N°. 10395 Donderdag 11 Januari. A0. 1894-. tCourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. HET SLOT ELKRATH. IEIDSCH DA&BLAD. PRUS DEZER COURANT! Voor Laiden per 8 maanden.l-10- Franco per post-!-*0' Afzonderlpke Nommers0.05. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Mr. C. A. Verren Stuart behandelt in de Vragen des Tijds de vraag, hoe het kies recht voor de Kamers van Koophan del en Fabrieken zal moeten worden ge regeld, nu een der grondslagen voor dit recht, aanslag voor de uitoefening van eenig bedrijf van handel of fabriekswezen in het patentrecht, komt te vervallen. Dit kiesrecht is geregeld bi) art. 9 van het koninklijk besluit van 9 November 1851, dat tot kiezers maakt: alle meerderjarige Nederlanders, in het volle genot van do burgerlyko en burgerschapsrechten, ingezetenen dor gemeente in welke de Kamer van Koophandel is gevestigd, die ter zake van eenig bedrijf van handel of fabriekswezen voor e<"'n voor iedere Kamer vastgesteld bedrag in de patentbelasting zijn aangeslagen. De schr. acht een uitgebreid kiesrecht voor de kamers van koophandel zeer gewenscht; de adviezen der kamers zullen, naast die der kamers van arbeid, welker oprichting nog slechts eene quaestie van tyd is, slechts aan waarde en autoriteit winnen, naarmate de kamers op broederen grondslag zijn samenge steld. Orn daartoe te geraken, wenscht do schr. eiken eensus te laten vervallen en voor allen, die by de Kamers v. K. en F. recht streeks belang hebben, doordat z\j eenig bedrijf van handel of nijverheid voor eigen rekening of als procuratiehouder uitoefenen (hetzij dan alleen of mot anderen) of die be stuurder of medebestuurder van zulk een be drijf zÜn» de gelegenheid open te stellen om kiezer te worden. De vrouw, die volgens ons burgerlijk recht „openbare koopvrouw" kan zijn, moet evengoed mogen kiezen als de man en de uitwonende,n, die in .een© ge meen te een bedrijf uitoefenen, moeien evenmin worden uitgesloten. Echter- zou de tegenwt«jrdige praktijk van het opmaken der kjezerftiysten rechtstreeks door de gemeentebesturen be- hooren to worden vervangen door ©en stolsel van eigen aangifte, welke aangifte tevens zou moeten inhouden dat men gedurende enkele jaren (stel drie) een bedrijf in de gemeente heeft uitgeoefend, een waarborg van vertrouwd heid met plaatselijke toestanden en als bewijs van belangstelling in het bezit van het kies recht voor do Kamer van Koophandel. Deze groote uitbreiding van het kiesrecht voor de Kamers van K. en F. acht de schr. geen gevaar; de Kamers blijven adviserende colleges; de autoriteit, die de adviezen ont vangt, is geheel vrjj ze te wegen on casu qito ter zijde te leggen. Daartegenover zijn in de besproken voorwaarden van de kiesgerechtig- held voor de Kamers van Koophandel vol doende waarborgen gelegen, om to mogen verwachten dat deze lichamen het gezag, hetwelk zU door hunno adviezen zich hebben verworven, ook in de toekomst zullen kunnen handhaven. Over onze spelling heeft naar aan leiding van dr. Kollewijn's brochure „Onaan nemelyk?" prof. P. J Cosyn eon artikel in g-'c-Clil e VbiJ. Uat ZoKol V aandacht trekken zal. „Spelling-quaesties," zegt de boogleeraar, „lieten en laten me koud zoolang men geen phonetische spelling durft aanvaarden, natuur lijk mot de gebruikelijke, overgeërfde teekens ingericht voor bet allemansgehoor. En deze zal eenmaal komen, zeker komen, maar hare ure is nog niet daar." Vereenvoudiging in de spelling c, ee, ooo, ssch wordt niet noodzakelijk geacht. Wat de verbuiging en de geslachten betreft, doet prof. Cosyn zich kennen als een krachtige bondgenoot van dr. Kollewfjn c. s. „Schier geen enkel argument van de voor standers van het oude en verouderde flexie systeem heeft mij, zegt hy, overtuigd. In de allereerste plaats dienen wy ons verbuiginga stelsel te herzien, schrift en spraak in overeen stemming te brengen. D&n eerst spreken en schryven we „grammatisch" juist. Naar myne (on)bescheiden meening maken we ons voor de oogen van alle vreemdelingen belachelijk door als „vrouwelijk" op te vatten en te verbuigen wat de gemeenlandsche spraak van beschaafden en onoeschaafden met een h y aanduidt. Waarop berust bet vrouwelijk ge slacht der sabel? Een huzarenofficier trekt hem, de oppasser poetst hem die vol gens het reglement een z y is! Tram wordt vrouwelijk „gemaakt", evenals indertijd ten gevolge van een grappigen inval (de schuldig» in dezen is onzo snaakse he Van Lennep) d e gang zyn manlijk geslacht moest derven. En we zien hem, d. i. de vrouwelijke tram, derailleeren, we geven de meid last hem d. i. de vrouweiyke gang, aan te vegen! Geen sterveling heeft de geslachten der duizenden Nederlandscho substantieven in her hoofd. Dat alles ware te verhelpen door her. weglaten der n van bet artikel den in de verbogen naamvallen: laat ons dreigen en ..slaan met d e stok, d dógen, d e sabel en zorgen wy, dat hy goed aankomt", onver schillig, of voor driehonderd jaar eon enkele d/-zor een zij was. Te eischen dat een beschaafd acteur van eene bloem zegt dat. hfl haar ontbladert, van eene roos dat hy haar in het koops gat gestoken, van eene courant dat by haar of z e gelezen beeft., dat is in IOnrech t t ri strtyd met de beschaafde taal. Hot streven om het oude puin op te ruimen, het hechte gebouw onZer vaderen niet omver te halen, maar naar de eisohen dos tyds in te richten, verdient warme Waardeering. Aan vaardt daarom, dr. Kollevryn en gy allen die dezen goeden strijd strydt, myne hulde. Maar wat ik u bidden mag, woest gematigd in uwe eischon - of gy richt niets uit! Het Hollandsche volk is nu eenmaal orthodox, ook in taalzaken. Het moderne drankje dient in druppels, niet in eet- of soeplepels te wor den toegediend. Ceterum prosit/" Naar aanleiding van de optochten van werkloozen schrijft de Alkm. Ct. o. a.: „Het wordt werkelyk hoog tyd, dat men in Nederland op den openbaron weg tucht en orde leere, en dat ieder burger begrype, uiftiikt i.uooig i^ <J aanwijzingen en terechtwyzingen der politie te voldoen. Wy z\tn in dit opzicht verwend. Er is blykbaar te veel toegegeven. Op zich zelf was dat zeker pryselyk. Wanneer aan de overheid voor het een of ander vergunning wordt gevraagd en er bestaat daartegen geen bezwaar, dan behoort die vergunning niet geweigerd te worden. Overheid en politie zyn er niet, om op ziehzelven geoorloofde en on- schadeiyke handelingen naar eigen welbeha gen nu eens toe te laten en dan weer te verbieden en op die wyze by afwisseling gunsten te bewyzen of te plagenneen, wat toegestaan kan worden, moet ook worden toegestaan. Zoo heeft men blykbaar ook te Amsterdam gedacht maar nu de ondervin ding de bezwaren heeft doen kennen, wordt het tyd met bohoedzaamheid maar ook met vastberadenheid in te binden, waar men te ver is gegaan. Zoo niet, dan loopt men ge vaar zyns ondanks later geheel andere maat regelen te moeten nemen en met kracht en geweld te moeien onderdrukken wat men te lang heeft toegelaten en wat de ptrsonen, met wie men te doen heeft, allengs als een recht zyn begonnen te beschouwen. Sedert in het noorden des lands krachtige maat regelen zyn genomen, zyn verstoringen der openbare orde er minder veelvuldig geworden. „Evenals de begrippen van de noodzake lykbeid der openbare orde en van den burger plicht om tot handhaving mede te werker, zyn verflauwd, en daarentegen de lust tot Tegenwerking en verzet is aangewakkerd, sehynt een deel des volks allengs alle besef te hebben verloren van de grenzen, niet alleen t.usschcn het betaraelyke en bet onbetaraelyko, maar ook tusschen het geoorloofde en liet 0! geoorloofde in bet gesproken woord. Wy zyn in dit opzicht' in weinige jaren hard achteruitgegaan. Vroeger heerschte in elke openbare vergadering en by alle sprekers blykbaar bot begrip van betaruelyklieid en voegzaamheid. Dat begrip schynt op weg om geheel te verdwijnen. Ruwheid en platheid van uitdrukking nemen meer en meer toe. Wie de dingen op de grofste en brutaalste manier durft zeggen, wordt het meest toege juicht Anderen verdacht maken, hun oprecht heid en do eerlykheid hunner overtuiging in twijfel trekken, hun openiyk, zonder eenig bewijs, leelyks te last leggen, of althans zoo duideiyk mogelijk en half lachend lachend, alsof het een aardigheid gold te kennen geven dat men er hen niet te goed voor houdt, vindt luiden hyval. Jongelieden, die deze vergaderingen met graagte by wonen, wor den in deze leerschool gevormd. Zy bemorken al spoedig, dat juist de meest onbehouwen en minst degolyko manier het meest in den smaak valt, en dat men tevens op aio manier mot goed gevolg over een zaak kan spreken, zon der er iets van te weten. Hoe nadeelig dat op hun eigen studie moot werken, begrypt ieder. Maar zij hebben daarenboven het hoofd te vol van politiek, om voor eigen studie en eigen beroep veel liefde en toewyding te kun nen hebben. Eindeiyk bemorken zy meteenige verbazing, dat er in Nederland oen macht ut»laar, die, als de ruwe taal in opruiing oi beleediging ontaardt, den spreker naar do ge vangenis kan zenden en dan jammeren zy met groot misbaar en veel verontwaardiging, dat in Nederland het vrye woord wordt on derdrukt. „Er zal heel wat tyd en heel wat mede werking van verstandige menscben noodig zyn, om ook deze ongebondenheid in ons land te temperen." In het zevende nommer van mr. S. Van Houten's Staatkundige Brieven komt de schry- ver terug op de behandeling derStaats- begrooting en maakt hy over verschil lende zaken korte opmerkingen. De behandeling zegt by droeg over het geheel een zuiver administratief karakter. Alleen uit de algomeene beraadslagingen en uit de behandeling van eene wyziging der inrichting van de lysten van hoogstaange slagenen, welke na het budget ter sprake kwam, werd het een on ander zichtbaar omtrent de tegenwoordige stelling der politieke groepen. De schryver komt in de eerate plaats terug op de nadere verklaring, den 6den December door minister Tak gegeven van eene zinsnede, den 9den Augustus uitgesproken en in de Brieven door den heer Van Houten aangemerkt als eon voorlooper van 's ministers overgang tot staatssocialisme. Do oorzaak van het mis verstand— schryft thans de heer Van Houten ligt in het verband, den 9den Augustus door don minister golegd tusschen het door hem beweerde feit der te wachten uitbreiding van staatsinmenging ook voor de regeling van den arbeid met vermeerdering van persooniyke dienstbaarheid en met inkrimping van persoon iyke vryheid en zyn voorstel tot uitbreiding van het kiesiecht, dat ook voor onvermogenden den weg naar de stembus opent. Wio onder de leus van „regeling van. den arbeid" de persooniyke lasten der onyermogondon wil verzwaren en hunne persoonlyko vryheid be dreigt, moet hun ook stem in het kapittol geven. Dat is niet meor dan billyk. Maar omge keerd kunnen wy met volkomen recht aan ao grondwettige oischen van geschiktheid en maatschappelyken welstand vasthouden, wyi het ons ernstig streven is, gelyk by de voor stellen van Pierson is gebleken, de laaien te verminderen, die de onvermogenden drukken, en wy hunne persooniyke vryheid onaangetast laten, bepaaldeiyk eok door elke regeling van staatswege, by welke de persooniyke vryheid gevaar loopt, to verworpen. Schryvande over de toekenning van het kiesrecht aan onvermogenden, komt de heer Van Houten er vanzelf toe, een onkel woord te zeggen over de toekomstige regeling van het geineenteiyk kiesrecht. Ware de gemeente bestemd, te worden wat zy in bet socialistische ideaal moet zyn, namelyk een aan het staatsgezag ondergeschikt orgaan ter regeling van den arbeid, en moest het gemeentebestuur in het arbeidsleven de tegenwoordige ondernemers vervangen, dan zou het plaatseiyk kiesrecht öf moeten ver vallen óf volkomen algemeen worden. Biyft echter de gemeente wat zy is, namelyk een orgaan voor plaatselyke belangen, waarvan de lasten slechts door een deel der gemeentenaren worden gedragen, terwyl hare uitgaven voor een aanzieniyk deel strekken voor bedeeling, geneeskundige hulp aan min-en onvermogen den en koatelooze scholen, dan behoort met dit feit ook by de inrichting van het kies recht rekening te worden gehouden. De heer Van Houten betwyfolt, of de regeering en zfl die het regeeringsplan steunen wel in vol doende mate rekening houden met den invloed, dien de voor Kamer en Staten te nemen be slissing op het gemeentelyk kiesrecht kan hebben. Afgaande op den algemeenen indruk van het begrooting8debat gelooft de heer Van Houten, dat wat hy noemt het gevaar van eene splitsing der liberale party, verminderd is. De debatten liepen hoofdzakelijk over theoretische geschilpunten. Alleen de heer Tydens wierp een balletje op van eene kies- wetparty. Do vertegenwoordiger der radicalen, de heer Gerritsen, schitterde by het debat door afwezigheid. De onthouding van dezen woordvoerder was „opvallend." Voor het oogen blik is het verschil ter be slissing by het kabinet zelf. De heer Van Tionhoven weet dat de regeering by onver anderde handhaving der kieswetvoordracht niet kan biyven steunen op de party, waaruit zy voortsproot. Hy weet ook, in welke richting veranderingen moeten gemaakt worden, om kans te krygen op den steun der voorstanders van het amendement-Van der Kaay c.s., en tevens hoe ver die veranderingen moeten gaan, om zich hun steun te verzekeren. Wat dezen betreft, is het voor ieder duideiyk, dat zy den stryd niet zoeken, maar ook niet ontwyken. De toekomst des lands gaat by hen boven het bestaan van het ministerie. Ook het voor uitzicht op Kamerontbinding verschrikt hen niet. In elk geval mag geöischt worden, dat duidelijk biyke, hetzy dat het geheelo kabinet do geschilpunten heeft onderzocht, en als één man staat voor de voorstellen, of wel, dat de kieswet beschouwd wordt als eene zaak, die behoort tot het ressort van den minister van binnenlandsche zakeu, en waarmede dus alleen deze staat of valt. Bowysbaar gemis van geregeld overleg tusschen de ministers van financiën en binnen landsche zaken veroorzaakte aan de Kamor veel moeite by het vóór haar uiteengaan be handelde ontwerp betreffende de inrichting der lysten van hoogstaangeslagenen. De heer Van Houten staat by deze zaak uitvoerig stil, ook omdat zy den staat van zaken afspiegelt ten aanzien der meer belang- ryke geschilpunten, welke by de kieswet tei sprake komen. Hy dringt er op aan dat de regeermg, wil zy „aan do meerderheid dei Kamer toegeven", dit rulteriyk doe. Overigens meent hy dat het den voorstanders van het ontwerp niet meeloopt: de bom van Vaillant is z. i. een „scblagend" argument dat geene regeling van kiesrecht, welke ook, behoedt tegen daden van geweld. DOOR GOLO RAIJIUND. 60) Zoodra hy de noodige kalmte en zelfbe heer8chiDg weder verkregen had on met zieh zelven te rade was gegaan, zocht by den ouden heer op, die intusechen, zooals men zeide, eon uitstapje ondernomen had, dat het overige gedeelte van den dag in beslag zou nemen. Wolfgang bleef dus aan ziehzelven en aan zyne eigen gedachten overgelaten en zag met ongeduld den volgenden morgen te gemoet, waarop hy eene beslissing wilde uitlokken. Maar nog dienzelfdon dag ontving hij eene gewichtige tyding, een brief uit Nieuw York, die hem te Parys niet meur getroffen had en die hem van plaats tot plaats was nage zonden. Het schryven was van zyn vriend Gradiow8ki, die hem mededeelde dat naar zyn inzien het huis Flinders niet alleen met meer goed stond, maar dat zyn val met lang meer zou uitbiyven. Gradiowski wist, dat zyn grootvader in relaties stond met Flinders, dat by dikwyis groote zaken deed en hy maande Wolfgang aan, ten einde moge- lyke verliezen te voorkomen, om zoo spoedig mogeiyk terug te keeren. Gradiowski bad, schreef hy, den ouden Woilitz niets medege deeld, want tot nog toe waren het niets dan losse vermoedens, die by koesterde, en kende hy den ouden man met genoeg, om te beoor- deelen of hy de noodige voorzichtigheid en het noodige beleid bezat, om zilne l etrekkingen met Flinders sp >odig en kalm af te breken, zonder door onvoorzichtige woorden het huis te compromitteeren en daardoor het geschokte krediet nog meer te benadeelen. Wolfgang moest de juistheid dezer rede- neermg bijliJxen, maar erkende evenzeer, dat zyne terugkomst hoog noodzakelyk was. Het was niet alleen de toekomst zyns grootvaders, die hy bedreigd zag, met diens welvaart was zfine eigen onaf hankeiykbeid, het lot ook van bet geliefde meisje zoo nauw verbonden, dat hy geen oogenblik aarzelen mocht. Gradiowski, dit wist hy, was te bedaard, om noodeloos alarm te slaanhy zou met. zonder de drin eendste noodzakelijkheid een einde maken aan eene ontspanning, waarnaar hy zoo lang en vurig gewenscht had. Door de vertraging in de bestelling van den hrief, had hy het vertrek van de stoomboot van Bremen, dat voor vier dagen bad plaats gehad, verzuimd; hy moest dus thans in alle baast zyne zaken regelen en dan zoo spoedig mogeiyk naar Bremen vertrekken, om zich van eene plaats op de eerstvarende boot te verzekeren. Zyn geest werd dus her- en derwaarts geslingerd, de gedachte aan graaf Stephan, de begeerte hem te naderen ge raakte als het ware op don achtergrond. Zorg, onrust en onzekerheid namen als vreemde gasten voor het eerst hun intrek in zyn hart en de nabyzynde onvermydeiyke scheiding van Adelbeid, al mocht by zich deze nog zoo kort voorstellen, drukte hem geheel ter neder. Zoo zelfzuchtig was hy niet, om haar lot aan zyne onzekere toekomst te willen verbinden; neen, eerst moest alles ge schikt en opgehelderd wezen, zonder wolken en helder moest de hemel hunner liefde zyD by wilde tiaar wel deelgenoot maken van zyn geluk, niet van zyne zorgen en moeiten. Zoo verliepen de avond en de nacht, en was het reecis laat toen hy insliep, maar toen hy den volgenden morgen versterkt ontwaakte, kwam veel hem reeds minder bezwaariyk en mooiiyk voor. Het verlies, dat zyn grootvader mogeiyk bedreigde, was nog geen ondergang; een vertraagd geluk was geen verstoord geluk en zelfs het vooruitzicht op een meer bescheiden, eenvoudig bestaan, do gedachte voor Adelbeid te werken, een Dieuw zelfstandig bestaan in het leven te roepen, had iets bemoedigends voor hem. Omtrent Adelheida gevoelens koes terde hy niet den minsten twyfel; dat ver minderde rykdom hare liefde zou doen ver koelen, dat een leven, dat naast het genot ook het werken kent en eert, te geriDg zou zyn voor haren trots, daarvan had hy niet het minste vermoeden. Met zyne toenemende kalmte en zekerheid was dus ook zyne belangstelling in graaf Stephan weder ontwaakt en in plaats van, zooals zyne gewoonte was, eene waüdeling in den tuin te gaan doen, schelde hy den kellner, om te vragen of graaf Elkrath reeds was opgestaan en nog thuis was. Maar de oude heer was des morgens vroeg reeds vertrokken, onverwachts, zooals het antwoord luidde, daar hy anders alle jaren gewoon was hier eonigo weken door te brengen. Het beleedigde gevoel dreef Wolfgang het bloed in de wangen: graaf Stephan had blykbaar met opzet eene ontmoeting willen vermyden; de jongo man zag nu met bitter heid in, dat hy op het punt was geweest zich aan eene beschamende vernedering bloot te stellen, en moest het zyn grootvader nog dank wyten dat deze hem in zyn trots en hoogmoed eene afwyzing had bespaard. Wat zuu de oude Worlitz van zulk eene beleediging wel gezegd hebben? Wolfgang was inner- lyk verbiyd, dat de houtvester deze zwakheid niet zou vernemen. De zaak was nu ook voorgoed uit en zyne gedachten bepaalden zich nu uitsluitend tot Adelheid en zyn naby- zynd noodzakelyk vertrek. De zoo plotseling veranderde omstandig heden, die zich gebiedend deden geldeD, maakten hem onverschillig voor eene moge- ïyke ontdekkiDg zyDer betrekking tot Adelheid, ten minste door de baronesse Van Ransdorf, en hy zond Adelheid een brief, waarin hy haar wegens gewichtige en beslissende om standigheden om een spoedig onderhoud verzocht. Eenige minuten was zy het met ziehzelven niet eens of zy den avonturier nog ontvangen zou of niet, maar weldra kwam zy tot de overtuiging, dat het, om aan de zaak spoedig en voorgoed een einde te maken, noodzakelyk was, dat zy hem nog eens sprak. De barones sluimerde na het gebruik van haar bad; vastberaden in al haar doen en laten besloot het jonge meisje hem in hare eigen kamer te ontmoeten. Zy verheugd* zich over hare zelfstandigheid, die haar dit engagement zonder hulp of medewerking vat anderen had doen sluiten, zoodat zy het oob nu weder zonder vreemde hulp en, wat nog veel gewichtiger was, zonder dat iemand ei iets van wist of geweten had, kon ontbinden niemand vermoedde dus hare nederlaag. Een* teleurstelling, zelfs zulk eene, kon Adelheic te boven komeneene belacheiykheid, waaraar zy zich had kunnen blootstellen, nooit! Deze nacht had ook haar de kalmte terug gegeven; zy had leeren inzien, dat zy ziet niet slechts gelukkig mocht rekenen, zo* stil en zonder opzien te baren uit den strih to geraken, maar dat zy dit ook kon doen zonder hare positie in de waagschaal te stellen De wonde, die haar hart geslagen was, hac voor haar weinig beteekenis. Voor hot eerst sedert zy Wolfgang kende had zy geen toilet voor hem gemaakt, en toet was zy wellicht nog nooit zoo schoon geweest als dezen morgen, nu zy het niet wilde zyn Het eenvoudige witte morgenkleed deed hare jeugdige frischbeid nog te meer uitkomen er al hadden ook de opgewondenheid, de strijd van den vorigen avond en do slapelooze Dacht hare levendigheid getemperd, zoo gaf dit aan haar voorkomen eene weekheid, die haai nieuwe bekoorlijkheid byzette. Wolfgang be merkte niet, dat er beden iets vreemds aaD haar was; hy zag slechts, dat zy schoon was en gevoelde alleen dat hy haar innig beminde. Wttrvolg ornmetiófa.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5