N°. 10395
Donderdag 11 Januari.
A0. 1894-.
tCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
HET SLOT ELKRATH.
IEIDSCH
DA&BLAD.
PRUS DEZER COURANT!
Voor Laiden per 8 maanden.l-10-
Franco per post-!-*0'
Afzonderlpke Nommers0.05.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Mr. C. A. Verren Stuart behandelt in de
Vragen des Tijds de vraag, hoe het kies
recht voor de Kamers van Koophan
del en Fabrieken zal moeten worden ge
regeld, nu een der grondslagen voor dit recht,
aanslag voor de uitoefening van eenig bedrijf
van handel of fabriekswezen in het patentrecht,
komt te vervallen. Dit kiesrecht is geregeld
bi) art. 9 van het koninklijk besluit van 9
November 1851, dat tot kiezers maakt: alle
meerderjarige Nederlanders, in het volle genot
van do burgerlyko en burgerschapsrechten,
ingezetenen dor gemeente in welke de Kamer
van Koophandel is gevestigd, die ter zake van
eenig bedrijf van handel of fabriekswezen
voor e<"'n voor iedere Kamer vastgesteld bedrag
in de patentbelasting zijn aangeslagen.
De schr. acht een uitgebreid kiesrecht voor
de kamers van koophandel zeer gewenscht;
de adviezen der kamers zullen, naast die der
kamers van arbeid, welker oprichting nog
slechts eene quaestie van tyd is, slechts aan
waarde en autoriteit winnen, naarmate de
kamers op broederen grondslag zijn samenge
steld. Orn daartoe te geraken, wenscht do
schr. eiken eensus te laten vervallen en voor
allen, die by de Kamers v. K. en F. recht
streeks belang hebben, doordat z\j eenig
bedrijf van handel of nijverheid voor eigen
rekening of als procuratiehouder uitoefenen
(hetzij dan alleen of mot anderen) of die be
stuurder of medebestuurder van zulk een be
drijf zÜn» de gelegenheid open te stellen om
kiezer te worden. De vrouw, die volgens ons
burgerlijk recht „openbare koopvrouw" kan
zijn, moet evengoed mogen kiezen als de man
en de uitwonende,n, die in .een© ge meen te een
bedrijf uitoefenen, moeien evenmin worden
uitgesloten. Echter- zou de tegenwt«jrdige
praktijk van het opmaken der kjezerftiysten
rechtstreeks door de gemeentebesturen be-
hooren to worden vervangen door ©en stolsel
van eigen aangifte, welke aangifte tevens zou
moeten inhouden dat men gedurende enkele
jaren (stel drie) een bedrijf in de gemeente
heeft uitgeoefend, een waarborg van vertrouwd
heid met plaatselijke toestanden en als bewijs
van belangstelling in het bezit van het kies
recht voor do Kamer van Koophandel.
Deze groote uitbreiding van het kiesrecht
voor de Kamers van K. en F. acht de schr.
geen gevaar; de Kamers blijven adviserende
colleges; de autoriteit, die de adviezen ont
vangt, is geheel vrjj ze te wegen on casu qito
ter zijde te leggen. Daartegenover zijn in de
besproken voorwaarden van de kiesgerechtig-
held voor de Kamers van Koophandel vol
doende waarborgen gelegen, om to mogen
verwachten dat deze lichamen het gezag,
hetwelk zU door hunno adviezen zich hebben
verworven, ook in de toekomst zullen kunnen
handhaven.
Over onze spelling heeft naar aan
leiding van dr. Kollewijn's brochure „Onaan
nemelyk?" prof. P. J Cosyn eon artikel in
g-'c-Clil e VbiJ. Uat ZoKol V
aandacht trekken zal.
„Spelling-quaesties," zegt de boogleeraar,
„lieten en laten me koud zoolang men geen
phonetische spelling durft aanvaarden, natuur
lijk mot de gebruikelijke, overgeërfde teekens
ingericht voor bet allemansgehoor. En deze
zal eenmaal komen, zeker komen, maar hare
ure is nog niet daar." Vereenvoudiging in
de spelling c, ee, ooo, ssch wordt niet
noodzakelijk geacht.
Wat de verbuiging en de geslachten betreft,
doet prof. Cosyn zich kennen als een krachtige
bondgenoot van dr. Kollewfjn c. s.
„Schier geen enkel argument van de voor
standers van het oude en verouderde flexie
systeem heeft mij, zegt hy, overtuigd. In de
allereerste plaats dienen wy ons verbuiginga
stelsel te herzien, schrift en spraak in overeen
stemming te brengen. D&n eerst spreken en
schryven we „grammatisch" juist. Naar myne
(on)bescheiden meening maken we ons voor
de oogen van alle vreemdelingen belachelijk
door als „vrouwelijk" op te vatten en te
verbuigen wat de gemeenlandsche spraak van
beschaafden en onoeschaafden met een h y
aanduidt. Waarop berust bet vrouwelijk ge
slacht der sabel? Een huzarenofficier trekt
hem, de oppasser poetst hem die vol
gens het reglement een z y is! Tram wordt
vrouwelijk „gemaakt", evenals indertijd ten
gevolge van een grappigen inval (de schuldig»
in dezen is onzo snaakse he Van Lennep) d e
gang zyn manlijk geslacht moest derven. En
we zien hem, d. i. de vrouwelijke tram,
derailleeren, we geven de meid last hem
d. i. de vrouweiyke gang, aan te vegen!
Geen sterveling heeft de geslachten der
duizenden Nederlandscho substantieven in her
hoofd. Dat alles ware te verhelpen door her.
weglaten der n van bet artikel den in de
verbogen naamvallen: laat ons dreigen en
..slaan met d e stok, d dógen, d e sabel en
zorgen wy, dat hy goed aankomt", onver
schillig, of voor driehonderd jaar eon enkele
d/-zor een zij was.
Te eischen dat een beschaafd acteur
van eene bloem zegt dat. hfl haar ontbladert,
van eene roos dat hy haar in het koops
gat gestoken, van eene courant dat by haar
of z e gelezen beeft., dat is in IOnrech t t ri strtyd
met de beschaafde taal.
Hot streven om het oude puin op te ruimen,
het hechte gebouw onZer vaderen niet omver
te halen, maar naar de eisohen dos tyds in
te richten, verdient warme Waardeering. Aan
vaardt daarom, dr. Kollevryn en gy allen die
dezen goeden strijd strydt, myne hulde. Maar
wat ik u bidden mag, woest gematigd in
uwe eischon - of gy richt niets uit! Het
Hollandsche volk is nu eenmaal orthodox,
ook in taalzaken. Het moderne drankje dient
in druppels, niet in eet- of soeplepels te wor
den toegediend. Ceterum prosit/"
Naar aanleiding van de optochten van
werkloozen schrijft de Alkm. Ct. o. a.:
„Het wordt werkelyk hoog tyd, dat men
in Nederland op den openbaron weg tucht
en orde leere, en dat ieder burger begrype,
uiftiikt i.uooig i^ <J
aanwijzingen en terechtwyzingen der politie
te voldoen. Wy z\tn in dit opzicht verwend.
Er is blykbaar te veel toegegeven. Op zich
zelf was dat zeker pryselyk. Wanneer aan
de overheid voor het een of ander vergunning
wordt gevraagd en er bestaat daartegen geen
bezwaar, dan behoort die vergunning niet
geweigerd te worden. Overheid en politie zyn
er niet, om op ziehzelven geoorloofde en on-
schadeiyke handelingen naar eigen welbeha
gen nu eens toe te laten en dan weer te
verbieden en op die wyze by afwisseling
gunsten te bewyzen of te plagenneen, wat
toegestaan kan worden, moet ook worden
toegestaan. Zoo heeft men blykbaar ook te
Amsterdam gedacht maar nu de ondervin
ding de bezwaren heeft doen kennen, wordt
het tyd met bohoedzaamheid maar ook met
vastberadenheid in te binden, waar men te
ver is gegaan. Zoo niet, dan loopt men ge
vaar zyns ondanks later geheel andere maat
regelen te moeten nemen en met kracht en
geweld te moeien onderdrukken wat men te
lang heeft toegelaten en wat de ptrsonen,
met wie men te doen heeft, allengs als een
recht zyn begonnen te beschouwen. Sedert
in het noorden des lands krachtige maat
regelen zyn genomen, zyn verstoringen der
openbare orde er minder veelvuldig geworden.
„Evenals de begrippen van de noodzake
lykbeid der openbare orde en van den burger
plicht om tot handhaving mede te werker,
zyn verflauwd, en daarentegen de lust tot
Tegenwerking en verzet is aangewakkerd,
sehynt een deel des volks allengs alle besef
te hebben verloren van de grenzen, niet alleen
t.usschcn het betaraelyke en bet onbetaraelyko,
maar ook tusschen het geoorloofde en liet
0! geoorloofde in bet gesproken woord. Wy
zyn in dit opzicht' in weinige jaren hard
achteruitgegaan. Vroeger heerschte in elke
openbare vergadering en by alle sprekers
blykbaar bot begrip van betaruelyklieid en
voegzaamheid. Dat begrip schynt op weg om
geheel te verdwijnen. Ruwheid en platheid
van uitdrukking nemen meer en meer toe.
Wie de dingen op de grofste en brutaalste
manier durft zeggen, wordt het meest toege
juicht Anderen verdacht maken, hun oprecht
heid en do eerlykheid hunner overtuiging in
twijfel trekken, hun openiyk, zonder eenig
bewijs, leelyks te last leggen, of althans zoo
duideiyk mogelijk en half lachend lachend,
alsof het een aardigheid gold te kennen
geven dat men er hen niet te goed voor
houdt, vindt luiden hyval. Jongelieden, die
deze vergaderingen met graagte by wonen, wor
den in deze leerschool gevormd. Zy bemorken
al spoedig, dat juist de meest onbehouwen en
minst degolyko manier het meest in den smaak
valt, en dat men tevens op aio manier mot
goed gevolg over een zaak kan spreken, zon
der er iets van te weten. Hoe nadeelig dat
op hun eigen studie moot werken, begrypt
ieder. Maar zij hebben daarenboven het hoofd
te vol van politiek, om voor eigen studie en
eigen beroep veel liefde en toewyding te kun
nen hebben. Eindeiyk bemorken zy meteenige
verbazing, dat er in Nederland oen macht
ut»laar, die, als de ruwe taal in opruiing oi
beleediging ontaardt, den spreker naar do ge
vangenis kan zenden en dan jammeren zy
met groot misbaar en veel verontwaardiging,
dat in Nederland het vrye woord wordt on
derdrukt.
„Er zal heel wat tyd en heel wat mede
werking van verstandige menscben noodig
zyn, om ook deze ongebondenheid in ons land
te temperen."
In het zevende nommer van mr. S. Van
Houten's Staatkundige Brieven komt de schry-
ver terug op de behandeling derStaats-
begrooting en maakt hy over verschil
lende zaken korte opmerkingen.
De behandeling zegt by droeg over
het geheel een zuiver administratief karakter.
Alleen uit de algomeene beraadslagingen en
uit de behandeling van eene wyziging der
inrichting van de lysten van hoogstaange
slagenen, welke na het budget ter sprake kwam,
werd het een on ander zichtbaar omtrent de
tegenwoordige stelling der politieke groepen.
De schryver komt in de eerate plaats terug
op de nadere verklaring, den 6den December
door minister Tak gegeven van eene zinsnede,
den 9den Augustus uitgesproken en in de
Brieven door den heer Van Houten aangemerkt
als eon voorlooper van 's ministers overgang
tot staatssocialisme. Do oorzaak van het mis
verstand— schryft thans de heer Van Houten
ligt in het verband, den 9den Augustus door
don minister golegd tusschen het door hem
beweerde feit der te wachten uitbreiding van
staatsinmenging ook voor de regeling van
den arbeid met vermeerdering van persooniyke
dienstbaarheid en met inkrimping van persoon
iyke vryheid en zyn voorstel tot uitbreiding
van het kiesiecht, dat ook voor onvermogenden
den weg naar de stembus opent. Wio onder
de leus van „regeling van. den arbeid" de
persooniyke lasten der onyermogondon wil
verzwaren en hunne persoonlyko vryheid be
dreigt, moet hun ook stem in het kapittol
geven. Dat is niet meor dan billyk. Maar omge
keerd kunnen wy met volkomen recht aan
ao grondwettige oischen van geschiktheid en
maatschappelyken welstand vasthouden, wyi
het ons ernstig streven is, gelyk by de voor
stellen van Pierson is gebleken, de laaien te
verminderen, die de onvermogenden drukken,
en wy hunne persooniyke vryheid onaangetast
laten, bepaaldeiyk eok door elke regeling van
staatswege, by welke de persooniyke vryheid
gevaar loopt, to verworpen.
Schryvande over de toekenning van het
kiesrecht aan onvermogenden, komt de heer
Van Houten er vanzelf toe, een onkel woord
te zeggen over de toekomstige regeling van
het geineenteiyk kiesrecht.
Ware de gemeente bestemd, te worden wat
zy in bet socialistische ideaal moet zyn,
namelyk een aan het staatsgezag ondergeschikt
orgaan ter regeling van den arbeid, en moest
het gemeentebestuur in het arbeidsleven de
tegenwoordige ondernemers vervangen, dan
zou het plaatseiyk kiesrecht öf moeten ver
vallen óf volkomen algemeen worden. Biyft
echter de gemeente wat zy is, namelyk een
orgaan voor plaatselyke belangen, waarvan de
lasten slechts door een deel der gemeentenaren
worden gedragen, terwyl hare uitgaven voor
een aanzieniyk deel strekken voor bedeeling,
geneeskundige hulp aan min-en onvermogen
den en koatelooze scholen, dan behoort met
dit feit ook by de inrichting van het kies
recht rekening te worden gehouden. De heer
Van Houten betwyfolt, of de regeering en zfl
die het regeeringsplan steunen wel in vol
doende mate rekening houden met den invloed,
dien de voor Kamer en Staten te nemen be
slissing op het gemeentelyk kiesrecht kan
hebben.
Afgaande op den algemeenen indruk van
het begrooting8debat gelooft de heer Van
Houten, dat wat hy noemt het gevaar van
eene splitsing der liberale party, verminderd
is. De debatten liepen hoofdzakelijk over
theoretische geschilpunten. Alleen de heer
Tydens wierp een balletje op van eene kies-
wetparty. Do vertegenwoordiger der radicalen,
de heer Gerritsen, schitterde by het debat
door afwezigheid. De onthouding van dezen
woordvoerder was „opvallend."
Voor het oogen blik is het verschil ter be
slissing by het kabinet zelf. De heer Van
Tionhoven weet dat de regeering by onver
anderde handhaving der kieswetvoordracht
niet kan biyven steunen op de party, waaruit
zy voortsproot. Hy weet ook, in welke richting
veranderingen moeten gemaakt worden, om
kans te krygen op den steun der voorstanders
van het amendement-Van der Kaay c.s., en
tevens hoe ver die veranderingen moeten gaan,
om zich hun steun te verzekeren. Wat dezen
betreft, is het voor ieder duideiyk, dat zy den
stryd niet zoeken, maar ook niet ontwyken.
De toekomst des lands gaat by hen boven
het bestaan van het ministerie. Ook het voor
uitzicht op Kamerontbinding verschrikt hen niet.
In elk geval mag geöischt worden, dat
duidelijk biyke, hetzy dat het geheelo kabinet
do geschilpunten heeft onderzocht, en als één
man staat voor de voorstellen, of wel, dat de
kieswet beschouwd wordt als eene zaak, die
behoort tot het ressort van den minister van
binnenlandsche zakeu, en waarmede dus alleen
deze staat of valt.
Bowysbaar gemis van geregeld overleg
tusschen de ministers van financiën en binnen
landsche zaken veroorzaakte aan de Kamor
veel moeite by het vóór haar uiteengaan be
handelde ontwerp betreffende de inrichting der
lysten van hoogstaangeslagenen.
De heer Van Houten staat by deze zaak
uitvoerig stil, ook omdat zy den staat van
zaken afspiegelt ten aanzien der meer belang-
ryke geschilpunten, welke by de kieswet tei
sprake komen. Hy dringt er op aan dat de
regeermg, wil zy „aan do meerderheid dei
Kamer toegeven", dit rulteriyk doe.
Overigens meent hy dat het den voorstanders
van het ontwerp niet meeloopt: de bom van
Vaillant is z. i. een „scblagend" argument dat
geene regeling van kiesrecht, welke ook, behoedt
tegen daden van geweld.
DOOR
GOLO RAIJIUND.
60)
Zoodra hy de noodige kalmte en zelfbe
heer8chiDg weder verkregen had on met zieh
zelven te rade was gegaan, zocht by den
ouden heer op, die intusechen, zooals men
zeide, eon uitstapje ondernomen had, dat
het overige gedeelte van den dag in beslag
zou nemen.
Wolfgang bleef dus aan ziehzelven en aan
zyne eigen gedachten overgelaten en zag met
ongeduld den volgenden morgen te gemoet,
waarop hy eene beslissing wilde uitlokken.
Maar nog dienzelfdon dag ontving hij eene
gewichtige tyding, een brief uit Nieuw York,
die hem te Parys niet meur getroffen had
en die hem van plaats tot plaats was nage
zonden. Het schryven was van zyn vriend
Gradiow8ki, die hem mededeelde dat naar
zyn inzien het huis Flinders niet alleen met
meer goed stond, maar dat zyn val met
lang meer zou uitbiyven. Gradiowski wist,
dat zyn grootvader in relaties stond met
Flinders, dat by dikwyis groote zaken deed
en hy maande Wolfgang aan, ten einde moge-
lyke verliezen te voorkomen, om zoo spoedig
mogeiyk terug te keeren. Gradiowski bad,
schreef hy, den ouden Woilitz niets medege
deeld, want tot nog toe waren het niets dan losse
vermoedens, die by koesterde, en kende hy
den ouden man met genoeg, om te beoor-
deelen of hy de noodige voorzichtigheid en
het noodige beleid bezat, om zilne l etrekkingen
met Flinders sp >odig en kalm af te breken,
zonder door onvoorzichtige woorden het huis
te compromitteeren en daardoor het geschokte
krediet nog meer te benadeelen.
Wolfgang moest de juistheid dezer rede-
neermg bijliJxen, maar erkende evenzeer, dat
zyne terugkomst hoog noodzakelyk was. Het
was niet alleen de toekomst zyns grootvaders,
die hy bedreigd zag, met diens welvaart was
zfine eigen onaf hankeiykbeid, het lot ook van
bet geliefde meisje zoo nauw verbonden, dat
hy geen oogenblik aarzelen mocht. Gradiowski,
dit wist hy, was te bedaard, om noodeloos
alarm te slaanhy zou met. zonder de drin
eendste noodzakelijkheid een einde maken aan
eene ontspanning, waarnaar hy zoo lang en
vurig gewenscht had.
Door de vertraging in de bestelling van den
hrief, had hy het vertrek van de stoomboot
van Bremen, dat voor vier dagen bad plaats
gehad, verzuimd; hy moest dus thans in alle
baast zyne zaken regelen en dan zoo spoedig
mogeiyk naar Bremen vertrekken, om zich
van eene plaats op de eerstvarende boot te
verzekeren. Zyn geest werd dus her- en
derwaarts geslingerd, de gedachte aan graaf
Stephan, de begeerte hem te naderen ge
raakte als het ware op don achtergrond.
Zorg, onrust en onzekerheid namen als
vreemde gasten voor het eerst hun intrek in
zyn hart en de nabyzynde onvermydeiyke
scheiding van Adelbeid, al mocht by zich
deze nog zoo kort voorstellen, drukte hem
geheel ter neder. Zoo zelfzuchtig was hy niet,
om haar lot aan zyne onzekere toekomst te
willen verbinden; neen, eerst moest alles ge
schikt en opgehelderd wezen, zonder wolken
en helder moest de hemel hunner liefde zyD
by wilde tiaar wel deelgenoot maken van zyn
geluk, niet van zyne zorgen en moeiten.
Zoo verliepen de avond en de nacht, en
was het reecis laat toen hy insliep, maar toen
hy den volgenden morgen versterkt ontwaakte,
kwam veel hem reeds minder bezwaariyk en
mooiiyk voor.
Het verlies, dat zyn grootvader mogeiyk
bedreigde, was nog geen ondergang; een
vertraagd geluk was geen verstoord geluk en
zelfs het vooruitzicht op een meer bescheiden,
eenvoudig bestaan, do gedachte voor Adelbeid
te werken, een Dieuw zelfstandig bestaan in
het leven te roepen, had iets bemoedigends
voor hem. Omtrent Adelheida gevoelens koes
terde hy niet den minsten twyfel; dat ver
minderde rykdom hare liefde zou doen ver
koelen, dat een leven, dat naast het genot
ook het werken kent en eert, te geriDg zou
zyn voor haren trots, daarvan had hy niet
het minste vermoeden.
Met zyne toenemende kalmte en zekerheid
was dus ook zyne belangstelling in graaf
Stephan weder ontwaakt en in plaats van,
zooals zyne gewoonte was, eene waüdeling
in den tuin te gaan doen, schelde hy den
kellner, om te vragen of graaf Elkrath reeds
was opgestaan en nog thuis was.
Maar de oude heer was des morgens vroeg
reeds vertrokken, onverwachts, zooals het
antwoord luidde, daar hy anders alle jaren
gewoon was hier eonigo weken door te brengen.
Het beleedigde gevoel dreef Wolfgang het
bloed in de wangen: graaf Stephan had
blykbaar met opzet eene ontmoeting willen
vermyden; de jongo man zag nu met bitter
heid in, dat hy op het punt was geweest
zich aan eene beschamende vernedering bloot
te stellen, en moest het zyn grootvader nog
dank wyten dat deze hem in zyn trots en
hoogmoed eene afwyzing had bespaard. Wat
zuu de oude Worlitz van zulk eene beleediging
wel gezegd hebben? Wolfgang was inner-
lyk verbiyd, dat de houtvester deze zwakheid
niet zou vernemen. De zaak was nu ook
voorgoed uit en zyne gedachten bepaalden
zich nu uitsluitend tot Adelheid en zyn naby-
zynd noodzakelyk vertrek.
De zoo plotseling veranderde omstandig
heden, die zich gebiedend deden geldeD,
maakten hem onverschillig voor eene moge-
ïyke ontdekkiDg zyDer betrekking tot Adelheid,
ten minste door de baronesse Van Ransdorf,
en hy zond Adelheid een brief, waarin hy
haar wegens gewichtige en beslissende om
standigheden om een spoedig onderhoud
verzocht.
Eenige minuten was zy het met ziehzelven
niet eens of zy den avonturier nog ontvangen
zou of niet, maar weldra kwam zy tot de
overtuiging, dat het, om aan de zaak spoedig
en voorgoed een einde te maken, noodzakelyk
was, dat zy hem nog eens sprak.
De barones sluimerde na het gebruik van
haar bad; vastberaden in al haar doen en
laten besloot het jonge meisje hem in hare
eigen kamer te ontmoeten. Zy verheugd*
zich over hare zelfstandigheid, die haar dit
engagement zonder hulp of medewerking vat
anderen had doen sluiten, zoodat zy het oob
nu weder zonder vreemde hulp en, wat nog
veel gewichtiger was, zonder dat iemand ei
iets van wist of geweten had, kon ontbinden
niemand vermoedde dus hare nederlaag. Een*
teleurstelling, zelfs zulk eene, kon Adelheic
te boven komeneene belacheiykheid, waaraar
zy zich had kunnen blootstellen, nooit!
Deze nacht had ook haar de kalmte terug
gegeven; zy had leeren inzien, dat zy ziet
niet slechts gelukkig mocht rekenen, zo*
stil en zonder opzien te baren uit den strih
to geraken, maar dat zy dit ook kon doen
zonder hare positie in de waagschaal te stellen
De wonde, die haar hart geslagen was, hac
voor haar weinig beteekenis.
Voor hot eerst sedert zy Wolfgang kende
had zy geen toilet voor hem gemaakt, en toet
was zy wellicht nog nooit zoo schoon geweest
als dezen morgen, nu zy het niet wilde zyn
Het eenvoudige witte morgenkleed deed hare
jeugdige frischbeid nog te meer uitkomen er
al hadden ook de opgewondenheid, de strijd
van den vorigen avond en do slapelooze
Dacht hare levendigheid getemperd, zoo gaf dit
aan haar voorkomen eene weekheid, die haai
nieuwe bekoorlijkheid byzette. Wolfgang be
merkte niet, dat er beden iets vreemds aaD
haar was; hy zag slechts, dat zy schoon
was en gevoelde alleen dat hy haar innig
beminde.
Wttrvolg ornmetiófa.)