of oude zakken afgeschoten hokje, do muren van klei, ruw en erg primitief; de vloer tooals moeder aarde die geeft zonder ver beteringen; eenige spinnewebben tot versie ring on niet veel meer. Natuuriyk kunnen die onderwijzers het ook beter, zelfs tameiyk goed treffen by de meer beschaafde boeren, doch hun aantal is gering en de kans staat één tot tien. Het werk is niet vermoeiend de kinde ren loeren lezen en schrijven af en toe do paarden opvangen of de ossen helpen inspan nen *8 morgens de huisgodsdienstoefening leiden en 's avonds idem idem. Kunnen de kin deren lezen op eene manier, en schrijven zoo zoo - dan zegt de boer hoogstwaarschyniyk: „Meester, men kinders zyn volleerd, jy kan trek,'1 on de onderwyzer is op non-activiteit zonder behoud van salaris. Dan nog loopt men de kans, dat de boer, die schraal by kas is, eene Jeremiade houdt over „die geld is toch zoo baoja skaars" en den onderwyzer afscheept met een paard of os, voor den meester on bruikbaar en op de markt denkelyk onver koopbaar. Natuuriyk, men kan 't ook beter treffen, zelfs tameiyk goed, maar- de kans staat één tot tien. Dam verder: hoe willen de hoeren, die aan den voet der advertentie zyn opgegeven, nadere inlichtingen verschaffen omtrent den Trans vaal Zoo ver ik weet is geen van allen daar geweest van de meesten weet ik dit positief. Ja, sterker gezegd: Hoe kunnen die heeren dit? Op-hooren-zeggen zeker. Wel wat ge waagd, dunkt me, om jongelieden, die hier hun brood kunnen verdienen, aan te raden naar een ander land te verhuizen een land, waarvan zy niets weten dan van hooren- zeggen. Ik, die het land dóór en dóór ken, van Oost naar West, van Zuid naar Noord, kan er eenigszins over oordeelen. Maar aanraden doe ik het niet, zelfs raad ik het ieder onder wyzer af, zoolang hier nog vacatures te over zyn, en mochten die alle eens aangevuld wor den, dan nog zou ik het „fiinken, ongehuwden jongelieden van godsdienstigen zin, muzikale ontwikkeling en Protestantsche belydenis," zooals de advertentie zoo schoon aangeeft dan nog zou ik het hun niet durven aanraden. De Gemeentestem wyst op een gevolg van de voorgestelde regeling van het personeel in verband met het kiesrecht. Sedert 1887 zyn kiezers: in hoofdzaak degenen, die ten volle in de personeele be lasting zyn aangeslagen. Die regeling zal voor de gemeenteraden nog wel eemgen tyd blyven bestaan, daar de aanhangige voordracht omtrent het kiesrecht alleen de Tweede Kamer en de Provinciale Staten geldt. Kan men nu van degenen, die wegens tairykheid van gezin een deel zullen mogen aftrekken, zeggen dat zy ten volle zyn aangeslagen Staan zy niet geiyk met de thans uitgeslotenen, die voor of V, van de personeele belasting vry- stelling erlangen en daarom (zeer ten onrechte) geen kiezer zyn? Het betreft zeker geen gering aantal personenwant de hoofden van gezinnen met woningen van 300 700 huurwaarde maken stellig meer dan de helft uit van het geheel aantal kiezers. De Gemeentestem acht het noodig door eene bepaling hetzy in de belastingwet, hetzy in de kieswet uit te maken, dat door den af trek het kiesrecht niet verloren gaat. De vraag ligt dan echter voor de hand: mag men dan het kiesrecht langer weigeren aan hen, die V» of */t remissie erlangen? By dezelfde wyziging in de kieewet behoorde men daarom den laatstgenoemden het kiesrecht te geven en tevens aan al de aangeslagonen in de ver mogens- en (of) bedryfsbelasting in afwach ting van eene definitieve regeling van het gemeentelyke kiesrecht. Men zou aldus in de gemeenten een zeer gewenschten goleidelyken overgang tot stand brengen tot een stelsel, dat zich aan do kiesrechtregeling voor Kamer en Staten zooveel dooniyk aansluit. Standsgevaar. De Standaard be weert dat geiykheid er niet is en er nooit zyn zal; gelykheid in rechten wel, maar in levensstand nooit. De staatsrechterlyke indeeling d6r standen heeft haren tyd gehad, en is althans in ons land nagenoeg spoorloos verdwenen. Al is het toch, dat de Overheid nog een stamboek van den adel by houdt en brieven van adeldom verleent, toch heeft dit staatsrechteriyk geen enkel gevolg meer; en rechtens wordt niemand meer achteruitgezet, omdat hy niet van adel is, of ook, wyi hy van adel is, rechtens be voorrecht. Maar al is de staatsrechterlyke indeeling van standen weggevallen, daarmee verviel nog in het minst niet de standsonderscheiding in het maatschappelijk leven. Eer kan men zeggen, dat de standsonder scheiding in het maatschappelyk leven zelden zoo scherp was als in onze eeuw. De afstand tusschen den voet van leven van den een en den voet van leven van den ander is niet ingekrompen, maar eer grooter gewordenen de verschillende standen gevoe len zelfs zeer diep, dat die afstand eer te groot dan te klein werd. Waar op aan moet gestuurd, is dus niet de opheffing, maar de verbroedering en ver zoening der standen. Elke stand moet letten op het recht en de belangen der andere en vooral moet men zooveel mogeiyk te boven komen het „stands- egoïsme". „Sluipt toch," zegt De Standaard„dit standsegoïsme in de politiek, dan ligt het voor de hand, dat een stand, die op een zeker oogen blik over den meesten invloed beschikt, wet en recht en bestuur allicht zóó poogt om te buigen, dat hy zelf den minsten last te dragen en het meeste profijt te verwachten heeft. Denk slechts, om maar dit ééne te noemen, aan do muntquaestie. De invoering van den exclusiöven gouden standaard was een kostelyk miJdel, om vooral den man van de haute finance geld als water te doen verdienen, maar ook om don boer te doen verarmen. Reeds door deze ééne, scbynbaar zoo onschul dige quaestie is het alzoo -aan de groote finan ciers gelukt, om zichzolven te verryken ten koste van den landbouw. En zoo waren er tal van voorbeelden meer te noemen, die duideiyt doen uitkomen, hoe zekere regeoringsmaatregel, al naar gelang hy zus of zoo uitvalt, den éónen stand ten goede komt en den anderen stand op schade komt te staan. Juist het droeve voorbeeld, hoe de standen, die tot dusver den meosten invloed op den gang van het Staatsbestuur uitoefenden, te egoïstisch te werk gingen en te weinig de liefde voor den naaste in practyk brachten, is thans oorzaak, dat zoovelen beducht zyn voor wat ons te wachten staat, als ook andere standen voortaan hun invloed zullen doen geldon. Men vreest dat deze nieuwaaDkomende standen even egoïstisch zullen te werk gaan en op allerlei wyzen trachten zullen, de andere standen te overheerschen. En metterdaad, met deze mogeiykbeid moet gerekend." Wel vreest De Standaard niet zeer voor de lagere standen in ons land; maar het blad erkent toch, dat niets op onzen nationalen toestand zoo fataal zou inwerken, als eene politieke breuk tusschen stand en stand. Daarom, roept het aan de mannen van lageren stand toe: „Eert wie door Gods beschikking in hoogere positie geplaatst is"; maar ook aan de mannen van hoogeren stand„Boezemt aan uwe broederen ook in de lagere standen vertrouwen in; komt ze tegen met de genegenheid uws harten; en toont met uwe daden dat ook hunne belangen in uwe handen veilig zyn!" Uit De Tijd: Het maandschrift De Oud-Katholiek deelt mede dat door den zich noemenden „aarts bisschop van Utrecht" de oud-katholieke pastoor N. B. P. Spit, te Rotterdam, benoemd is tot „bisschop van Deventer." Men weet dat als zoodanig de nieuwbenoemde het ambt aanvaardt van „herder zonder schapen." Het oud katholieke „bisdom Deventer" toch heeft geene enkele statie, geene enkele kerk, ja, zoo ver ons bekend is, geen enkelen „geloovige". Onder hot opschrift: „Een muisje met een staartje", schryft het Handelsblad Het schynt dat de verschillende straatbewe gingen der werkloozen te Amsterdam nu nog een eigenaardigen nasleep zullen hebben. Zooals men weet, trok men in den laatsten tyd niet meer in optochten rond, maar in groepjes, die aan de huizen om werk vroegen en dikwyls geld kregen. Dat geld werd afgedragen aan het bekende comité, dat daarvan rekening en verantwoor ding had te doen. Dit laatste nu is, volgens de m9ening van sommige werkloozen, niet op voldoende wyze geschied. Er kwam vaak over de 100 per dag in en ofschoon er ook wel uitgaven waren voor „materiëel", moest er toch, naar men meent te kunnen berekenen, thans een overschot zyn van pi. m. f 40, hetgeen niet aanwezig is. Bovendien meent men te weten dat ongeveer drie weken geleden iemand eon dor leden van het comité by zich heelt ontboden en hem persooniyk eene gift van f 500 zou bobben tor hand gesteld. Van de zyd© van het comité was daarvan tot nog toe, zoo dealde ons een der werkloozen mede, niets vernomen. Een en ander is oorzaak, dat er sprake van is, de volgondo week een gezamenlyk bezoek te brengen aan een comité-lid, om opheldering en verantwoording te vragen. In de Maart-aflevering van Helios, tyd schrift voor photographic, leest men naar aanleiding van het gevaar, dat er bestaat voor het vervalschen van bankbiljetten mot behulp der photographic Het komt er dus op aan het photogra pbeeren van bankbiljetten onmogeiyk te maken, of op die biljetton iets aan te breDgen, waar door een daarvan gemaakt photogram zich dadelyk en aan een ieder verraadt. Het eerste heeft men gemeend te kunnen bereiken door het drukken in verschillende kleuren; maar de orthochromatische platen en hot gebruik van lichtfiltera hebben dezen waarborg vrywel illusoir gemaakt. Bovendien schynt het mogeiyk, indien men het model- bankbiljet er aan wil opofferen, den kleuren druk zwart te maken, waardoor aan het photographeeren niets meer in den weg staat. Ons medelid, de heer Joh. Ruys, meent een zeer eenvoudig middel gevonden te hebben om aan het gephotographeerde biljet een on- uitwischbaar brandmerk te geven. Oude, gekreukte biljetten laten zich niet photographeeren zonder allerlei licht- en scha- duwpartyende vervalschers zullen dus altyd nieuwe nomen. Indien nu de Bank in elk nieuw biljet, vóór de uitgifte, eene vouw laat leggen, dan zal men die vouw noch door vochtig maken en stryken, noch op andere wyze, zóó goed er uit kunnen krygen, dat zy zich op het photogram niet door eene streep verraadt. En wanneer de vouw in den bovenkant, door de oogen der Nederlandache Maagd, gelegd wordt, zal die streep niet kunnen worden weggeretoucheerd zonder de gelykenis te doen verloren gaan. De heer Ruys deelde zyne vinding mede aan de directie der Nederlandsche Bank, mot inzending van photogrammen van oude en gevouwen biljetten, en ontving een schryven ten antwoord, waaruit bleek dat het denkbeeld zeer hare aandacht had getrokken. Gemengd Nieuws. Gisternacht zyn te Oudeschans, door onbekende oorzaak, drie burgerwoningen afgebrand. Te Bennebroek ontstond dooi eene onbekende oorzaak een felle brand in de boorenbehuizing van W. Roos. Aan blusschen viel niet te denken. Huis en inboedel waren tegen brandschade verzekerd. Te Eenum, gemeente Het Zandt (Gr.), is op brutale wyze ingebroken by mej. E. Yegtor, die met nog twee vrouwen het huis bewoont. Om ontvluchting te beletten, hadden de dieven alle uitgangen afgesloten. De eigenares werd door bedreiging met eene revolver op het bed gehouden, torwyi in middels de beide andere vrouwen in de schuur zich schuil hielden. Aan gouden en zilveren kostbaarheden en contanten werd voor eene belangryke waarde meegenomen. Wyi de inbraak onder gelyke omstandig heden als de vorige week eone te Holwierde geschiedde, vermoedt men dat de bedryvers dezelfden zyn. Zoowel voor dit feit als voor dat te Holwierde mist de politie tot nog toe elke bepaalde aanwyzing, welke tot ontdekking kan leiden. Hoe sigarettenpapier werd ge maakt. Het personeel van een der voor naamste hospitalen to Parys (het hospitaal Lariboisière) heeft jarenlang een aardig bui tenkansje gehad uit den verkoop van gebruikte zwachtels en pluksel. De straatvegers kochten die op en verkochten ze weder aan fabrikanten van sigarettenpapier. Hieraan is thans een einde gemaakt en een flinke oven is gebouwd, ton einde zulken afval te verbranden. Zou dit reeds overal het geval zyn? vraagt „De Nyverheid", waaraan wy dit bericht ontleenen. 2) En zoo geschiedde het. Binnen weinige weken was alles beslist en Giza de vrouw van Varaday. Zy woonde in diens ambts woning in het slot, als zy niet op een ge geven oogenblik verkoos by hare ouder8 te zyn of met een licht wagentje in het wyde Waagdal te toeren. Haar man was dikwyls langen tyd op reis voor inspectie en visitatie, maar als hy niet op reis was, zat hy in de kroeg kaart te spelen, den oenen beker van den zwaarsten Hongaarachen wyn na den anderen ledigend en met de speelgenooten vloekend en rookend. Als hy dan mot een ledigen zak en een vol hoofd thuiskwam, geraakte hy slaags met zyne vrouw, waarby hy, vooral wanneer deze hare moeder nog te hulp riep, dikwyls genoeg aan het kortste einde trok. Voor 't overige echter leefden de echtelieden zeer goed; op zyn minst was het by hen niet slechter dan by vele andere familión van dezen tyd ook. Nu had een byzonder voorval plaats. Een detachement van het huzaren-regiment Frans graaf Nadasdy was, om remontes en recruten te halen, in de stad gekomen. De aanvoerder van het detachement was de ritmeester Johan Werner. Ofschoon een kind van de Raab, had hy niets Hongaarsch in zyne trekken. Integen deel, in deze trekken was het type zyner Germaan8Che voorvaderen uitgedrukt, maar in wildheid van karakter, in bekwaamheid en handigheid in het hanteeren der wapeneD, in driestheid en onversaagdheid overtrof hy al zyne huzaren, die hem met schuwe vrees dan ook den „blonden duivel" noemden. Dat was de mao, die Giza vermocht te impoDeeren. Dat was het tot nu toe niet ontdekte ideaal van heur hart, en als tot een hooger wezen zag zy tot hem op. Werner op zyne beurt was niet de man, om do hulde, die hem een in elk geval begeeriyke vrouw bewees, van de hand te wyzeo. Zoo ging het als het moest gaan. Toen na drie weken het detachement van We nier vertrok, was ook Giza verdwenen. Een geheel jaar lang had niemand iets van haar gehoord. De oude Breton was nog stiller en eenzamer, zyne zuideiyke vrouw nog hef tiger en hart8tochtelyker geworden, totdat op zekeren dag dienstzaken den ritmeester Wer ner weer naar Trentschin voerden. Hy kwam alleen zonder Giza. Juist had Wemer het zich in zyn kwartier gemakkelyk gemaakt, toen buiten zware, hinkende voetstappen hoorbaar werden, die beslist de deur naderden. Een stoot, als door een zwaar houten voorwerp uitgevoerd, deed de zware deur openslaan, en in zyne oude uniform, die hy alleen op hooge feestdagen droeg, de sabel opzyde, den kolbak in de rechterhand, trad de ritmeester Breton binnen. „Waarmede kan ik u dienen vroeg Werner gemoedeiyk, terwyi hy zyn gepensionneerden kameraad hoffeiyk tegemoetging. „Waar is myn kind? Waar heb je tiaar gelaten was de haastig uitgestooten weder vraag van den oude. Werner bleef, zooals altyd, koelbloedig. Dus naar Giza vraag je? By myne ziel, kameraad, het meisje heeft my veel to doen gegevenhet ware beter een jongen geworden." „Waar is zy?" Werner haalde de schouders op. „Zy is my ontloopen evenals jou; zy heeft wild bloed in de aderen, zy verlangt vryheidl" „Waar, wanneer?" „Waar? Ergens in Moravië was het, of in Bohemeo. Meer dan twee maanden konden wy het niet met elkander uithouden. Ten laatste was het altyddurende gekyf niet meer te verdragen. Ik wilde haar al vroeger terugzenden; heb je myn bnef niet ontvau gen? Neen? Dat doet mij werkelyk leed, werkeiyk veel leed." „Je bent een schurk I" brulde Breton. „Langzaam, langzaam, ritmeester, anders zou ik moeten vergeten, een invalide voor my te zien." „Neen, nog eenmaal, schurk en ellendeling I Je hebt je niet als een officier gedragen, niet ais een fatsoeniyk man." „Zou het niet raadzamer zyn", antwoordde Werner hoffeiyk koel, „dit zeer interessante gesprek morgen of nog van avond op eene eenzame plaats voort te zetten Pistolen zouden hier alleen doeltreffend zyn." En zonder ook maar op te zien, nam hy weer plaats aan de tafeL Ook Breton had geen woord meer gesproken, maar zich met militaire waardigheid verwyderd. Den volgenden morgen werd het ïyk van Breton aan de jammerende en den moordenaar vervloekende Pamela thuisgebracht. De oude ritmeester was door het hart geschoten en eene weemoedige uitdrukking bedekte zyne trekken. De buitengewone deelneming der burgery voor den ongelukkigen invalide vond ook haar uitvloeisel m een nauwkeurig onderzoek der geheele zaak. Ritmeester Werner moest in de voltallige vergadering der officieren van zyn rogimont zyne handelwyze rechtvaardigen. Dit scheen hem evenwel niet gelukt te zyn, want volgens eene schnfteiyke beschikking van den regiments-commandant van het jaar 1750 kreeg Werner, naar het heette op eigen verzoek, ontslag. Met wrok vervuld, verliet hy zyn regiment en vaderland en nam dienst in het Pruisische leger. Jaren waren voorbygegaan. De oorlog tus schen Pruisen en Oostenrijk om het bezit van Silezië brak uit. Het huzaren regiment van graaf Nadasdy, sedert het jaar 1755 door overste Philippus graaf Sinzondorf gecom mandeerd, formeerde zich in het zuiden van Bohemen. In de regiment8kan8elary verscheen eenige dagen vóór het uitrukken een jonge man met gewaarmerkte documenten, afgegeven door den chef van het regiment, volgens welke de brenger als kornet Plarenci op de rol van het regiment ingeschreven moest worden, en generaal Nadasdy als persooniyk ordon- nansofflcior toegevoegd. De jongo kornot maakte in zyne uniform een goeden indruk 6M werd zoo door zyn bescheiden als door eene diepe droefheid gesluierd optreden in korten tyd de lieveling der kameraden Deze jonge kornet was Giza Breton. Nadat zy eenmaal in een on weerstaan baren drang van het oogenblik haren wil doorgezet had, den man, die haar achting en bewondering ingeboezemd had, had gevolgd, maar toen door dezen trouweloos in den steek gelaten en ziek en ellendig in een Boheemsch dorp achtergebleven was, maakte eene diepe be rusting zich van haar meester. Evenwel, de in koortsfantasieën elkaar jagende gedachten leidden haar niet op den weg, dien elke andere vrouw zou hebben gevondon, maar zy dwaalden af Id het wilde gebied van den haat en de wraak. Haar levensdoel was voortaan, zich te wreken op den man, dien zy als den bewerker van haar ongeluk be schouwde. Dit doel werd nog heiliger, teen het antwoord van haren oom, jj3nora?l Breton, wlen zy na lang talmeu ondersteuning ge vraagd had, haar den ritmeester ook als den moordenaar van haren vader deed kennen en het verlaten meisje verzocht by hem in Olmütz te komen wonen. De weinige jaren, die zy in Olmütz by den ouden heer door gebracht had, konden hare gemoedsstemming niet veranderen. {Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5