ff. 1043L Donderdag 22 Februari. A*. 1894. <§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering van <gpn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Eene schots uit het volksleven. LEIDSCH 1) A PtFST. A T) PRUS DBZEE OOUKANTl Voor Leiden por 8 maanden.f 1.10. Vranoo per poet'w 1.10. A&ondariilke Nommers0.06. PBUS DKK AT)\rKH.'L'KH'ri H«w Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Groofcer® letters naar plaatsruimte. Voor het incaseeeren buiten de stad wordt f 0.06 berekend. Tweede Blad. Alvorens dit overzicht te gaan samenstel len, overwogen we bU onszelven de vraag of we onzen lezers niet te kort deden door toor hen niet te hebben opgedi6cht de ver- «obillende beschouwingen omtrent de gewJJ- eigde Kieswet Maar juist in dat „opdis- ■chen", dat we zoo gaarne doen, vonden we het antwoord. BjJ opdisschen toch denken de meeste menschen aan iets smakelijks en dit ls er geen greintje meer te vinden in die kieswet-redeneeringen. En daarenboven: ze waren en zijn nog zoo vele, zoo lange; en we eagen er wel het begin, maar nog altoos zien we er niet het einde van. Dus, belangstellen den in de Kieswet, welke we geenszins ais eene „kleinigheid" beschouwen, s. v. p. maar gewacht op de resultaten van de Kamer zittingen, daaraan thans reeds gewijd; d&n weet ge met zekerheid wat het Nederland •ch© volk krijgt l En de personeele belasting dan, wordt daar niet meer over geschreven? zoo hooren we ons vragen. Zeker, zeker, bergen, stapels, hoopen papier vol! Maar wilt ge al die lezingen? Moet elk overzicht u aan den plicht tot bel&8tingbetalen herinneren? Neen immers? Het schrijven over de positie der mannelijke en vrouwelijke muziekonderwijzers, waarvan de ouverture door „Een Musicus" werd gecomponeerd in Het Nieuws van den Dag, welke de aandacht in 't bijzonder van sekeren X. trok, naar die heeft laten blijken, begint ook al knapjes wat letters te gaan verbruiken. Overal kunnen we nu echter niet „overhoeovliegen"; we zeiden A en B en sullen thans ook 0 zeggen, hopende echter nu met de finale te doen te hebben. En vooral ook, omdat het nu geldt een stuk van een oud-Leiden aar, den heer J. Godefroy, uit Steenwtfk, willen we hiervan melding maken. Boven het schrijven staat: „Over muziek onderwijs en muziekonderwijzers" en het luidt: Naar aanleiding van een paar in Het Nieuws van den Dag voorkomende artikelen over .Muziekonderwijzers", een onderwerp, dat my uit den aard der zaak interesseerde en waar over, volgens mfine bescheiden meening, nog wel iets te zeggen valt, wil ik allereerst vooropstellen, dat hetgeen hier volgen zalin hot algemeen gesproken bedoeld is. Het eerste artikel, onderteekend „Een Musi cus", heeft duidelijk aangetoond, dat er met be trekking tot ons vak nog zóór veel te verbeteren valt, al is het niet te ontkennen, dat wijzei ven in menig opzicht de hand aan den ploeg kon den slaan. In dit artikel worden hoofdzakelijk behandeld de concurrentie van onbevoegden en het onverzorgd zyn op den ouden dag. Dit nu zyn twee onderwerpen, die geheel afzonderiyk besproken kunnen worden, als in geen onmiddellijk verband met elkander staande. De inzender van het stuk, geteekend X., geeft als middel tot verbetering aan: het op richten van een Bond van Muziekonderwijzers, en een nieuw op te richten vakblad, ale orgaan van dien bond te kiezen. Het kan zyn, dat ik my vergis, doch of deze middelen vol- c e n d e zullen blyken te zyn om den inder daad verkeerden toestand te veranderen, ben ik zoo vry te betwyfelen. Eerstens hebban wy reeds in ons land de „Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging" opgericht in 1876, dan eene „Organisten-Ver- eeniging," zonder nog te spreken van de „Maat- schappy t. b. v. T.", in Den Haag de Maat- schappy „De Toekomst", enz. Het oprichten van nog meerdere vereenigingen kan dus allicht aanleiding geven tot versuippering van krachten, óók waar het betreft het vormen van een flink Ondersteunings-, Weduwen- en Weezenfonds. Eene der grootste scbaduwzyden van ons vak is het onverzorgd achterbiyven van ons gezin, wanneer wy door den dood uit onzen werkkring worden weggenomen en de weten schap, dat wy zei ven, later, als onze beste krachten verbruikt zullen zyn, geen pensioen hoegenaamd, hetzy van kerkelyke, hetzy van particuliere betrekkingen, hebben te ver wachten. Het is daarom plicht voor ieder onzer, om tydig die maatregelen te nemen, dat hy, wanneer de oude dag is gekomen, rustig zyne laatste levensjaren kan doorbrengen, zonder door gebrek gekweld te worden of de openbare liefdadigheid voor zich te moeten laten inroepen. Hiervoor bestaan de Levens verzekeringen. Even goed als belasting, huishuur, dienstboden huur, schoolgeld en zooveel meer geregeld betaald wordt, zonder dat iemand het in zich zal voelen opkomen om dat niet te behoeven te betalen, evenzoo moet er jaariyks eene som, al naar vermogen, worden afgenomen voor eene levensverzekering, in welken vorm dan ook. Men heeft dan de zekerheid, dat het schrik beeld: „hoe zal het d&n gaan met ons ge zin?" zich niet vertoonen zal, en die zeker heid geeft rust, veel meer dan zy denken kunnen, die maar violen laten zorgen of denken: komt tyd, komt raadt Tegen de concurrentie van onbevoegden geloof ik niet, dat wyzelven veel zullen kunnen doen, zoo lang het geven van „onder- wys" aan ieder vrystaat, en de ouders van leerlingen niet van den onderwyzer eischen, dat hy zyne bekwaamheden kan bewyzen door het overleggen van eene akte. Werd dat eenvoudig gevraagd: .heeft u akte?" dan was er al veel gewonnen. Zy, die zich het diploma van de Kon. Muziekschool of een of ander conservatorium hebben ver worven, of examen hebben afgelegd voor de „Ned. Toonkunstenaars-Vereeniging," waren er dan beter aan toe, en het onderwys zelf zou er niet dan by winnen. Toen in het jaar 1879 de „Ned. Toonk.- Yereeniging" aan de Regeering verzocht, dat er eone wettelyke regeling op het geven van onderwys in de muziek mocht worden inge steld, was het antwoord niet als verwacht werd. Het bestuur besloot daarom zelf te handelen en schreef de jaarlyksche examens uit, waaraan zich ieder jaar méér candidaten onderwerpen, omdat het meer en meer noodig biykt in den stryd om het bestaan, dat, wil men vooruit in de wereld, men ook moet zorgen op de hoogte te zyn van datgene, waarvoor men zich uitgeeft. By het eerste lezen van het artikel over „muziek-onderwyzers", dacht ik, dat het beter ware geweest, als het in een of ander muzi kaal tydschrift was geplaatst; nu echter is myne overtuiging, dat het zeer veel nut kan hebben, omdat het onder de oogen is geko men van velen, die anders er nooit over zouden gedacht hebben. Als maar eenmaal de meening heeft plaats gevonden, dat het, zachtst genomen, verkeerd is, onder wys te doen geven door hen, die er de bekwaam heden niet voor bezitten, kan dat al een stap in de goede richting zyn. Afdoende ver betering kunnen wyzelven niet aanbrengen; die is alleen te verkrygen door de medewer king van allen, die muziekonderwys voor zich of hunne kinderen noodig hebben, of wanneer van Staatswege het afleggen van een examen, evenals in zooveel andere takken van onder wys, werd voorgeschreven. "We zyn nu eenmaal, hetzy we dame of heer zyn, nieuwsgierig naar hetgeen er alzoo aan den Hove geschiedt en met een paar regeltjes van een bal ten Hove zyn we niet tevreden. Daarom het volgende uit de Haagsche ELroniek van de Nieuwe Gronin ger Crt. Het bal ten Hove was DoDderdag-avond zeer geanimeerd. Ik spreek van het bal, of schoon de uitnoodigingen, tot eea 450-tal per sonen gericht, van eene „soiree dansante" ge waagden. De gasten, ten getale van ruim 400, reden tegen negen uren naar het paleis; het was eene ontzaglyke drukte in de omgeving; overal waren aan de hoeken der op het Noord- einde uitkomende straten politie-agenten ge posteerd om de koetsiers naar gelang van de kleur der kaarten terecht te helpen m de voor hun „volk" aangewezen file. Te halftien ving, onder de tonen van de koninklyke militaire kapel, het feest aan, nadat de Koningin Regentes, die een zwart zyden toilet met kanten overkleed droeg, waarop eene prachtige rivière van diamanten smaakvol af stak, evenals de agraffe van edelgesteenten in 't haar, door de kleine balzaal was ge wandeld en zich met velen der gasten had onderhouden. De meeste heeren waren iD uniform; slechts weinigen verschenen in 't zwart; onder hen behoorden do kunstschilders Mesaag, Marie Ton Kate, Stroebei, Jan Vrolyk en Ro-lofs, die allen door de Regentes werden toegesproken. Onder de dames waren er weinigen, wier toiletten byzonder uitblonken. Aan de welvoorziene buffetten werd alle eer bewezen. Hare Majesteit trok zich voor het einde van den dans terug, na de gasten, in ryen opgesteld, nogmaals te hebben begroet. Het hoofdnummer van het programma was een cotillon, waarby alle deelnemers werden voorzien van een zyden strik van oranje, wit en blauw lint. Yermoedeiyk zal in do volgende maand no* eene soirée de laatste in dit seizoen ten Hove plaats hebben. Al droomen we in den tegenwoordigen t4Jd al van valsche bankbiljetten, toch wagen we het hier onder de aandacht te brengen wat „Jan Holland" (dr. Vitringa) in De Tijd schryft inzake die leeiyke papiertjes. Hy zegt: De overheid laat het niet ontbreken aan waarschuwingen: ziet wel toe wat men u in •de handen stopt. Heel humaan, die waarschuwing I Maar wie drommel kan zien of 't biljet valsch is? Gebrekkig watermerk, een klein tintje andere kleur, regels enkele millimeters te dicht by of te ver van elkaar, dat is alles I 't Spreekt vanzelf, dat de makers extra han dige kerels zyn, die wel zorgen, dat er niets in 't oog loopends aan valt waar te nemen. Ik vraag nogmaals: wie kan hunne namaak onderkennen van 't echte? Misschien zeer g^oefenden, die dagelyk3 met geldswaardig papier omgaam Maar de lui, die gewoonlyk 't gelag moeteu betalen en do scha het minst kunnen Jyden, zyn de ongeoefenden. 't Is eene leelyke geschiedenis. De tyd is voorbij, dat valsche munters in kokende olie werden gezoden, en de schrik voor het tucht huis is niet groot. Te voorzien staat, dat, by de gewone besmettelykheid van opzienbarende misdryven, ook dit veeleer aanlokkend dan als afkeerend voorbeeld zal werken. De politie heeft er nu spoedig achterheen gezeten, maar wie staat borg, dat dit by meer kunstvaardigheid en beleid ook later 't geval zal zyn? Zonder twijfel, de Noderlandsche Bank kan zichzelve tegen schade hoeden door elk valsch stuk, dat haar wordt aangeboden, te weige ren. Zy kan dit waarschyniyk onfeilbaar doen. Men zegt immers dat zy in hot bezit is van eon geheim merkl Dit kan zy doen en den bedrogene er intusschen laten inloopen. Rechtens mag de Bank valsche stukken weigeren Maar wat recht is, is daarom nog niet billyk. Dat iemand, die met bedrog omgaat, in plaats van geld, straf krygt, is èn recht èn billyk. Maar dat een, die te goeder trouw en in zyne onkunde misleid werd, het slachtoffer wordt, dat is onbiliyk. 't Is al onbillyk genoeg, dat, als ik een valsch muntstuk ontvang en eeriyk genoeg ben om het niet weer van do hand te zetten, het my doorgeknipt wordt terug gegeven zonder eenige vergoeding. Maar hier valt iets vóór te zeggen. Aan klank, aan kleur, aan gewicht, aan stempel laten valsche munt stukken zich vry gemakkelyk onderkennen. Niet zoo een goed nagebootst vodje papier, dat bovendien zoo kan besmoezeld worden, dat het zeer moeilyk herkenbaar is. De instelling der Bank heeft er belang by om iets door de vingers te zien. Men zal aanmerken: dat nu en dan een valsch bankbiljet wordt uitbetaald, kan er mee door. Immers, met brand en ongelukkon raken er menigmaal verloren. Deze winst dekt het andere verlies. Maar hoe, als de vervatschte aanbiedingen in grooten getale opdagen? Ook dan nog is het een draconische maat* regol, dat al die biljetten geweigerd en zonder schadevergoeding aan „toonder" vernietigd worden. Als zich een dolle hond heeft opgedaan, moeten alle collega's aan den ketting gelegd of van maskers voorzien worden, en stelt de overheid zich niet tevreden met de vermaning: "Wacht u voor dolle honden! Hoe het zy, het krediet, de goede naam der Nederlandscho Bank moeten ongerept blyven. Het publiek moet als al tyd hare biljetten zonder achterdocht kunnen aannemen. Dat is wel eenige moeite, ook geldelyke opoffering waard. Het is een groot nationaal belang. Wat het vaandel voor het leger is, dat moet de Bank zyn voor de finantiöele heermacht van Nederland. Behalve de aftredende gouverneur van Suriname wordt ook dr. K u y p e r genoemd als opvolger van jhr. De Savornin Lohman in de Eerste Kamer. Gelria zegt hiervan Naar wy vernemen, is don anti-re volution- nairen Staren leden onzer provincie (Gelderland) vanwege het hoofdkwartier het parool uitge geven, den leider van de party in de Eerste Kamer te brengen. Wel moet het eenige moeite kosten om een paar nog tegenstrib belende Katholieken in het gareel te krygen, maar aan hunne volgzaamheid op den be- slissenden dag wordt niet getwyfeld. Ziedaar de democratische hoofdman van de anti- revolutionnairen naar de Eerste Kamer ge bracht wordende door dezelfde mannen, die zyn aristocratischen partygenoot naar deze verzameling der 1 i t e van geboorte en be zit afvaardigden. Gelyk dr. Kuyper de ver diensten van jhr. Lohman erkende, door hem als den eenig mogeiyken opvolger van Keuchenius als vertegenwoordiger voor het district Goes in de Tweede Kamer aan te wyzen, erkent thans de Geld.er.sohe adel, zoo al niet bekeerd tot de democratie, dan toch hare beteekenis, hare on weerstaan bare macht, door zyn zegel te hechten aan de intreoe van den professor-demagoog in het hooge staats lichaam, dat, trots zyne reeds ingetreden ODt- aarding, toch nog altyd wordt beschouwd als de speciale vertegenwoordiging van oude ge slachten en imponeerend bezit. UITLOTINuEN. Ooutcnr. G-roiHort»<Jiei i-ssu. 8crie 2853 uo. 65 li. 45,000, a. 997 ik». 34 2lH»0, e. 115 do. 61 Oü e. 392 no. 96 fl 1000. Tor ,»taor- tir*l;e 14 t-enoën: 217 361 674 924 938 1260 1798 19)1 2019 2422 2616 2725 3287 en 3616. UITLOTINGEN. Panama. No. 1476319 fr. 250,000. No. 1825182 100,000 fr., noa. 219204 <?n 804869 elk 10.000 fr., noa. i5504 ou 1973786 olk 5000 fr., noa. 1079838 1319037 1468502 1434983 ea 1812139 -Ik 2000 fr., noa 0173 47710 167439 171807 188944 246177 28796 3'7594 397047 456381 465861 468004 468098 499596 5998U 064536 69 921 7588-.S 759342 766340 953225 97641K' 'J7998U 102U803 10634^1 1090283 1121 27 1158579 1257n«J6 t33i24 1;36620 1373776 187(1535 1474258 1479955 1513534 1643869 1652510 1556117 1602116 168243 3 1695660 I 13729 1714387 1734898 1752068 1846208 1873509 932oi° en 19922o6 olk 1000 fr. Alfen, 20 Februari. A.anROYoeid 2 wagen»- i'aae. Goudaobe kaaa 58 siuka. Prijzenleie qual f a f2de qual. 18.— a f 22. Elan n aag. Edammer, Derby eu Leideobe niet aangevoerd. 8) Eene schaduw overtoog haar gelaat „Ja, op de catechisatie." „Welke dan?" Zy keek met opzet een anderen kant uit, terwyi ze langzaam antwoordde: „Ik heb geleerd, dat ik moet boeten voor zonden! Maar", ging ze een weinig trotscher voort, terwyl zy de mand op haar hoofd een beetje terugacboof od hem flink in de oogen zag: „dat doe ik met. Er voor boeten en my er over kwellen, neen l Ik wil my verheugen in den lonueachyn en in myn jong leven en my verheugen over alles, waar maar over te verheugen valt! Biyde zyn, blyde van den morgen tot den avond I" „Goed gesproken, maar dat hebt ge niet op de catechisatie gehoord. Hoe hebt ge het dan geleerd?" „Dat weet ik niet; ik heb op de gemeente- weide de ganzen gehoed. Mogelflk heeft een oud ganzenmoedertje het my toegefluisterd. Ik vind dat heel natuurlyk. Het vee spreekt, de lucht spreekt, de halmen op het veld spreken, de wind spreekt in de boomen en zoo heel zachtjes spreken ze ook niet; het moet echter heel stil en rustig zyn in 'e menschen hart, dAn eerst kan men het ▼arstaan." Gisteren sou de man nog over zulke taal geUchea hebben, maar heden, heden had ny het zelf ondervonden, dat zy spraken, de kevers, de halmen; de zon aan den hemel sprak. Is dit land dan misschien betooverdl „Nu zyn we thuis", zeide Roos, en wees naar een der huizen van een mooi groepje woningen midden in een landschap van vruentboomen en tuinen. „Dit dorpje heet Barbenheim, en daar valt my iets in. Ik dien by een boer. Selimacher heet hy. Als ge nu een dienst zoekt en uw werk verstaat, neemt hy u misschien. We hebben wel iemand noodig en 't is erg moei lyk een knecht te vinden." „Een knecht? In deze gezegende landstreek wordt wel iedere jongen mot een zilveren lepel in den mond geboren!" „Hier in dit dorp vindt men geene oude knechts; ze gaan allen over zee." „Over zee?" „Over het water naar Amerika. Daar krygt men een stuk land voor niet. Het gaat hun allen zoo goed daar. Ik zou er ook wel naar toe willen, als ik maar eerst geld genoeg heb voor de reis! Hé jal" De man had zyn besluit geDomen. Ja, hier wilde hy blyven. Wie zou hem hier zoeken, julit hier, tusschen deze onafzienbare koren velden, als knecht by een kleinen boer? H«m, die 5000 mark in den buidel had! Ja, hy wist wel waarop zoo menigeen schipbreuk geleden had. Dat geld had hen op gladde baan gebracht; ze waren verre reizen gaan doen, hadden veel geld verkwist, bezochten herbergen en plaatsen van vermaak, tot ze indeiyk door de politie betrapt werden en ze voor jaar en dag m de gevangenis kwamen. Neen, dan zou hy toch voorzichtiger zyn! In de eenzaamheid, by harden arbeid zou hy zich eenige jaren begravenook oèn nog zou hy volhouden, als hy ten volle begreep wat anderen dreef in de wereld daarbuiten; die in woest getier vergetelheid zochten, en de spraak niet verstonden van de dingen op het land, de dingen hier om en naast hem, die ook hy voor stom gehouden had. Uithouden zou hy het, maanden- jarenlang; dan zoude geheele zaak vergeten zyn. En dan zou ook hy over zee gaan, heel ver weg naar Amerika. Ja, dat zon hy. „Nu, doe dan een goed woord voor my by den boer, juffrouw; waarom zou ik het hier niet even goed als elders beproeven?" De groote houten poort stond wyd open. Men kon op eene plaats zien, waarop kippen en ganzen rondliepen, die kakelden en sna terden dat het een lust was; op den achter grond zag men eene schuur en den stal, links het woonhuis. Eene steenen trap voerdenaar de huisdeur. Deze bestond uit eene boven- en onderdeur. De boerm lag over de onderdeur en keek op het erf rond. Haar stuursch, ge rimpeld gelaat was bruin geworden en droog als leer door de zon en den wind; er lag iets onbeweegiyks in die trekken, zooals men meestal by buitenmenschen opmerkt. In den stal stond de boer. „Selimacher", zeide het meisje, naar hem toestappeud, „als ge soms een knecht noodig hebt, dan is er hier oen, maar hy komt van ver." Toen ze dit zeide, nam ze nandig de groote mand van het hoofd en nog eer haar bege leider haar helpen kon, had zy haar op de houten bank in den stal neergezet, streek zich het vochtige haar uit de oogen, schudde het ronde kussen uit, dat ze op haar hoofd had gedragea, eu nam handig den rooden doek af. „Toch niet hier uit de buurt?" zeide de boer. „Ik ben uit Hannover!" Reeds viel het hem met meer moeilyk die leugen uit te spreken. „Hannover, dat ie ver." „Ja, ik heb verschil gekregen met myne lieden en zou het nu graag elders beproeven." „Kunt ge dan in het veld werken? Hebt ge verstand van eene boerdery?" „Ik heb er zia in, mynheer Selimacher, en ben nog niet te oud om te ieeren." De boer zag hem nogmaals onderzoekend aan. Daarom zeide de man, om hem ten zynen gunste te stemmen: „Met paarden kan ik zeer goed omgaan; ik heb drie jaar by de artillerie gediend." Het gelaat van den boer helderde op. „Ge hebt gediend I Dan moet ge daar een bewy8 van hebbbn." De man d9ed zyn buidel open. „Doop- en dienst certificaat", zeide hy, „Wilhelm Bender, geboren In Hannover. Zie maart" Hy gaf zyne papieren aan Selimacher, die ze aandachtig doorbladerde, eer hy ze tevreden knikkend teruggaf. „Dat is in orde", zeide hy, „dus, Wilhelm Beuder, wy zullen het maar eens met uikaar probeerenten minste, als myn loon naar uw zin is." Het loon was niet hoog, maar een man, die 5000 mark in den zak hoef0, behoeft daar niet zoo erg op te zien. In stilte verheugde Wilhelm zich over zyn schrander overleg, noe goed dat hy die papieren van den gevallen soldaat by zich had ge stoken; anders had hy nog veel langer moe ten dwalen om by het wantrouwend boeren volk een onderkomen te vinden. Nu was het, zooals alles in de wereld, eindeiyk in orde gekomeD. Hoe gelukkig, dat hy zoo omzichtig geweest wasl De boer had zich inmiddels naar den paar denstal begeven en wees op een smal bed met een stroozak en eene paardedokon. „Gy kunt gaan liggen; daar heeft cie vorige knecht ook geslapen. Dan zyt ge daoeiyk by de hand, als er iets mocht gebeuren met de paarden." Naast de kist met voeder stond eene tafel om alles aan op te poetsen. Het zadel en de toom hiugsn aan een haakook de zweepen en leidsels, alles hing netjes naast elkaar. Er stonden twee paarden aan de krib; een schimmel en een bruin paard. Auders geen. En dat noemde hier men op het land een boer! „In vredesnaam, komt tooh eteul" riep d® boerin aan de huisdeur. Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5