ff. 1043L
Donderdag 22 Februari.
A*. 1894.
<§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <gpn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Eene schots uit het volksleven.
LEIDSCH
1) A PtFST. A T)
PRUS DBZEE OOUKANTl
Voor Leiden por 8 maanden.f 1.10.
Vranoo per poet'w 1.10.
A&ondariilke Nommers0.06.
PBUS DKK AT)\rKH.'L'KH'ri H«w
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Groofcer®
letters naar plaatsruimte. Voor het incaseeeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
Alvorens dit overzicht te gaan samenstel
len, overwogen we bU onszelven de vraag
of we onzen lezers niet te kort deden door
toor hen niet te hebben opgedi6cht de ver-
«obillende beschouwingen omtrent de gewJJ-
eigde Kieswet Maar juist in dat „opdis-
■chen", dat we zoo gaarne doen, vonden we
het antwoord. BjJ opdisschen toch denken de
meeste menschen aan iets smakelijks en dit
ls er geen greintje meer te vinden in die
kieswet-redeneeringen. En daarenboven: ze
waren en zijn nog zoo vele, zoo lange; en we
eagen er wel het begin, maar nog altoos zien
we er niet het einde van. Dus, belangstellen
den in de Kieswet, welke we geenszins ais
eene „kleinigheid" beschouwen, s. v. p. maar
gewacht op de resultaten van de Kamer
zittingen, daaraan thans reeds gewijd; d&n
weet ge met zekerheid wat het Nederland
•ch© volk krijgt l
En de personeele belasting dan,
wordt daar niet meer over geschreven? zoo
hooren we ons vragen. Zeker, zeker, bergen,
stapels, hoopen papier vol! Maar wilt ge al
die lezingen? Moet elk overzicht u aan den
plicht tot bel&8tingbetalen herinneren? Neen
immers?
Het schrijven over de positie der mannelijke
en vrouwelijke muziekonderwijzers,
waarvan de ouverture door „Een Musicus"
werd gecomponeerd in Het Nieuws van den
Dag, welke de aandacht in 't bijzonder van
sekeren X. trok, naar die heeft laten blijken,
begint ook al knapjes wat letters te gaan
verbruiken. Overal kunnen we nu echter niet
„overhoeovliegen"; we zeiden A en B en
sullen thans ook 0 zeggen, hopende echter nu
met de finale te doen te hebben. En vooral
ook, omdat het nu geldt een stuk van een
oud-Leiden aar, den heer J. Godefroy, uit
Steenwtfk, willen we hiervan melding maken.
Boven het schrijven staat: „Over muziek
onderwijs en muziekonderwijzers" en het luidt:
Naar aanleiding van een paar in Het Nieuws
van den Dag voorkomende artikelen over
.Muziekonderwijzers", een onderwerp, dat my
uit den aard der zaak interesseerde en waar
over, volgens mfine bescheiden meening, nog
wel iets te zeggen valt, wil ik allereerst
vooropstellen, dat hetgeen hier volgen zalin
hot algemeen gesproken bedoeld is.
Het eerste artikel, onderteekend „Een Musi
cus", heeft duidelijk aangetoond, dat er met be
trekking tot ons vak nog zóór veel te verbeteren
valt, al is het niet te ontkennen, dat wijzei ven
in menig opzicht de hand aan den ploeg kon
den slaan. In dit artikel worden hoofdzakelijk
behandeld de concurrentie van onbevoegden
en het onverzorgd zyn op den ouden dag.
Dit nu zyn twee onderwerpen, die geheel
afzonderiyk besproken kunnen worden, als
in geen onmiddellijk verband met elkander
staande.
De inzender van het stuk, geteekend X.,
geeft als middel tot verbetering aan: het op
richten van een Bond van Muziekonderwijzers,
en een nieuw op te richten vakblad, ale orgaan
van dien bond te kiezen. Het kan zyn, dat
ik my vergis, doch of deze middelen vol-
c e n d e zullen blyken te zyn om den inder
daad verkeerden toestand te veranderen, ben
ik zoo vry te betwyfelen.
Eerstens hebban wy reeds in ons land de
„Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging"
opgericht in 1876, dan eene „Organisten-Ver-
eeniging," zonder nog te spreken van de „Maat-
schappy t. b. v. T.", in Den Haag de Maat-
schappy „De Toekomst", enz. Het oprichten
van nog meerdere vereenigingen kan dus
allicht aanleiding geven tot versuippering van
krachten, óók waar het betreft het vormen
van een flink Ondersteunings-, Weduwen- en
Weezenfonds.
Eene der grootste scbaduwzyden van ons
vak is het onverzorgd achterbiyven van ons
gezin, wanneer wy door den dood uit onzen
werkkring worden weggenomen en de weten
schap, dat wy zei ven, later, als onze beste
krachten verbruikt zullen zyn, geen pensioen
hoegenaamd, hetzy van kerkelyke, hetzy van
particuliere betrekkingen, hebben te ver
wachten.
Het is daarom plicht voor ieder onzer,
om tydig die maatregelen te nemen, dat hy,
wanneer de oude dag is gekomen, rustig
zyne laatste levensjaren kan doorbrengen,
zonder door gebrek gekweld te worden of
de openbare liefdadigheid voor zich te moeten
laten inroepen. Hiervoor bestaan de Levens
verzekeringen. Even goed als belasting,
huishuur, dienstboden huur, schoolgeld en
zooveel meer geregeld betaald wordt, zonder
dat iemand het in zich zal voelen opkomen
om dat niet te behoeven te betalen, evenzoo
moet er jaariyks eene som, al naar vermogen,
worden afgenomen voor eene levensverzekering,
in welken vorm dan ook.
Men heeft dan de zekerheid, dat het schrik
beeld: „hoe zal het d&n gaan met ons ge
zin?" zich niet vertoonen zal, en die zeker
heid geeft rust, veel meer dan zy denken
kunnen, die maar violen laten zorgen of
denken: komt tyd, komt raadt
Tegen de concurrentie van onbevoegden
geloof ik niet, dat wyzelven veel zullen
kunnen doen, zoo lang het geven van „onder-
wys" aan ieder vrystaat, en de ouders van
leerlingen niet van den onderwyzer eischen,
dat hy zyne bekwaamheden kan bewyzen
door het overleggen van eene akte. Werd
dat eenvoudig gevraagd: .heeft u akte?"
dan was er al veel gewonnen. Zy, die zich
het diploma van de Kon. Muziekschool of
een of ander conservatorium hebben ver
worven, of examen hebben afgelegd voor de
„Ned. Toonkunstenaars-Vereeniging," waren
er dan beter aan toe, en het onderwys zelf
zou er niet dan by winnen.
Toen in het jaar 1879 de „Ned. Toonk.-
Yereeniging" aan de Regeering verzocht, dat
er eone wettelyke regeling op het geven van
onderwys in de muziek mocht worden inge
steld, was het antwoord niet als verwacht
werd. Het bestuur besloot daarom zelf te
handelen en schreef de jaarlyksche examens
uit, waaraan zich ieder jaar méér candidaten
onderwerpen, omdat het meer en meer noodig
biykt in den stryd om het bestaan, dat, wil
men vooruit in de wereld, men ook moet
zorgen op de hoogte te zyn van datgene,
waarvoor men zich uitgeeft.
By het eerste lezen van het artikel over
„muziek-onderwyzers", dacht ik, dat het beter
ware geweest, als het in een of ander muzi
kaal tydschrift was geplaatst; nu echter is
myne overtuiging, dat het zeer veel nut kan
hebben, omdat het onder de oogen is geko
men van velen, die anders er nooit over
zouden gedacht hebben. Als maar eenmaal
de meening heeft plaats gevonden, dat het,
zachtst genomen, verkeerd is, onder
wys te doen geven door hen, die er de bekwaam
heden niet voor bezitten, kan dat al een stap
in de goede richting zyn. Afdoende ver
betering kunnen wyzelven niet aanbrengen;
die is alleen te verkrygen door de medewer
king van allen, die muziekonderwys voor zich
of hunne kinderen noodig hebben, of wanneer
van Staatswege het afleggen van een examen,
evenals in zooveel andere takken van onder
wys, werd voorgeschreven.
"We zyn nu eenmaal, hetzy we dame of
heer zyn, nieuwsgierig naar hetgeen er alzoo
aan den Hove geschiedt en met een paar
regeltjes van een bal ten Hove zyn we
niet tevreden. Daarom het volgende uit de
Haagsche ELroniek van de Nieuwe Gronin
ger Crt.
Het bal ten Hove was DoDderdag-avond
zeer geanimeerd. Ik spreek van het bal, of
schoon de uitnoodigingen, tot eea 450-tal per
sonen gericht, van eene „soiree dansante" ge
waagden. De gasten, ten getale van ruim 400,
reden tegen negen uren naar het paleis; het
was eene ontzaglyke drukte in de omgeving;
overal waren aan de hoeken der op het Noord-
einde uitkomende straten politie-agenten ge
posteerd om de koetsiers naar gelang van de
kleur der kaarten terecht te helpen m de
voor hun „volk" aangewezen file. Te halftien
ving, onder de tonen van de koninklyke
militaire kapel, het feest aan, nadat de
Koningin Regentes, die een zwart zyden toilet
met kanten overkleed droeg, waarop eene
prachtige rivière van diamanten smaakvol af
stak, evenals de agraffe van edelgesteenten
in 't haar, door de kleine balzaal was ge
wandeld en zich met velen der gasten had
onderhouden. De meeste heeren waren iD
uniform; slechts weinigen verschenen in 't
zwart; onder hen behoorden do kunstschilders
Mesaag, Marie Ton Kate, Stroebei, Jan Vrolyk
en Ro-lofs, die allen door de Regentes werden
toegesproken. Onder de dames waren er
weinigen, wier toiletten byzonder uitblonken.
Aan de welvoorziene buffetten werd alle eer
bewezen. Hare Majesteit trok zich voor het
einde van den dans terug, na de gasten, in
ryen opgesteld, nogmaals te hebben begroet.
Het hoofdnummer van het programma was
een cotillon, waarby alle deelnemers werden
voorzien van een zyden strik van oranje, wit
en blauw lint.
Yermoedeiyk zal in do volgende maand no*
eene soirée de laatste in dit seizoen ten
Hove plaats hebben.
Al droomen we in den tegenwoordigen t4Jd
al van valsche bankbiljetten, toch
wagen we het hier onder de aandacht te
brengen wat „Jan Holland" (dr. Vitringa) in
De Tijd schryft inzake die leeiyke papiertjes.
Hy zegt:
De overheid laat het niet ontbreken aan
waarschuwingen: ziet wel toe wat men u in
•de handen stopt.
Heel humaan, die waarschuwing I
Maar wie drommel kan zien of 't biljet
valsch is? Gebrekkig watermerk, een klein
tintje andere kleur, regels enkele millimeters
te dicht by of te ver van elkaar, dat is alles I
't Spreekt vanzelf, dat de makers extra han
dige kerels zyn, die wel zorgen, dat er niets
in 't oog loopends aan valt waar te nemen.
Ik vraag nogmaals: wie kan hunne namaak
onderkennen van 't echte? Misschien zeer
g^oefenden, die dagelyk3 met geldswaardig
papier omgaam Maar de lui, die gewoonlyk
't gelag moeteu betalen en do scha het minst
kunnen Jyden, zyn de ongeoefenden.
't Is eene leelyke geschiedenis. De tyd is
voorbij, dat valsche munters in kokende olie
werden gezoden, en de schrik voor het tucht
huis is niet groot. Te voorzien staat, dat, by
de gewone besmettelykheid van opzienbarende
misdryven, ook dit veeleer aanlokkend dan
als afkeerend voorbeeld zal werken.
De politie heeft er nu spoedig achterheen
gezeten, maar wie staat borg, dat dit by meer
kunstvaardigheid en beleid ook later 't geval
zal zyn?
Zonder twijfel, de Noderlandsche Bank kan
zichzelve tegen schade hoeden door elk valsch
stuk, dat haar wordt aangeboden, te weige
ren. Zy kan dit waarschyniyk onfeilbaar doen.
Men zegt immers dat zy in hot bezit is van
eon geheim merkl Dit kan zy doen en den
bedrogene er intusschen laten inloopen.
Rechtens mag de Bank valsche stukken
weigeren
Maar wat recht is, is daarom nog niet billyk.
Dat iemand, die met bedrog omgaat, in plaats
van geld, straf krygt, is èn recht èn billyk.
Maar dat een, die te goeder trouw en in zyne
onkunde misleid werd, het slachtoffer wordt,
dat is onbiliyk. 't Is al onbillyk genoeg, dat,
als ik een valsch muntstuk ontvang en eeriyk
genoeg ben om het niet weer van do hand
te zetten, het my doorgeknipt wordt terug
gegeven zonder eenige vergoeding. Maar hier
valt iets vóór te zeggen. Aan klank, aan kleur,
aan gewicht, aan stempel laten valsche munt
stukken zich vry gemakkelyk onderkennen.
Niet zoo een goed nagebootst vodje papier,
dat bovendien zoo kan besmoezeld worden,
dat het zeer moeilyk herkenbaar is.
De instelling der Bank heeft er belang by
om iets door de vingers te zien.
Men zal aanmerken: dat nu en dan een
valsch bankbiljet wordt uitbetaald, kan er mee
door. Immers, met brand en ongelukkon raken
er menigmaal verloren. Deze winst dekt het
andere verlies. Maar hoe, als de vervatschte
aanbiedingen in grooten getale opdagen?
Ook dan nog is het een draconische maat*
regol, dat al die biljetten geweigerd en zonder
schadevergoeding aan „toonder" vernietigd
worden.
Als zich een dolle hond heeft opgedaan,
moeten alle collega's aan den ketting gelegd
of van maskers voorzien worden, en stelt de
overheid zich niet tevreden met de vermaning:
"Wacht u voor dolle honden!
Hoe het zy, het krediet, de goede naam der
Nederlandscho Bank moeten ongerept blyven.
Het publiek moet als al tyd hare biljetten
zonder achterdocht kunnen aannemen. Dat is
wel eenige moeite, ook geldelyke opoffering
waard. Het is een groot nationaal belang.
Wat het vaandel voor het leger is, dat moet
de Bank zyn voor de finantiöele heermacht
van Nederland.
Behalve de aftredende gouverneur van
Suriname wordt ook dr. K u y p e r genoemd
als opvolger van jhr. De Savornin Lohman
in de Eerste Kamer.
Gelria zegt hiervan
Naar wy vernemen, is don anti-re volution-
nairen Staren leden onzer provincie (Gelderland)
vanwege het hoofdkwartier het parool uitge
geven, den leider van de party in de Eerste
Kamer te brengen. Wel moet het eenige
moeite kosten om een paar nog tegenstrib
belende Katholieken in het gareel te krygen,
maar aan hunne volgzaamheid op den be-
slissenden dag wordt niet getwyfeld. Ziedaar
de democratische hoofdman van de anti-
revolutionnairen naar de Eerste Kamer ge
bracht wordende door dezelfde mannen, die
zyn aristocratischen partygenoot naar deze
verzameling der 1 i t e van geboorte en be
zit afvaardigden. Gelyk dr. Kuyper de ver
diensten van jhr. Lohman erkende, door
hem als den eenig mogeiyken opvolger van
Keuchenius als vertegenwoordiger voor het
district Goes in de Tweede Kamer aan te
wyzen, erkent thans de Geld.er.sohe adel, zoo
al niet bekeerd tot de democratie, dan toch
hare beteekenis, hare on weerstaan bare macht,
door zyn zegel te hechten aan de intreoe van
den professor-demagoog in het hooge staats
lichaam, dat, trots zyne reeds ingetreden ODt-
aarding, toch nog altyd wordt beschouwd als
de speciale vertegenwoordiging van oude ge
slachten en imponeerend bezit.
UITLOTINuEN. Ooutcnr. G-roiHort»<Jiei i-ssu.
8crie 2853 uo. 65 li. 45,000, a. 997 ik». 34 2lH»0,
e. 115 do. 61 Oü e. 392 no. 96 fl 1000. Tor ,»taor-
tir*l;e 14 t-enoën: 217 361 674 924 938 1260 1798
19)1 2019 2422 2616 2725 3287 en 3616.
UITLOTINGEN. Panama. No. 1476319 fr.
250,000. No. 1825182 100,000 fr., noa. 219204 <?n
804869 elk 10.000 fr., noa. i5504 ou 1973786 olk
5000 fr., noa. 1079838 1319037 1468502 1434983 ea
1812139 -Ik 2000 fr., noa 0173 47710 167439 171807
188944 246177 28796 3'7594 397047 456381 465861
468004 468098 499596 5998U 064536 69 921 7588-.S
759342 766340 953225 97641K' 'J7998U 102U803 10634^1
1090283 1121 27 1158579 1257n«J6 t33i24 1;36620
1373776 187(1535 1474258 1479955 1513534 1643869
1652510 1556117 1602116 168243 3 1695660 I 13729
1714387 1734898 1752068 1846208 1873509 932oi°
en 19922o6 olk 1000 fr.
Alfen, 20 Februari. A.anROYoeid 2 wagen»- i'aae.
Goudaobe kaaa 58 siuka. Prijzenleie qual f
a f2de qual. 18.— a f 22. Elan n aag.
Edammer, Derby eu Leideobe niet aangevoerd.
8)
Eene schaduw overtoog haar gelaat
„Ja, op de catechisatie."
„Welke dan?"
Zy keek met opzet een anderen kant uit,
terwyi ze langzaam antwoordde:
„Ik heb geleerd, dat ik moet boeten voor
zonden! Maar", ging ze een weinig trotscher
voort, terwyl zy de mand op haar hoofd een
beetje terugacboof od hem flink in de oogen
zag: „dat doe ik met. Er voor boeten en my
er over kwellen, neen l Ik wil my verheugen in
den lonueachyn en in myn jong leven en my
verheugen over alles, waar maar over te
verheugen valt! Biyde zyn, blyde van den
morgen tot den avond I"
„Goed gesproken, maar dat hebt ge niet
op de catechisatie gehoord. Hoe hebt ge het
dan geleerd?"
„Dat weet ik niet; ik heb op de gemeente-
weide de ganzen gehoed. Mogelflk heeft een
oud ganzenmoedertje het my toegefluisterd.
Ik vind dat heel natuurlyk. Het vee spreekt,
de lucht spreekt, de halmen op het veld
spreken, de wind spreekt in de boomen en
zoo heel zachtjes spreken ze ook niet; het
moet echter heel stil en rustig zyn in
'e menschen hart, dAn eerst kan men het
▼arstaan."
Gisteren sou de man nog over zulke taal
geUchea hebben, maar heden, heden had ny
het zelf ondervonden, dat zy spraken, de
kevers, de halmen; de zon aan den hemel
sprak. Is dit land dan misschien betooverdl
„Nu zyn we thuis", zeide Roos, en wees
naar een der huizen van een mooi groepje
woningen midden in een landschap van
vruentboomen en tuinen.
„Dit dorpje heet Barbenheim, en daar valt
my iets in. Ik dien by een boer. Selimacher
heet hy. Als ge nu een dienst zoekt en uw
werk verstaat, neemt hy u misschien. We
hebben wel iemand noodig en 't is erg moei
lyk een knecht te vinden."
„Een knecht? In deze gezegende landstreek
wordt wel iedere jongen mot een zilveren
lepel in den mond geboren!"
„Hier in dit dorp vindt men geene oude
knechts; ze gaan allen over zee."
„Over zee?"
„Over het water naar Amerika. Daar krygt
men een stuk land voor niet. Het gaat hun
allen zoo goed daar. Ik zou er ook wel naar
toe willen, als ik maar eerst geld genoeg
heb voor de reis! Hé jal"
De man had zyn besluit geDomen. Ja, hier
wilde hy blyven. Wie zou hem hier zoeken,
julit hier, tusschen deze onafzienbare koren
velden, als knecht by een kleinen boer? H«m,
die 5000 mark in den buidel had! Ja, hy
wist wel waarop zoo menigeen schipbreuk
geleden had. Dat geld had hen op gladde
baan gebracht; ze waren verre reizen gaan
doen, hadden veel geld verkwist, bezochten
herbergen en plaatsen van vermaak, tot ze
indeiyk door de politie betrapt werden
en ze voor jaar en dag m de gevangenis
kwamen.
Neen, dan zou hy toch voorzichtiger zyn!
In de eenzaamheid, by harden arbeid zou hy
zich eenige jaren begravenook oèn nog zou
hy volhouden, als hy ten volle begreep wat
anderen dreef in de wereld daarbuiten; die
in woest getier vergetelheid zochten, en de
spraak niet verstonden van de dingen op het
land, de dingen hier om en naast hem, die
ook hy voor stom gehouden had. Uithouden
zou hy het, maanden- jarenlang; dan zoude
geheele zaak vergeten zyn. En dan zou ook
hy over zee gaan, heel ver weg naar Amerika.
Ja, dat zon hy.
„Nu, doe dan een goed woord voor my by
den boer, juffrouw; waarom zou ik het
hier niet even goed als elders beproeven?"
De groote houten poort stond wyd open.
Men kon op eene plaats zien, waarop kippen
en ganzen rondliepen, die kakelden en sna
terden dat het een lust was; op den achter
grond zag men eene schuur en den stal, links
het woonhuis. Eene steenen trap voerdenaar
de huisdeur. Deze bestond uit eene boven-
en onderdeur. De boerm lag over de onderdeur
en keek op het erf rond. Haar stuursch, ge
rimpeld gelaat was bruin geworden en droog
als leer door de zon en den wind; er lag
iets onbeweegiyks in die trekken, zooals men
meestal by buitenmenschen opmerkt. In den
stal stond de boer.
„Selimacher", zeide het meisje, naar hem
toestappeud, „als ge soms een knecht noodig
hebt, dan is er hier oen, maar hy komt
van ver."
Toen ze dit zeide, nam ze nandig de groote
mand van het hoofd en nog eer haar bege
leider haar helpen kon, had zy haar op de
houten bank in den stal neergezet, streek
zich het vochtige haar uit de oogen, schudde
het ronde kussen uit, dat ze op haar hoofd
had gedragea, eu nam handig den rooden
doek af.
„Toch niet hier uit de buurt?" zeide
de boer.
„Ik ben uit Hannover!"
Reeds viel het hem met meer moeilyk die
leugen uit te spreken.
„Hannover, dat ie ver."
„Ja, ik heb verschil gekregen met myne
lieden en zou het nu graag elders beproeven."
„Kunt ge dan in het veld werken? Hebt
ge verstand van eene boerdery?"
„Ik heb er zia in, mynheer Selimacher, en
ben nog niet te oud om te ieeren."
De boer zag hem nogmaals onderzoekend
aan. Daarom zeide de man, om hem ten
zynen gunste te stemmen:
„Met paarden kan ik zeer goed omgaan;
ik heb drie jaar by de artillerie gediend."
Het gelaat van den boer helderde op.
„Ge hebt gediend I Dan moet ge daar een
bewy8 van hebbbn."
De man d9ed zyn buidel open.
„Doop- en dienst certificaat", zeide hy,
„Wilhelm Bender, geboren In Hannover.
Zie maart"
Hy gaf zyne papieren aan Selimacher, die
ze aandachtig doorbladerde, eer hy ze tevreden
knikkend teruggaf.
„Dat is in orde", zeide hy, „dus, Wilhelm
Beuder, wy zullen het maar eens met uikaar
probeerenten minste, als myn loon naar
uw zin is."
Het loon was niet hoog, maar een man,
die 5000 mark in den zak hoef0, behoeft daar
niet zoo erg op te zien.
In stilte verheugde Wilhelm zich over zyn
schrander overleg, noe goed dat hy die papieren
van den gevallen soldaat by zich had ge
stoken; anders had hy nog veel langer moe
ten dwalen om by het wantrouwend boeren
volk een onderkomen te vinden. Nu was het,
zooals alles in de wereld, eindeiyk in orde
gekomeD. Hoe gelukkig, dat hy zoo omzichtig
geweest wasl
De boer had zich inmiddels naar den paar
denstal begeven en wees op een smal bed
met een stroozak en eene paardedokon.
„Gy kunt gaan liggen; daar heeft cie vorige
knecht ook geslapen. Dan zyt ge daoeiyk
by de hand, als er iets mocht gebeuren met
de paarden."
Naast de kist met voeder stond eene tafel
om alles aan op te poetsen. Het zadel en
de toom hiugsn aan een haakook de
zweepen en leidsels, alles hing netjes naast
elkaar. Er stonden twee paarden aan de
krib; een schimmel en een bruin paard.
Auders geen. En dat noemde hier men op het
land een boer!
„In vredesnaam, komt tooh eteul" riep d®
boerin aan de huisdeur.
Wordt vervolgd).