Maandag 19 Februari. A0. 1894, feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. Zaterdag-avond en Zondag Een uitstekende maatregel PERSOVERZICHT. Feuilleton. Het Formulier van Musgrave. N*. 10428. LEIDSCÏÏ DAGBLA PRIJS DEZER OOURAOTi Voor Leiden por 3 maanden. 1.10. Franco por post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. FBXJS DEK ADVKETETfTTKN: Van 1 6 rogela f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoasseeren buiten de stad wordt f 0.06 berekend. kan nu iedereen het „Leidsch Dagblad" lezen. De loopers krijgen namelijk een getal Dag bladen mede, die zij Zaterdag-avond en ge woonlijk zijn het dan twee of drie bladen thuis bezorgen tegen betaling van 21/, Cent bg ieder, die daartoo zijn verlangen te kennen geeft. lo. voor Sociëteiten of Koffiehuizen, die door druk bezoek gaarne een tweede exemplaar verlangen; 2o. voor aam en lezer g» die voor den Zondag hun eigen Dagblad willen hebben en behouden 3o. voor hen, die op gewone avonden geen tyd tot lezen hebben, maar Zaterdag avond en Zondag des te meer; 4o. voor de dienstboden of andere werk zoekende personen om de kleine adver tentie* in te zien. Enz., Enz. Men vrage bij de loopers aan of geve naam en woonplaats op aan het Bureel; Doeza- 8traat 1. Belanghebbenden buiten Leiden kunnen zich tot de in hunne gemeenten gevestigde Agenten wenden. Offloieelo Kenuisgeyingen. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gerden hot adrea van P. J. VAN HOEKEN, houdende verzoek om verdunning tot opr ichting van oene Btoomhoutaagory io hot perceel aan de Hof gracht No. 11, kadastraal bekend Sootio 0 No. 1620; Goiot op do artt. 6 en 7 dor Wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad No. 95) Geven bfl deze konnia aan hot publiek dat ge noemd verzoek met de belagen op de Seoretario dezer gemeente ter vieie gelegd ia; alsmede dat op Vrydag 2 Maart aanst., 'e voormiddags te elf uren, op het Baadhuia, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeeetor en Wethouders voornoemd, H. O. JUTA, Wetb., waarn. Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 16 Februari 1894. In het Handelsblad komen nu eo dan brieven voor van een zich noemenden N o 1 i s, landbouwer in Noord-Holland. Deze Nelis klaagde in zijn laatsten brief over den achteruitgang in den boerenstand; en naar aanleiding daarvan schrijft een ander, zich Kr e li s noemende, o. m. het volgende: „Ja, Nelis, ik meen 't van ganecher harte, de boeren mogen niet alles aan de slechte tjjden wijten. Zo moeten de hand in eigen boezem steken en vragen: Heb ik gedaan wat ik kon? Heb ik gewerkt om mjjn land te verbeteren en vruchtdragend te maken? Ben ik daarvoor genoeg thuis gebleven? En ik ben zeker dat het antwoord nogal eens ontkennend zal zynl Daarom niet geklaagd meer dan noodig is, maar wat eenvoudiger geleefd en zelf aan gepakt om te doen wat plicht is en voordeel oplevert en vooral niet te veel tusschen de wielen! Ik herinner me nog goed van mijn vaders- en grootvadersttjd, „die beiden ook in ons vak waren", dat bijna alle boeren eenvoudig en werkzaam leefden. Van he ere-boeren was in dien tyd bijna geen sprake en uitgaan deden ze niet meer dan noodig was; alleen de goede oude kermis hielden ze in eere. En niettegenstaande de opbrengst der producten uiterst zuinig was en telken jare duizenden van koebeesten door de longziokte werden weggemaaid, toch hoorde men in dien tyd weinig van teruggang en armoede in onzen stand, omdat men met minder tevreden was en de boer boer, d. w. z. werkzaam bleef. Ik heb eens gehoord van een gesprek, „'t was in 't begin der magere jaren", gevoerd tusschen een verstandig burgerman en een boerwat toch 't beste was voor den boeren stand, vooruit- of achteruitgaan? Vry natuurlijk, beweerde de landman, dat het niet goed kon gaan in ons lieve vaderland, wanneer de boerenstand niet vooruitging, en toch, de ander beweerde precies het tegendeel en hield styf en sterk vol „wou 't goed gaan", de boerenstand achteruit moest gaan. Eindeiyk kwam het tot eene weddenschap en jawel, wie won het de burgerman. „Want", zeide deze, „gaat de boer de ach terdeur uit, daar vindt hy zijne werkplaats, het land, en de voordeur uitkomende het plezierrijtuig 1" Ook De Boodschapper meent dat het den landbouwer tegenwoordig niet goed gaat; en zeer verkeerd zou het zijn de achteruitgang alleen te wyten aan te groote weelde by onze boeren of te veel onkunde. Tóch verdient bovenstaande, dunkt dat blad, wel overweging. Immers do achteruit gang by onze boeren is niet altyd merkbaar aan de kleedy en aan hunne uitspanningen. Over de inrichting van onze omslachtige en langdurige procedures by het kantongerecht ls al zeer vaak geklaagd. Kleine overtredingen komen dikwyis pas voor den rechter, als de aanklager de byzonder- heden vergeten is en de beschuldigde ook niet recht meer weet onder welke omstandig heden hy misdeed. Bovendien worden de geringste vergrypen tegen de politie verordeningen volgens den zelfden regel behandeld als de meer ernstige. In Engeland worden baldadigheden van de straatjeugd door den politie-rechter terstond gestraftde veroordeelde gaat heen, beterschap belovende en zonder de smet, dat hy in het publiek voor den rechter gestaan heeft. Met instemming lazen wy, zegt De Tijd, in het ütrechtsch Dagblad in 't verslag van eene zitting van het kantongerecht het volgende: In het algemeen stonden in deze zitting zeer veel jongens terecht, volgens het openbaar ministerie kinderen beneden de 16 jaren, doch gehandeld hebbende met oordeel des onder scheids, in werkelykheid byna allen jongens van tien jaren. Het maakte een onaangenamen indruk, zulke kleine knapen daar nevens hunne volwassen aanklagers vóór de deftige heeren in toga en met bef te zien sidderen. Men kwam vaak in de verzoeking, hen by het oor te nemen en de deur uit te gooien, en men kon den wensch niet onderdrukken, dat er toch iets andera op mocht kunnen gevonden worden, om zulke jongens voor hunne „mis drijven" te straffen. Want wezeniyk, hoe ge- moedeiy k onze kantonrechter de knapen ook toe spreekt en hen op hun gemak tracht te brengen, zoo'n openbare terechtstelling, waar tal van kameraadjes en verwanten komen zien hoe de jongen zich „houdt", doet den knaap voor zyn volgend leven weinig goed. Men moet het maar hooren by het uitgaan van het gebouw, hoe hy, die het flinkst het woord gedaan heeft, wordt gelukgewenscht en toegejuicht, en hoe anderen, die verlegen waren of wien de tranen in de oogen stonden, als zy naar den kantonrechter opzagen, werden bespot en uitgejouwd. En dan, welke kleine leeiyke karaktertrekjes leggen de jongens daar niet bloot, die misschien, als zy niet zoo openlyk waren tentoongesteld geworden, nog wel weer verdwenen zouden zyn. Zoo was van veel jongens o. a. de grief, dat een „ander", die toch ook had meegedaan, den dans ont sprongen was. En al moest hy meesmuilend toegeven, dat dit aan zyne fout toch niets verminderde, blykbaar kon hy zich over de afwezigheid van „dien ander" maar volstrekt niet gomakkeiyk heenzetten. En wat m. L wel het ernstigste bezwaar tegen do vervolging van die kleine kinderen isde jongens hooren daar voor allerlei kleinigheden in hun oog, zooals sneeuwballen gooien, met centen spelen, op den spoorweg of in eens anders weiland loopen, en andere straatschenderyen meer, den geheelen ochtend een onnoemlyk getal malen den heiligen naam van het Opperwezen aanroepen, dat de geheele waarheid en niets dan de waarheid zal ver klaard wordeü. En dan staat daar zoo'n jongske met een paar groote oprechto kykors naar dien langen diender op te zien en zegt mot kinderlyke vrijmoedigheid: „Neen, meneer, dat was Dirk Van Epscheuten l die naar u smeet, maar ik niet." De Gelderlander zegt van OnsHollandsch: Onze taal gaat, gelyk die van de meest beschaafde natièn, den weg op van 't cosmo- pohtisme. Daar is niets tegen te doen. Wy hebben even goed als de Franschman, de Duitscher en de Engelschman het recht om Griek8che on Latynsche woorden, die beter of in elk geval korter 's menschen gedachte uitdrukken dan eenig woord van onze eigen taal, to gebruiken, zoomede Italiaansche, echt Amerikaan8che, Portugeescho of Spanjoolsche namen, hetzy in de kunst (vooral wel in de muziek), hetzy In de letteren, do wetenschappen, of laat het zelfs zyn het kaartspel, te bezigen, alleen omdat ze op kernachtiger manier aan duiden wat men eigenlyk zeggen wil, en ook al omdat ze nu eenmaal in de spraakgewoonten geworteld zyn. Het zou byv. eene dwaasheid zyn om in het quadrillespel te gewagen van zwaard, handgevest, voldoende, brug en doodslagers, in plaats van spadille, manille, basta, ponto en matadors, of om te spreken van recht- streeksche of onrechtstreeksche belastingen, daar iedereen ze directe en indirecte belas tingen noemt. Een canard is eenvoudig een ui of een ver dichtsel; maar als men in Vlaamsche bladen leest van een kwakkel, dan weet men niet wat men ziet. Wy wenschen een en ander te constateeren, als het er op aan komt, of om aan den eenen of anderen purist genoegen te doen, het te bevestigen of te waarmerken, doch het te bestatigen, zooals de Vlamingen doen, daarvoor bedanken wy. Er wordt wel eens geklaagd over de vele vreemde woorden, men noemt ze dan stad huiswoorden die men kan vinden in de ver slagen der Raadszittingen en van de zit tingen der Staten en der Kamors. Het niet gebruiken dier nu eenmaal geykte woorden zou juist in die kringen vreemd klinken. Wanneer een of ander aan Burgemeester en Wethouders werd teruggezonden, dan denkt iedereen aan een paraplui, die zy ergens hebben laten staanwanneer echter een of ander aan Burg. en Weth. wordt gerenvoyeerd, dan weet iedereen dat het een gewichtig document is of in alle geval een document. Als iemand in een openbaar college tegen stand ging voeren, dan zou iedereen denken, dat hy zyn collega's een nieuw gebreveteerd handelsartikel had aangeboden; indien hy echter oppositie voert, dan weet iedereen wel waar hy aan toe is. Indien men in de Kamer of de Staten sprak over een vergunningsman, dan zou iedereen denken aan eon tapper, en niet aan den con- cessionnaris van byv. eene intercommunale telophoon. Zoo stelt men eenvoudig am and eraan tan voor en geone verbeteringen. Menig amende ment toch wordt als eene verergering of verslechtering bestreden. Men kan het in Belgiö beproeven, uitdruk kingen als: „tu8schengemeenteiyke vèrspre- kersnetten" en „tusschenlandeiyke tentoon stellingen" inheemsch te willen maken, die pogingen zullen altyd mislukken. De talen kennis wordt steeds grooter, de wetenschap meer internationaal, en de geest van onzen tyd, die een haastige is, die gaarne bllksem- treint en telegrapheert, heeft behoefte niet zoozeer aan snelschrift als wel aan snelspraak, aan korte, gedwongen, veelzeggende woorden, die iedereen, voor wien het woord bestemd is, verstaat. Voor het allengs to-loor-gaan van de oigen- ïyke moedortaai behoeft men niet bevreesd te zyn; daar zorgt de letterkunde voor. Men lette er byv. op hoe de hoofdredacteur van De Standaard by voorkeur de lang vergeten en voor 19de eeuwsche ooren niet altoos even welluidende woorden uit den Statenbybel der 16de eeuw en later opdiept en ze als in een kabinet van antiquiteiten opstolt. Voor het behoud der moedertaal zorgt ook het volk. Het volk gebruikt geene vreemde woordenhet moge al eens eene enkele maal spreken van „kathedrale koortsen", van eene bekende politiemacht, dio nu eenmaal zoo heet, de „marisosee", van „permit a tie", gemakkeiyker dan het eigenlyk bedoelde parentage uit te spreken, enz., in den regel zorgt het volk goed voor het in stand houden der Nederlandsche taal. De zaak der kindervoeding gaat ook ons, Leidenaren, tegenwoordig ter harte. Daarom nemen we hier op wat De Standaard daarvan schryft. Het blad zegt er van: Onze kennis van de armenscholen kan ook ons tot geene andere conclusie brengen, dan dat niet zelden uit de armenbuurteu kleine kinderen op school komen, niet genoeg gedekt tegen dc koude, niet genoeg geschoeid tegen de natte straten, en met eene te hongerige maag, om „schulfëhig" te zyn. Ongetwyfeld ligt voor d6 barmhartigheid hier een schoon veld geopend, om in goeden zin wel te doen, leed te verzachten, en de ellende te hulpe te komen. Ook geven we toe, dat het onderwys er vaak onder lydt, als de middelen ontbreken om deze kinder ellende af te weren. "We zeggen dit niet alleen van de openbare, maar ook van de Christeiyke scholen. Het is en blyft eene aanklacht tegen onze maatscbappelyke toestanden, en niet het minst tegen de Christeiyko barmhartigheid, dat in eene stad, waar in breeder kring zulk een over vloed en in kleiner kring zulk eene weelde heersebt, die overvloed en die weelde aldoor kan genoten worden, zonder dat het hart in ontferming ook naar deze kleinen uitgaat. Alleen maar, we houden staande, dat de hulp niet op de school, maar thuis moet aan gebracht. Vader en moeder moeten in staat gesteld, om het kind, eer het naar school gaat, brood en een paar klompen te geven; en wie hftt anriftr» Inricht,, ontzet het huisgezin. Brood moet er voor allen zyn. Brood is het minste, waardoor het leven in stand wordt gehouden. En de barmhartigheid mag niot inslapen, eer ze weet, dat aan allen brood verstrekt is. Zeker, ook Amsterdam is zoo rijk niet meer als weleer, maar toch nog ryk genoeg, om brood aan de armen te verstrekken. En ook over onze stad zal het oordeel Gods komen, en God de Heere zal hare schatten in hot niet doen verzinken, zoo, wie brood goven kan, het brood aan de armen onthoudt In Recht voor Allen schryft een correspon dent, die het o. a. heeft over bals on par tyen „ten voordeele der armen" in Noord- Amerika, het volgende: Was het bal, laatst in Nederland door de Koningin gegeven, waar zy tot 's nachte vertoefde, ook voor de armen? Jammer dat op zulke bals nooit Vaiilants kunnen komen. „Commentaar overbodig 1" zegt De Tijd. CORRESPONDENTIE. Ingezonden stuk ken of mededeelingen, waarvan de inzenders hun naam niet aan de Rodactie bekend maken, worden ongeplaatst ter zyde gelegd. DOOR A* CONAN DOYLE. r Gedurende twee dagen- was Rachel Howells zwaar ziek geweest, zy yide somtyds en had af en toe zenuwtoevallen, zoodat wy eene verpleegster gehuurd hadden om 's nachts by haar te waken. Den derden nacht na dever- clwyning van Brunton was de verpleegster, nadat zy hare patiént rustig zag slapen, in een leuningstoel een dutje gaan doen, waar uit zy den volgenden morgen vroeg ontwaakte, om het bed ledig en het raam open te vin den, terwyi er van de zieke geen spoor meer te vinden was. Ik werd oogen blik keiyk ge wekt en ging er dadeiyk met twee bedienden op uit om het verdwenen meisje op te zoeken. Het viel ona niet moeiiyk de richting te vinden, die zy gegaan was, want te beginnen van onder haar venster, konden wy hare voetstappen gemakkeiyk langs het grasperk volgen tot aan den kant van het meer, waar zy vlak by het kiezelpad verdwenen. Het meer is daar acht voet diep en gy kunt be grijpen, hoe wy schrikten, toen wy zagen, dat het spoor van het arme, krankzinnige meisje by den rand er van eindigde. Wy begormen natuuriyk dadeiyk te dreggen om haar stoffeiyk overschot te vinden, maar er was geen spoor van het ïyk te ontdekken. Maar wel brachten wy een voorwerp boven, dat wy in het geheel niet gedacht hadden te zullen vinden. Het was oen linnen zak, ge vuld met oud, geroest en verkleurd metaal en verscheidene donker gekleurde stukken kiezel steen of glas. Deze vreemde vangst was het eenige, dat wy uit het meer te voorschyn brachten, en ofschoon wy gisteren den ge heelen dag gezocht hebben, kunnen wy noch van Rachel Howells, noch van Brunton iets te weten komen. De politie weet er ook geen raad meer op en zoo ben ik tot u gekomen als eene laatste toevlucht." Gy kunt begrypen, Watson, hoe gretig ik luisterde naar deze buitengewone reeks van gebeurtenissen, en hoe ik trachtte er een draad aan vast te knoopen, die ze alle met elkaar verbond. De bottelier waa weg. De meid was weg. Het meisje had den bottelier bemind, maar had later reden gekregen om hem te haten. Zy had Welsch bloed in hare aderen, was trotsch en hartstochtelyk. Zy was na zyne verdwyning byzonder opgewonden geweest. Zy had in het meer een zak geworpen, won- deriyke zaken inhoudende. Dit waren alle gegevens, die men in het oog moest houden, ofschoon geen daarvan in verband stond met de hoofdzaak. Wat was het uitgangspunt geweest van al deze ge beurtenissen? Daarin was de knoop Yan deze ingewikkelde zaak gelegen. „Ik moet dat papier eens zien, Musgrave", zeide ik, „dat dien bottelier zoo de moeite waard achtte te raadplegen, zelfs op gevaar af van zyne plaats te verliezen." „Het is een vry bespottoiyk ding, dat for mulier van ons", antwoordde hy. „Maar het heeft ten minste het voorrecht van zeer oud te zyn; daarom hebben wy het steeds gespaard. Hier heb ik een copie er van, als gy het de moeite waard vindt het te lezen." Hy overhandigde my hetzelfde papier, dat hier ligt, Watson, en dit is de vreemde catechismus, waaraan iedere Musgrave zich moet onderwerpen, als by meerderjarig wordt. Ik zal u de vragen en antwoorden voorlezen, zooals zy daarop staan. „„Van wien was het?" „„Van hem, die heen is gegaan." „„Wie zal het hebben?" „„Hy, die komen zal." „„Waar stond de zon?" „„Boven den eik." „„Waar was de schaduw?" „„Onder den olm." „„Hoe moet men meten?" „„Tien by tien ten noorden, vyf by vyf ten oosten, twee by twee ten zuiden, één by één ton westen en daaronder." „„Wat zullen wy er voor geven?" „„Alles wat wy bezitten." „„Waarom zouden wy het geven?" „„Om der wille van het vertrouwen." „Het origineel heeft geen datum, maar de spelling is uit het midden der zeventiende eeuw", merkte Musgrave op. „Ik ben echter bang, dat dit u weinig helpen zal by het ont sluieren van het geheim." „Het geeft ons ten minste een ander ge heim", zeide ik, „dat nog belangrijker is dan het eerste. Het zou kunnen zyn, dat de op lossing van het eene ook de oplossing van het andere is. Neem my niet kwalyk, Mus grave, als ik u zeg, dat deze bottelier my voorkomt een zeer scherpzinnig man te zyn; hy heeft een helderder inzicht gehad dan tien geslachten van uwe voorouders." „Ik begryp u niet", zeide Musgrave. „Dit papier is voor my van absoluut geen belang." „Maar ik denk, dat het wel degelyk van belang is, en ik denk dat Brunton er ook zoo over dacht. Hy had het waarschyniyk reeds vroeger gezien dan op den avond, toen gy hem ontdektet." „Wel mogelyk. Wy namen volstrekt geene moeite, om het to verbergen." „Naar myn idéé, wilde hy by die laatste gelegenheid enkel zyn geheugen wat opfris- schen. Hy had, naar ik vermoed, eene soort kaart, die hy met het manuscript wilde ver- geleken, en die hy in zyn zak borg, toen gy verscheent." „Dat is waar. Maar wat kan by met ons oud familiegebruik willen doen, en wat be- teekent die onzin?" „Ik geloof mot, dat wy veel moeite zullen hebben, dat te ontdekken", zeide ik. „Wy zuIleD, als gy het goed vindt, met don eersten trein naar Sussex gaan en de zaak eens nauwkeurig onderzoeken op de plaats zelve." Nog dienzelfden raiddag kwamen wy te Huriatone aan. Gy hebt misschien van dat beroemde oude kasteel afbeeldingen gezien of beschavingen er over gelezen, zoodat ik my bepaal met te vertellen dat het in den vorm van eene letter L gebouwd is, waarvan de lange arm modern en de korte zeer ouder wetsch is. Boven de lage, zware, met eene stoep voorziene deur, die in het midden staat van het oude gedeelte, is bet jaartal 1607 gegraveerd, maar bevoegde beoordeelaars zyn van meening, dat de balken en het metsel werk van veel ouderen datum zyn. De ver bazend dikke muren en de kleine ruitjes, die men in dat oude gedeelte heeft, had in de vorige eeuw de familie er toe gebracht een nieuwen vleugel er by te bouwen, en nu werd de oude gebruikt als een magazyn en een kelder, als het ten minste gebruikt werd. Een prachtig park met mooie oude boomen omringt het huis, en het moer, waar myn cliönt van gesproken had, lag dicht by de opryiaan, op ongeveer 200 el van het go- bouw verwyderd. Ik was er reeds van overtuigd, Watson, dat ik hier niet mot drie afzonderiyke ge heimen te doen had, maar slechts met één, en dat ik, als ik het formulier goed kon onl- cyferen, ook den bottelier Brunton en de meid Howells op het spoor zou zyn. Om dit te ontcyferen, gebruikte ik al myne energie. Waarom zou dio knecht zoo begeerig zyn geweest om dit oude formulier te bemach tigen? Klaarblykeiyk zag hy er iets in, dat al dezen adeliyken geslachten ontsnapt was, en waarmede hy verwachtte zyn voordeel te kunnen doen. Wat was dit dan on hoe had het Invloed kunnen uitoefenen op zyn lot? Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5