feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. HET SLOT ELKRATH. Donderdag 81 1 A#. 1893. CH^Sfe DAGBLAD. N°. 10330. PRIJS DEZER COUHAX7T: Voor Loiden per 3 maanden.1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIE!*: Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.171. Grooter# letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.06 berekend. Met hetgeen we eene vorige maal te veel •ddeo eD wat we toch nog vermeldens waardig vinden, al is het dan ook niet meer splinternieuw, zy het ons vergund thans aan te vangen I Een ingezonden stuk in Het Vaderlanddat volgens de Redactie „van zeer bevoegde zijde" inkwam, betoogt dat uit de vermeerdering der hypotheekschulden, die in de Jaar c y f e r s geconstateerd werd, nog niet, zooals Het Vaderland deed, direct eene al te ongun stige conclusie getrokken mag worden voor het landbezit, wijl immers ook op huizen hypotheken gevestigd worden. En nu is het wel moeilyk uit te maken hoe in dat opzicht de hypotheekschulden verdeeld zijn, doch eenigermate kan men, zegt de inzender, zich wel een denkbeeld vormeu van de verhouding, als men de opgaven voor de verschillende hypotheekkantoren vergelijkt. De laatste der hierover door het ministerie van financiën gepubliceerde staten dateeren van 1890; in dat jaar valt van de totale toe neming der hypotheekschulden, ten bedrage van ruim 2-3 millioen, do helft op de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage. In 1886 was de verhouding dezelfde. En al behooren onder deze kantoren ook plattelands gemeenten, deze z\jn tamelijk welvarend en beslaan eene betrekkelijk geringe oppervlakte, zoodat het leeuwendeel van de op deze kan toren vallende som wel op gebouwde eigen dommon zal gevestigd zijn. En dit verschijnsel zal zich wel niet tot de drie grootste gemeenten bepalen, zoodat zoker verreweg het grootste doel der vermeerderde hypotheekschulden op huizen is gevestigd, en slechts oen klein deel op landerijen. Bovendien is uit de vermeerdering der hypo theekschulden nog niet tot vermindering der welvaart te besluiten. Dit blijkt uit de jaar cijfers Van 1873 '78 was de landbouw nog in vollen bloei; de kentering kwam eerst na 1878. En in die jaren nam de hypotheekschuld met ruim 37 millioen per jaar toe, d. i. bijna het dubbele van de vermeerdering der laatste tien jaren. En van die jaariyksche vermeerde ring kwam toen slechts 14 millioen voor rekening van de drie grootste steden. Hierbij komt nog iets. Do hoogo hypotheek renten worden meestal niet door de landerijen, maar door de gebouwde eigendommen betaald. Uit de gedétailleerde opgaven voor 1890 blijkt, dat van de ruim 16l/j millioen, die in dat jaar tegen 5 pet. of hooger werden opgenomen, ruim 9'/i millioen valt op do kantoren der groote steden. Yan de daaronder begrepen ƒ2,300,000 a 51/, pet. of hoogor vallen volle twee millioen, dus zoo goed als het geheelo bedrag, op die drie steden. Trouwens, door do nationale hypotheekbank is reeds bijna 2 millioen tegen 31/, pet. afgesloten, meest op landposten, en de directie verklaarde dat ook andere hypotheekbanken herhaaldelijk tegen dien koers geld leenden. Zooal8 steeds, wanneer er een groot man van ons is heengegaan, wijden ook thans bijna alle vaderlandsche bladen levensbe schrijvingen (zooals ook eene in ons blad is voorgekomen) of artikelen aan den Zondag overleden staatsman mr. Levinus Willem Christiaan Keuchenius. Veel is er natuur lijk in dat verschillende schrijven, dat met elkaar overeenstemt, maar in elk artikel ligt toch ook iets karakteristieks, iets bij zonder kenmerkends en dit vooral is het, wat gerekend kan worden de meeste belang stelling te zullen wekken. De Standaard zegt o. a. dat, al ging K. van ons weg, blijft hetgeen hy wrocht Nadat hy onder ons geleefd en gewerkt heeft, kunnen we nooit meer in de strikken van het conservatisme verward raken. Een volk, dat een Keuchenius bezeten heeft, kan zich zyne Calvinistische eere niet meer laten rooven. En tot in lengte van dagen zal zijn naam onder ons het parool biyven, als er voor de heelen en tegen de hal ven te kiezen komt. K. laat een schynsel achter, dat zyne betooverende werking in al onze steden en dorpen biyft uitoefenen. Misschien zelfs meer nog dan by zyn leven, zal K.'s naam, met dien van Groen van Prir«8terer onafscheideiyk verbonden, macht bezitten, om al wie God naar het Evangelie dient als broeders saam te binden. Uit zijn sterven zal ons Christenvolk nieuwe veerkracht putten, om, trouw als hy, nooit de zake onzes Gods te verlaten. En als straks de velen uit alle oorden des lands zich aan zyne groeve verzamelen, zal het zyn als om in een plechtigen eed de belofte te hernieuwen, dat we in Nederland zullen biyven strijden voor diezelfde heilige en heeriyko beginselen, die eens Nederland hebben groot gemaakt. Van de Cbristeiyke pers kan nog de te Rotterdam verschijnende Nederlander gehoord worden K. - zegt dit blad o. m. is dikwyis als een welsprekend getuige des Evangelies opgetreden. In zyn huiselyk zoowel als in zyn ambte ïyk leven, in Kerk, School, Yolksvertegonwoor- diging en Regeering, overal was hy in de eerste plaats ovangeliebeiyder. Hoewel K. het als zyne voornaamste roeping beschouwde evan- geliebelyder te zyn, hy was niet minder een man van buitengewone bekwaamheden. Wanneer hy in do Tweedo Kamer aan eenig debat deelnam, dan bleek het vriend en tegenstander moeten het erkennen dat hy doorkneed was in do zaken, die aan de orde waren. De tegenparty heeft aan K. dikwyis bitter heid verweten by het bestrijden zyner tegen standers. En waariyk, zyne redevoeringen waren vlymend scherp, ja soms vernietigend, wanneer hy tegen ongerechtigheden en onbil- lykheden te velde trok. In den dagelykschen omgang was hy overi gens de vriendelykheid en goedhartigheid zelve. Door Jyden is ook K. tot de heerlijkheid ingegaan. In hem, wellicht meer dan in iemand anders, is het woord der Schrift bewaarheid, dat men door vele verdrukkingen moet ingaan in het Koninkryk Gods. De verdrukkingen zyn vele geweest in deze woreld, voor K. Talryk zyn de getuigenissen geweest, die K. omtrent de kracht der Waarheid heeft af gelegd in zijn vruchtbaar leven, maar het laatste is ongetwyfeld het welsprekendste van alle geweest Dit was, toen hy op zyn sterfbed nog sprak van de onvergankelyke hoop, die in hem leefde, en daardoor bewees, dat ver drukking noch benauwdheid, noch dood, hem scheiden kon van do liefde van Christus. In het Haagschei Dagblad heet het: De ontslapene was steeds zichzelfhy was allerminst de man, om zich onvoorwaardelijk naar party besluiten of naar de eischen van party tactica te voegen. By meer dan ééne gelegenheid heeft hy getoond den moed te bezitten zyn eigen weg te gaan; daarvan ge tuigt o. a. zyne houding by de jongste Grond wetsherziening. Moesten wU meermalen van hom verschillen en ons dus tegen hem ver klaren, desondanks wisten wy zyne onafhan kelijkheid en zelfstandigheid te waardeeren. Gedurende z(jn ministerschap hebben wy hem voortdurend gesteund en zyn aftreden betreurd, ook om de onoprechte bestryding, welke hy vond. Als Indisch hervormer zou den wy aan mr. K. verre boven mr. Van Dedem de voorkeur hebben gegeven. En wat zyne parlementaire houding aan gaat, zoo zouden wy van haar in de toekomst niet verwacht hebben het steuDen van „het sturen in democratische richting." Zyn ont slapen ook al heeft de Almachtige hem daardoor van ontzettende smarten verlost doet ons daarom dubbel leed. De Tijd zegt van den staatsman: Met hem treedt een der merkwaardigste figuren van ons staatstooneel. Voor slechts zeer weinigen, welke mot tot de anti revelu- tionnaire party en de streng-Calvinistische rich ting behooren en welke den overledene alleen in zyn openbaar leven gekend hebben, moge K. gedurende zyn langen staatkundigen leeftyd eene sympathieke persoonlijkheid zyn geweest, eene „persoonlykheid" in den vollen zin van het woord was hy, een man, dio door de vastheid zyner overtuiging, zijne onbegrensde toewyding aan de zaak, welke hy verdedigde, en zyn rusteloozen arbeid achting inboezemde, ook aan zyne bestryders en aan degenen, die, dikwijls wat het wezen der zaak betreft hem gelyk gevende, toch zyne wyze van strydvoo- ring in geenen deele konden goed hoeten. Het Centrum: Hebben de Katholieken zich wel eens eene enkele maal over hein te beklagen gehad, zy zullen niettemin K 's nagedachtenis in hooge eer houden Strydend voor het recht, heeft die Christen-staatsman ook hun groote dien sten bewezen. De heldenmoed, waarmede hy de laatste dagen zyns levens de gruwolykste smart met de grootste lydzaamheid verdroeg, maakte hem aan het einde van zyn wèlbo- steed leven tot een sympathieke figuur voor allen, die nog gaarne in don mensch het meest bewonderen „den Christen". Het Handelsblad: Wat men ook zeggen moge, van welk stand punt men hom ook beschouwe een merk waardig tydgenoot is hy zeker geweest. Ons de laatsto maanden zyns levens herinnerende, roepen wy uitwelk een held in het lyden 1 Ons de dagen van 1866 voor den geest roe pende, zeggen wyeen held in het stryden ook. En in de tusschenliggende jaren, soms bewonderen wy hom, soms hadden wy veel meer van hem verwacht dan hy gaf. Altyd stond hy aan de spits, als het de be vordering van „zyne" godsdienst-idealen be trof. In veler oogen was hy een dweper, maar wy begrypen volkomen, dat de aan voerders der anti-revolutionnalre party hom tot zyn dood trouw bleven. Het Vaderland: Meester was hy in de critiek, doch hy had in de politiek in zeer sterke mate „ses haines," begrypeiyk en onvergeeflijk tot op zekere hoogte, die hem echter vaak tot onbiliyko oordeelvellingen verleidden, gelyk aan den anderen kant zyne dweepzucht aan do con- sequentiën zyner in den grond vrijzinnige denkbeelden in den weg stond. Maar steeds waren wy van overtuiging, dat zyne tegon- standers niot altyd de blliykhoid tegenover hem hobben betracht. In don grond was hy rechtvaardig en humaan en wilde hy het goede, gelyk hy ook in het dagelyksch leven do welwillendheid en hulpvaardigheid in persoon was en in den omgang onderhoudend en geestig. En het komt ons voor, dat do grootere bezadigdheid, hot geringere zelfvertrouwen, die hy na de mislukking zyner ministeriëele loopbaan aan den dag legde, als een blijk van meerdere zelfkennis is te waardeeren. Na het leven van vele en zware beproevingen, dat zyn deel is geweest zonder dat ooit zyne geestkracht is gebroken, moge hy rusten in vrede l De Arnhemsche Courant: Mot hem daalt een dor meest karakteris tieke staatslieden ten grave; een man van zeldzame kennis en ongoövenaardon yver voor hetgeen naar zyne overtuiging de waar heid was. Met hartstocht verdedigde hy de anti-revolutionnaire beginselen in ons parle ment, met groot talent tevens, maar ook met eens scherpte, die hem tot een geducht tegenstander maakte. De Telegraaf: Was zyn voorkomen niet aantrekkeiyk, veel minder indrukwekkend te noemen, spoedig bleek dat er een krachtige geost woonde in dat onaanzienlyk lichaam. Luid klonken zyne woorden door 's lands vorgadorzaal scherp troffen do pylon, dio hy links en rechts afschoot. En nimmer heeft een pas gekozen afgevaardigde zulk een storm to voorschyn goroepon, als mr. Keuchenius door zyne bekende motie, welke de gedragsiyn van het Kabinet, ten opzichte van de uittreding van den minister van koloniën mr. P. Myer, afkeurde on eene Kamerontbinding ten ge volge had. De Amsterdammer Als publiek persoon word hy veel bespot, ja veel gesmaad, maar die spot on die smaad getuigen in dezen beginselloozen tyd juist vóór den man, die voel, zéér veel droeg ter wille zyner overtuiging. Die overtuiging - het be hoeft nauwelyks gezegd is niet de onze, maar zy was zóó vast, zy openbaarde zich zóó belangstellend, zóó vriendeiyk-humaan, dat men dezen Christen nimmer kon verlaten zonder diep to betreuren niet tot zyne geest verwanten te behooren en onder zyne vaan te mogen styden. In mr. K. verliest het vaderland een zijner beste zonen, en de anti revolutionnaire staats party een lid, waarop zy tot in lengte van dagen met trots zal mogen wyzen. Zoo ziet men het, niet (om met De Telegraaf te spreken) alleen van anti revolutionnaire zyde kwamen woorden van hulde en sym pathie voor mr. Keuchenius; de voorgaande knipsels uit enkele organen der katholieke, liberale en radicale pors zyn daarvan het be- wys En uit de pen van ieder schryver, mode of tegenstander van den overledene, vloeide het met overtuiging dat eon groot man van ons is heengegaan. Haagsch byzantinisme. Iemand schreef aan het Dagbladdat zich haastte om het op te nemen: „Ik bevond my 's middags te twee uren aan het strand te Scheveningen. Op een kwar- tioruurs afstand, in de richting Loosduinen, bemerkte ik eene dame met een kind en nog eon eindje verder oen man. „Ik meende waar te nomen, dat genoemd kind, onophoudelyk, al springendo langs het strand, de zeemeeuwen aan het voederen was. Dadeiyk gryp ik naar myn verrekykor en zie, wat eene verrassing! onze jeugdige Koningin staat voor my, vergezeld van eene Hofdame en een lakei. „Yrooiyk huppelde Zy langs het strand, trots den hevigen wind, telkens wegsprin gende als woeste golven het ruime strand naderden. „Na ruim een kwartier zoo vry, zoo vroo- lyk, zoo recht kinderiyk aan 't strand gespeeld te hebben, begaf H. M. zich weder naar Haar rytuig. Ylug wipte H. M., gekleed in marine-kostuum, den open landauer in, en voort rolde het Kooinkiyk rytuig langs hetVerver- sching8kanaal weer stadwaarts Zouden de menschen, die zulke dingen op 't papier zetten, nu wezeniyk meenen, dat ze mot zulke belachlyke opschroevery de Koningin een dienst bewyzen? Dit vraagt de Haagsche Courant. P. S. Ook De Boodschapper ran hedon is voor een groot deel gewyd aan mr. Keuchenius. Femlleton. DOOR GOLO ItAIJlUND. 21) „Met den houtvester? vroeg graaf Elkrath, met goed gehuichelde verbazing. „Ik geloof dat daaraan niels- gelegen ligt ik heb vol strekt geene geheimen voor u en ik kan my de waarachynlykheid niet voorsiellen, dat ik met den houtvester van myu buurman iets byzonders te bespreken zou hebben." De binnenkomst van den houtvester belette Adalbert op deze woorden van zyn vader te antwoorden. De houtvester was een eenvoudig man, maar zyn groet was, in het gevoel vaD zyn goed recht, verre verwyderd van verlegenheid of onderworpenheid; hy was eerbiedig, maar tevens vol waardigheid. Hy sloeg slechts vluchtig een ontevreden blik op Adelbert en richtte toen onmiddellyk het woord tot graaf Stephan. „Wat hebt gy?" had de graaf gevraagd. „Ik wilde u over myne dochter, myn eenig kind, spreken, mynheer de graaf." Graaf Stephan maakte terwyl hy plotseling opstond, eene afwerende beweging met de hand en er lag zooveel minachting in deze beweging, dat het bloed den houtvester in bet gelaat vloog. pik zal kort zyn, mynheer de graaf," zeide hy echter zeer kalm en er lag zelfs iels smeekends in den toon zynor stom. „Goloof my, ik zou hier niet gekomen zyn, indien ik elders hulp had kunnen verkrygen. „Wy hebben een eenig kind, de lust en de vreugde van ons hart. De menschen zeggen dat het schoon is; ik weet alleen, dat myne dochter zoo rein is als de lucht, die zy in ademt, als de vogel, dion zy hoort zingen. Wy hebben haar laten opgroeien, vrooiyk en vry, als de hinden in het bosch. Myne vrouw on ik hebben heel ons leven voor dit kind gewerkt, opdat zy het eens goed zou hebben, en hebben zooveel byeengegaard, dat zy niemand behoeft te dienen en trouwen kan met wien zy wil. Ik meende dat dit het beste was, dat oen mensch zou kunnen verlangen zyn eigen meester te zyn. Ik geloofde dat de toekomst voor myn kind verzekerd was en dat wy in vrede van deze wereld kondon scheiden, en nu weet ik, dat al ons werk en al ouzo zorgea nutteloos zyn geweest en de joDge graaf, die Magdalene het hoofd op hol heeft gebracht, moge dat voor onzen Lieven Heer verantwoorden." „Dat kan ik, Worlitz, zoo waariyk helpe my Godl" viel Adelbert in, nog vóór zyn vader kon antwoorden. „Gy weet dat ik het eerlyk meen, ik heb u dat gisteren reeds hon derdmaal gezegd. Welke reden hebt gy om ongerust te zyn?" De houtvester zag hem aan met een treurigen blik. „Niet dat gy uw woord breekt, maar dat gy het houdt, mynheer de graaf," zeide hy. Toom en verbazing over de vermetele taal van don houtvester vertoonden zich beurte lings op het gelaat van graaf Stephan. „Verder," ze;de hy, „laat u door de woorden myns zoons niet storen; mijn tyd is kort. Wat kan ik in de liefdesgeschiedenis uwer dochter doen?" „Hu weiyksge8cbiedeni8," verbeterde de hout vester. „Ik verzoek u, mynheer de graaf, uw natuurlyk gezag en uw invloed op den jongen graaf aan to wenden en hem de be lofte te doen afleggon, die hy my geweigerd heeft: myne dochter niet meer te zien en de gedachten aan dit huweiyk te laten varen." Graaf Stephan lachte luid en spottend. „Hoor eens, Worlitz, zyt gy zinneloos of slechts onbeschaamd?" vroeg hy. „Ongelukkig, mynheer de graaf," ant woordde de houtvester op een hoog ernstigen toon, „niets anders. Ik koester niet de minste vrees, dat myne Magdalene den jongen graaf in oneer zal toebehooren; dat is onmogeiyk, genadige heer. Maar ook al wordt zy do zyne in alle eer en al draagt zy zyn naam, zal zy toch diep ongelukkig zyn en ik een verloren man. Zy was gelukkig, opgeruimd, door iedereen bemind en geëerd. Laat haar biyven zooals zy is, in ons groene woud, waar zy koningin is. Laat haar over aan een man van haren stand, die haar begrypt, bemint, eert en op de handen draagt; God weet hoezeer myne vrouw en ik ons best ge daan hebben, om haar onstuimig, barts- tochteiyk gemoed te bedwingen het is ons niet gelukt, het gaat zyn eigen weg. Zy laat niet af van den jongen graaf, indien hy niet van haar afziet; nog is het misschien tyd, zonder dat haar hart daardoor breekt. Ik heb my tot hem gewend; ik heb hem gesmeekt, mynheer de graaf, zooals slechts een wanhopig vader kan smeokGD, maar hy wil niet van haar afzien, ofachoon het beter ware nu zyn woord, dan later haar hart te breken. Nu doe ik het u, mynheer de graaf; gy wenscht het huweiyk toch ook niet log uw vaderiyk woord voor ons in de weegschaal. Graaf Stephan bevond zich in een zonderlingen, noteligon toestand; het was voor hem iets geheel vreemds, dat een burgeriyk man, iemand van zulk eon geringen stand, een adeliyk huweiyk voor zyn kind versmaden, ja, dat zelfs als een ongeluk beschouwen kon. Daar tegen verzette zich zyn trots als tegen eene onbeschaamdheid; hy vond zich door doze geheele vertrouweiyke bespreking over eene zaak, die beiden evenzoor tor harte ging, be- leedigd en vernederd. „Myn zoon is meerderjarig," zeide hy na eenig nadenken, „en het strydt tegen myne grondstellingen, hier myn gezag te doen golden. Ik twyfel er overigens volstrekt niet aan, of hy zal vanzelf uit zyn roes ontwaken." „Nimmer," verzekerde Adelbert kalm, maar met een ernst, die den graaf zeer trof. „Ieder heeft zyn geluk of ongeluk in zijne eigen handen," zeide hy, terwyl hy de schouders ophaalde; „gy kent myne begrippenik houd niet van tooneelvaders, die dreigen en vervloe ken, om later al weenend vergiffenis te schen ken. Overweeg wel, wat gy doen wilt en welke de gevolgen zullen zyn. Yoor my blyft juffrouw Worlitz, al kondt gy een vorstendom voor haar verwerven en aan hare voeten leggen, voor eeuwig slechts uwe ongeoorloofde min nares. Noch eene jammeriyke verheffing in den adelstand, noch de zegen van een priestei kan daarin eenige verandering teweegbrengen. God heeft op aarde alles met wysheid onver- anderlyk ingesteld. Meent gy, waar Hy alles indeelde, binnen zekere grenzen beperkte, in klassen regelde, de menschen afzonderde in hoog- en laaggeborenen, ze mot verschillende talenten bedoelde en verschillende plichten oplegde, die eeuwige slagboomen vermetel te kunnen omverwerpen? Yoor m\j bestaan die wetten eeuwig, en bedenk het wel, Adelbert, het zyn slechts gevaarlyke uitzonderingon, die u op den dwaalweg leiden. Dit is geen vooroordeel; die man dddr is zich, schynbaar ten minste, dezelfde wetten bewust en ook h(J tracht zyne dochter op de plaats te doen biy ven, waarop zy door hare geboorte geplaatst is. Het huweiyk, indien het gesloten wordt, scheidt ons, zoolang het van kracht blyft, en berooft u van uw vader en van uw ouderlyk huis. Ik heb myn hart onderzocht; het is nog taai genoeg om dien laatsten slag, welke m(J treffen kan, te boven te komen. Heb ik reeds drie zonen moeten afstaaD, ik zal ook den vierden overgeven en denken dat hy jongen ongehuwd gestorven is zoo moge dan myn geheele stam uitsterven I Liever wil ik met eigen hand den zieken tak van den prachtigen stam rukken, dan dat ik zou dulden, dat de stam zelf zou ontaarden. {Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1