N°. 10373. Woensdag IB Decembei A#. 1893. (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. F* ©mlleton. HET SLOT ELKRATH. PRUS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden. f W»0- France per post 1-40. Afzor. Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTTEN Yan 1 6 regels 1.05. Iedore regel meer 0.17J. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het inoasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Ofliciëele Kennisgevingen. Vergadering van den Gemeenteraad van Lel-en, op Donderdag 14 Deo., dee namiddags te twee uren. Punten ter behandeling: 1°. Benoeming van oen tweedon onderwijzer aan do echool éde klauae No. 2 (328) 2®. Id»m van een lid en een plaatevervaugond lid yau do Commiasie van aanslag, bedoeld in art. 19 J& en 2 dor Wefc tot heffing van de be- lasiing op bodrijfs- en andere inkomsten van 2 October 1893 (Stabl. No. 149). (298 en 310) 8°. Verzoek van Me). 8. M. Van Iperon, om conti nuatie als etada-vroedvrouw. (327) 4®. Verzoek der Leideohe Katoen-Maatachappg, ter bokoming in eigendom van een gedeelte dor Binnonvestgracht. (325) 5®. Idom van de Wed. A. Hartovolt Jr., om vrij stelling of terugbetaling van sohoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Jongens. (329) 6°. Voorstel betrokkelijk do verhuring van het Rcamland onder Leiderdorp aan de firma J. Zuurdeeg St Zn. (832) 7*. Idem omtrent do aanbesteding van de kleeding dor agenten v&u politie, gdz. (290 en 335) 8°. Idem tot wijziging van do Verordening op de LoffiDg van eeao Plaatselijke Direote bolaBting. (318 en 326) 9°. Voorstel tot wijziging van de Verordeningen, rogelende het Lager onderwijs. (353 van 1892, 297, 311 on 336 van 1893 en de aan den Baad ovorgolegde Concept verordeningen dor Pla-itao- Jgke Schoolcommissie). 10°. Rapport-en van de doskundigon in zake de Gehoor zaal en van de Commissie van Fabrioage. (833) 11°. Voorstel omtrent hot verpaohton van het rein houden dor gemoonte. (241 on de andere aan den Baad overgelegde stukken). NAMONALE NSL1TIE. Burj-emeester on Wethouders van Leidon, Gelet op artikel 19 der Wot van den 19den Auguetus 1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Naüonale Militie, gewijzigd bij de Wot van don 4don April 1892 (Btaateblad No. 56); Herinneren hun, die op don leteu Januari 1894 hun 19de jaar zullen zgn ingetreden, en alzoo do geborenen in bet jaar 1875, alsmede hu die eerst na bot intreden van hun 19de jaar, doch vóór hot volbrongen van hun 20ste, ingezetenen zija geworden, de verpliohting tot het doen van do aangifte voor do Nationale Militie, in de m«and Januari 1894. Elk, die behoort te worden iDgeacbroven, is ver plicht zioh daartoe bg Burgemeester en Wethouders aan te geven tueaohon den lsten en den 31stsö Januari. Bij ongesteldheid, afwozighnld of ontstentenis U zijn vader, of, is deze oYerled®0» moeder, of. z(jn beidon ovorlodon, zgn voogd tot- hot doca .au die aangifte verplicht. Nog geren Burgomeostof en Wethouders kennis: dat tot doee ineohrgving zitting wordt gohoudea op het Raadhuis, van des voormiddags 10 tot des namiddag* g urea, op Donderdag 4 Jan., voor de bewoners van do wgksa I, II oq Hl. op Yrjjd.s 6 IY m, Y, OpW»»Md^l0 TI, op Donderdag 11, vn, op Yrü<Ug ia... Yin en II of de buitenwijk. Eindelgk dat de goh oor to-akten, die de belang hebbenden by de inschrgving, onder opgave der woon plaats van den ingeschrevene, behooren over te loggen, d&geiyks, de Zon en feestdagen uitgezonderd, zgn te Terkrtjgsn ter Soorstarie dezer gemeente (afdeebng Burgerlijke Stand), Tan des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uron, wanneer tevens voor hen, die hier niet z^a geboren, aanvrago ter vorkrgging dier akten kan worden gedaan. Directe Belastingen. De Burgemeester van Leiden brengt ter alge meeno kennis, dat aan den Ontvanger der Directe Belastingen zijn tor hand geeteld twee kohieren der pereoneele belasting (nos. 10 en 11) en het 2de-kwart*al«- V»- "ct-kohier, allo van don dienst 1893/94, en executoir ^r.ard den 6den December 1893, en herinnert - den belanghebbenden aan hunne verplichting n aanslag op den bij de Wet bepaalden voet -oldoen. "Wyziging der Leidsche Inkomsten belasting. Het Dageljjksch Bestuur der Gemeente Leiden heeft by den Raad eene voordracht ingediend, strekkendelo. om een stelsel in te voeren, waarbij de belastingschuldigen ambtshalve worden aangeslagon; 2o. om van belasting vry te stellen diegenen, wier inkomen minder dan f 500 bedraagt. Dit tweeledig voorstel is voor do toekomst der gemeentelijke financiën van zóó groote beteekenis, dat de vraag zou kunnen rijzen of de behandeling daarvan raadzaam ie in eene vergadering, waarbij vermoedelijk noch de Voorzitter van het Dageiyksch Bestuur noch de Wethouder van Financiën tegenwoordig kunnen zynal is het op zichzelf regelmatiger dat dergelijke voorstellen vóór den lsten Januari worden afgedaan. Over het eerste deel der voordracht zal ik niet spreken. Het tweede deel betreft een maatregel, waarop terugkomen later niet mogelijk is. Opheffing der laagste klassen gaat altijd gemakkelijk genoog, uitbreiding in die richting stuit op overwegende bezwaren. De bedoeling van B. en Ws. is om van de 5533 personen, die - thans in de inkomsten belasting bijdragen, er niet minder dan 1600 met groot verlof naar huis te zenden, zoodat voortaan slechts 3933 personen den geheelon last der plaatselijke directe belasting thans ruim f 167,000 zullen hebben te torsen. De Commissie van Financiën beseft zeer goed de schaduwzijde, die, ook afgescheiden van de finantiëele gevolgen, hieraan is verbonden. Zg betoogt terecht dat alle ingezetenon belang moeten stellen in den flnantiöelen toestand der gemeente on acht dit doel hot best be reikbaar, wanneer zoovelen, als eenigszins mogelijk is, daarbij rechtstreeks belang hebbon. Deze opmerking der Commissie is zeer juist. JGoo-zuinig beboer der geldmiddelen kan nooit bevorderd worden door de meerderheid der ingezetenen, weldra misschien der kiezers van alle verplichtingen jegens de gemeente te ontslaan. Wordt er veel geld uitgegeven, zjj zullen er allicht eenig voordeel van genieten, terwijl ®®ne opdrijving der belastingen, hoe sterk ook, grootendeela over hun hoofd heengaat. Vroeger genoten slechts weinigen het voor recht deel t9 nemen aan het bestuur en be taalde ioderoen zyn aandeel, groot of klein, in de belastingen; tegenwoordig worden de bordjes meer en meer verhangoniedereen neme deel aan het bestuur en betrekkelijk weinigen mogen de plaatseiyke belastingen betalenIn vele gemeenten is men dit laatsto ideaal vry naby gekomen. Maar een voorzichtig beheer is er niet door verkregen. Ook uit een finantieël oogpunt valt er wel iets tegen het voorstel te zeggen. Algemeen en gegrond is de klacht dat het terrein, waarop de gemeentebelasting zich mag bewegen, zeer beperkt is. Nu wil men het nog verder be perken door het inkomsten-kapitaal van ƒ7,900,000, waarvan de gemeente jaarlijks eenige percenten kan heffen, te verminderen met ruim /"700 000, zynde het totaal der inkomens uit de beide laagste klassen. Maar niet alleen in de laagte, ook in de hoogte neemt men een stuk af van het grondkapitaal, waaruit de gemeente voor hare behoeften kan putten, door de bepaling dat voorlaan volgens art. 7 der verordening, het middencyfer van iedere klasse, ook van de allerhoogste, met 500 in plaats van ƒ400 zal worden verminderd. Daar hiertegenover geeno nieuwe bronnen van in komst worden aangewezen, strekt het voorstel onmiskenbaar tot verzwakking der gemeen telijke financiën. En tot zoo iets adviseert eene Commissie, wier taak het is voor die financiën te waken, natuuriyk niet dan zeer noode. Ofschoon dit alles ongetwyfeld overwogen hebbende, gaat ten slotte de Commissie, zy het aarzelend, met B. en Ws. mede. Practische redenen nopen haar daartoe. Vooreerst de omslachtige administratie om bedragen van 75 cents en 2.25 binnen te krygen. Dan het groot aantal kwade posten, 20 pCt. van het totaal. Afdoende zyn deze argumenten op zichzelven niet. Het is natuuriyk aange naam voor de administratie als zy 1600 posten minder zal hebben te behandelen, maar het opnemen van zooveel personen mogoiyk in de belasting heeft, zooals is opgemerkt, ook veel nut. Het is zeker te betreuren dat er voor 20 pCt. kwade posten voorkomen, maar als men alle zaken moest opgeven, die slechts voor vier vyfden aan de verwachting beantwoorden, hoe weinig zouden er over- biyven. De hoofdreden zal wel zyn dat men van hen, die zulk een gering inkomen hebben niets wil afnemen voor belasting.'En daarvoor ge voel ik inderdaad veel. Zeer dikwyis zal by hen, die minder dan f 10 inde week hebben, niets voor directe belastiDg kunnen worden afgezonderd. Togen een minimum van 550 zou ik dus geen bezwaar hebben, bestond er niet eene omstandigheid, die aan do aan dacht van beide geachte colleges, schynt te zyn ontsnapt. Daarvan wordt althans in de stukken geene melding gemaakt. Die omstandig heid ligt in de aanstaande herziening der personeele-belasting en den invloed daarvan op de gemeente-financiën. De Regeering hooft met nadruk verklaard dat zy al het mogeiyke zal doen om die wyziging reeds met lo. Mei 1894 in werking te doen troden. Dit bowyst nu wel niet dat het gebeuren zal, maar over de noodzakelijk heid eener vermindering der persoie belasting bestaat geen verschil. Dus, zooal niet in 1894, dan toch in het volgende jaar zal die wyziging zich doen gevoelen. Het gevolg daarvan zal zonder eenigen twyfel zijn dat het personeel m i n d e r zal opbrengen. Daarom zal het ontwerp vergezeld worden door eene verhooging van een deel der suc cessierechten, terwyi hel tekort der Vermogens belasting door de meerdere opbrengst van den suikeraccyns en de verscherping der invoerrechten zal worden gedekt. Nu heft de gemeente Leiden 50 opcenten op het personeel, vertegenwoordigend het aanzienlijke bedrag van 67,635, en als dit voor het Ryk ver mindert, zullen die 50 opcenten natuuriyk ook minder opbrengen en het kapitaal, dat tot de administratie kan bydragen, opnieuw verzwakt worden. Daar de gemeente echter geen geld kan missen, zal men dan öf de opcenten op het personeel vermeerderen öf het percentage der inkomstenbelasting verhoogen moeten. Van twee kwaden het minste kiezende, zal het laatste in het belang van den midden stand nog de meeste aanbeveling verdienen. In de inkomstenbelasting toch zullen de zeer vermogenden altyd meer naar evenredigheid bydragen dan zelfs in het verbeterde perso neel. Brengt men thans het percentage van 3 op 3.27, terwijl het volgend jaar eene nieuwe verhooging voor de deur staat, dan zou de druk voor den middenstand (dit woord in ruimen zin genomen) te zwaar worden. Want vooral dien stand wachten in het vol gende jaar nog andere nieuwe lasten. Prof. Van Geer schreef den 2den October 11. in dit blad: „Vooral nu van Rykswege nieuwe lasten worden opgelegd, die op amb tenaren, officieren, predikanten, eene talryko klasse in deze gemeente, zwaar zullen drukken, moet er voor gewaakt worden dat de gemeentelaston tot niet meer dan het strikt noodzakelyke worden opgevoerd. Anders zal de gemeente zelve de schadeiyke gevolgen ondervinden." Dit is de waarheid. De bedryfs- belasting zal vooral ten goede komen aan de talryke houders van zeer kleine patenten, die zich wel niet by den ontvanger voor een inkomen van f 650 zullen aanmelden. Maar de middenstand, ook een groot deel der ne ringdoenden, zal over 't algemeen by den ruil niet winnen. Nu zal misschien worden opgemerkt dat de herziening van het personeel juist moet strekken om aan de hardheden der bedryfs- belasting te gemoet te komen. Maar ik geloof dat men zich daarvan voor den middenstand niet te veel moet voorstellen. De hoofdstrek king zal wel wezen om van de tallooze ongo- lykmatigheden en kwado posten, diesomtyds tot 50 pet. dor aanslagen loopen, verlost to raken. Derhalve vermeerdering van vrystel- lingen in de laagste klassen, ongeveer de- zaifden, al3 die door de afschafÜDg van het patent gebaat worden en die B. en Wa. nu ook van de inkomaten-belastiDg willen ont slaan. Waarschyniyk zal wel met de talrjjk- beid van het gezin oenige rekening worden gehouden, maar dit zal weinig baten als de gemeente, hetgeen zy door de mindero op brengst der opcenten te kort komt, weder op haro belastingschuldigen moet verhalen. Ware de uitkomst der vermogensbolastiDg gunstiger geweest, zoo kon er misschien iets voor de gemeenton overschietennu is daar voor de kans verkeken. Wol zegt de C. v. F. dat de verhooging met */4 pet. niet veel to beteekenen heeft, omdat, in verband met den aftrok van f 600 in plaats van f 400, deze verhooging öf slechts schyubaar öf zeer gering is. Intusschen zyn die kleine verhoogingen zoo onschuldig niet wanneer zij dikwyis terugkeeren. Indien het waar is wat prof. Yan Geer zegt, dat by de invoering der tegenwoordige belasting, tien jaar geleden, aan de burgerij werd voorge spiegeld dat een percentage, van 2 voldoende zou zyn en men hoort thans van de C. v. F. dat een cyfer van 3.27 niemand mag af schrikken, dan blykt genoeg waar deze weg heenleidt. Daargelaten nog dat menigeen uit den middenstand zich met verlaging in plaats van geringe verhooging had gevleid. Er is nog eene andere omstandigheid, die wellicht eerlang invloed zal hebben op de gemeente-financiën. En wel een van gunstigon aard. Yan rogeeringawege is verklaard dat de grootsche plannen tot grensverandering voor een klein, maar zeer belangryk gedeelte kans van slagen hebben. Do minister Tak is niet gewoon onrype plannen aan te kondigen, zoodat weldra een ontwerp in dien geest staat te wachten. Dit moot door de Staten- Generaal worden bekrachtigd en of de afdoe ning vergemakkeiykt zal worden als Leiden eerst nog de belasting opvoert, staat te bezien. Is echter de zaak eenmaal boklonken, dan zal wellicht de vermeerdering van inkomsten uit belasting en vergunningsrecht de gelegen heid openen tot het aanbrengen van verbete ring zonder oplegging van nieuwe lasten. Het is waar de invloed der herziening van het personeel en der grensregeling is nog niet met zekerheid na te gaan. Het is en biyft: raden. Maar toch moet er mede gere kend worden, want „gouverner c'est pré voir". Juist omdat er zooveel onzekere factoren zyn, is het boter zich thans van ingrijpende ver anderingen te onthouden. Wat men heden doet, zou morgen biyken te weinig of te veel geweest te zyn en het is niet goed de belastingon elk oogenblik te wyzigen. Daarom ware het beter de voordracht van B. en Ws. nog eenigen tijd aan te houden, daar er toch geene urgentie by is. Stelt de Raad er evenwel prys op de beide laagste klassen onmiddeliyk vry te stellen, dan is hiertoe wellicht een middel te vinden zonder de lasten voor den middenstand to verhoogen, m. a. w. zonder opvoering van het percentage. De C. v. F. erkent de theo retische bezwaren tegen de voordracht en gaat uitsluitend mode, zooals zy zegt, om prac tische redenen. Maar welke practische rodeneu wettigen een meerderen aftrek van ƒ100 in alle klassen? Omdat zy, die van 8 per week moeten leven, moeilyk één gulden kunnen missen, zal men aan de meervor- mogeuden eene remissie geven van ƒ3, die door de verhooging van het percentage toch weder grootondools illusoir wordt gemaakt? Het denkbeeld van den algemeenen aftrok van hot bestaansminimum wordt meer en meer als een staatsrechteriyk dwaalbegrip erkend. Beter ware het tegenover de ver zwakking der financiën door het wegvallen der beide laag6te klassen eene versterking te plaatsen door den aftrek van de eerste klasse afgeleideiyk te verminderen en eindeiyk geheel te doen ophouden. Yoor de meer ver mogenden ware dit oodo onbeduidende op offering als de belasting op 3 pet. biyft van f 15. Voor-de gemeente zou het voordeel be staan in de krachtige versterking van haar finantiöelen grondslag. En voor den midden stand zou de belastingverhooging, die, volgens het aanhangig voorstel, by ƒ1750 zal aan- GOLO RAIMUND. 10) Zy was niet meer zoo onervaren of onont wikkeld, om zich aan eene blinde illusie over te geven; de lange eenzaamheid. ri»Q slechts verlevendigd werd door hare gedaclren aan Adalbert, had haar verstand doen rfipen en haar hart vroegtydig ontwikkeld. Zy gevoelde aan de onrust van haar eigen hart, hoezeer hare gewaarwordingen van de zyne verschil den: geene ongelykmatigheid van humeur, geene onrust, geene plotselinge opflikkering in zyne oogen, geen opzetteiyk ontwyken of opzoeken duidde iets byzonders in zyn gemoeds leven aan. Altyd gereed om te schertsen of zich met haar over elk onderwerp te onder houden, verheugde niemand zich harteiyker dan Adelbert over de kleine triomfen, die zy vierde, zonder er zelf toe by te dragen. Leonore kon wel niet zeggen dat hy haar veronachtzaamde, maar een weinig meer y ver zucht ware haar liever geweest dau zyne onveranderlyke vriendeiykheid, eene zekere verlegen teruggetrokkenheid veel aangenamer dan de volstrekte gelykmatigheid, waarmede hy duizenden kleine rechten en vryheden uitoefende, dio, ofschoon op zichzelf volstrekt mets beteekenende, toch door de liefde met dezelfde schuchterheid geéischt als toegestaan wordon. Hare onrust vermeerderde naarmate hy kalmer bleef; haar schrik, haar veranderen van kleur, als hy onverwachts binnenkwam, hare zichtbare verrukking, als hy haar eene byzondero oplettendheid bewees, zou hem hare gevoelens duideiyk moeten hebben doen kennen, indien hy niet zoo volkomen zeker ware geweest omtrent zyne eigene. Hy kon in de avondschemering kalm met haar door de geurige lanen van hot park wandelen, hy kon over8Chillig haren arm in den zijnen leggen en hy voelde niet hoe hare hand beefde, die zy hem zoo gaarne overliet. Het jonge meisje zag en gevoelde dit alles en menigmaal veroorzaakte zyne geiykmatige, vroolyke opgeruimdheid haar smart. Indien zy moer wilskracht of zelfstandigheid bezeten had, zou hare liefde, by gebrek aan aan moediging, wel reeds lang zyn bekoeld, maar by Leonore wa9 de trots, dit erfdeel der Elkraths, dat haar in elk ander opzicht on verkort was ten deel gevallen, reeds lang in hare innige liefde opgegaan en had hare wenschen deemoedig gemaakt. Zy was ook met dit kalme gevoel tevreden, in de zoete hoop, het eens aan het vuur van haar eigen hart te verwarmen, en bouwde, behalve op het vermoeden, dat Adelberta hart nog door geen anderen hartstocht was vervuld, op het gewicht van den openlyk aan den dag gelegden wensch van haren oom, die de vereeniging van de beide jongelieden op eene in het oog loopende wyze begunstigde. Intusschen was de maand Augustus ten einde gespoed, zonder dat hare verwachtingen eenige meerdere hoop hadden verkregen, toen deze plotseling volkomen en voor altyd ver nietigd werden. Onder de omliggende goederen, met wier bewoners by vernieuwing een tameiyk leven dige omgang was aangeknoopt, sedert Adel bert weder voor geruimen tyd in zyne ge boorteplaats vertoefde, lag Pilsdorf, toebehoo- rende aan de familie Eggenthal, het dichtste by Elkrath. De tegenwoordige eigenaar, majoor Yan Eggenthal, was geen jong mensch meer; hy was ongeveer veertig jaar en was niet vry te pleiten van eene zekere ruwheid en lichtzinnigheid, waarom de oude Elkrath hem steeds op een zekeren afstand had gehouden. Dit was hem te gemakkelyker gevallen, om dat de dienstplichten van den majoor hem niet veroorloofden zich dikwyis op het land op te houden. Daarna hadden oorlogzuchtige tyden en dezelfde wenschen en belangen de beide mannen nader tot elkander gebracht dan de overoude vriendschap tusschen de beide familiën dit had kunnen doen, en se dert Adelbert insgeiyks in den militairen dienst was getreden en dezelfde gevaren en ont beringen met Eggenthal gedeeld had, drukte de oude graaf, uit eerbied voor de vele goede eigenschappen van den laatst en, vooral om zyne uitstekende dapperheid, somtyds een oog toe voor de gebreken van den baron, hoezeer deze hem ook tegen de borst stuitten. Wat Adelbert betreft, hy was over het alge meen minder streng in zyne eischen dan zyn vader, want al wettigt de oorlog ook geene ruwheid, hy doet toch eene zekere ongebon denheid verontschuldigen en tucht en goede jzeden blijven slechts de onwaardeerbare bloesems des vredes. Ondanks dit alles was Adelbert altyd nog strenger tegöHover zich zelven dan tegenover anderen; zyn oog had zich slechts gewond, om monschen en dingen in het licht van den tyd te beschouwen. De beide Elkraths waren voor een kort bezoek naar Pilsdorf gereden en hadden zich later laten overreden om te biyvon eten. Er waren geene andere gasten, maar toch werd de dag aangenaam doorgebracht. De majoor was begonnen verschillende veranderingen en verbeteringen in zyne bezittingen in te voeren, die de oude graaf met belangstelling in oogenschouw nam; nieuwstydingen, uit Boriyn aangekomen, hielden Adelbert aange naam bezig, en het keurige maal, waarby de gastheer in zyne beste luim was en zyn besten wyn schonk, bracht allen in eene vroolyke stemming. „Als men gasten heeft en de eenzaamheid aldus eenigszins is verbroken, dan is Pilsdorf wel eene plaats, waar men het uit kan hou den," zeide do baron, terwyi hy met welge vallen zyn wyn opslurpte. „Waarom neemt gy dan uw ontslag niet om hier te biyven?" vroeg de oude Elkrath. „Na al die vermoeienissen en op uwe jaren „Nu, nu, Elkrath, die drukken nog nie mand," viel de baron hem een weiDig geraakt in de rede; „wat de jaren betreft, zal ik u door de jeugd myner toekomstige vrouw be- wyzen, wat ik van mijne jaren nog vorder." „Wilt gy in het buweiyk treden?" vroe gen vader en zoon tegeiyk, met onverholen verbazing en nieuwsgierigheid als uit éénen mond. „Ik wil niet, maar ik moet", antwooidde Eggenthal, „als my niet eeuwig de gedachte zal kwellen, dat die schurk, die Rauenstein, zich hier eens in dezen warmen stal zal vestigen. Ziet gy, Elkrath, dat is het, wat in staat zou zyn om my myn verstand to doen verliezen, wanneer ik er aan denk, dat dat oude wyf, want dat is hy, het zich hier eens gemakkoiyk zal maken. Geen gemeener onkruid dan die Rauensteins, de geheele rom mel. Ik moet dus wel trouwen." „Eene vleiende beweegreden voor uwe aan staande", zeide Adelbert op een spottenden toon. De baron lachte. „Het trouwen Is eene voorwaarde, die aan het fldeicommis ver bonden is. Wat zegt gy, Elkrath", met deze woorden wendde hy zich tot den ouden graaf, „als u dien jongen haan uit het nest werd geschoten, zou het u dan onverschillig zyn, wie na hem daarin kwam kraaien?" „De Hemel beware my", antwoordde do oude heer, „ik geloof dat ik dat duideiyk genoeg bewezen heb". In plaats van hem te antwoorden, zag de baron hem verwonderd en vragend aan. „Weet gy dan niet", ging deze voort, „dat Elkrath een allodium is geworden?" „Een allodium? Maar dat is immers vol strekt onmogeiyk", riep do baron uit, „en wist gy dit ook, Adelbert?" iWortU vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1