N°. 10359. Maandag 27 November. A0. 1893. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blacl. Leiden, 25 November. Femilleton. NONDUM. TBSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER, COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. v 1.40. Franco per post- v Afzonderlijke Nommers0.05, jajtcaaüfjisf-i' - v. .A vu~ a\ PRIJS DER ADVERTEUTIË1I: Van l-'6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 J. - Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Dit nommer bP8ta.it uit DRIE Bladen. Onze dienstboden. (Ingezonden.) Het hoofdartikel in uw blad van Maandag 13 dezer, gewijd aan de voor vrouwen nood zakelijke cienstbodeu-qnaestie, deed mij de pen opnemen, en ik wensch daarvoor eene ge dachte, een antwoord in ruil to geven, on zoo mogeiyk anderer opinie uit te lokken. Of er van „vereerd zijn" sprake is, nu voor ditmaal „oene eereplaats" wordt gegund aan dit vrouwonartikel, zal ik onbesproken laten. Dat de vrouwen „dankbaar" zullen zijn, na de lozing, kan ik, wat mijzelve betreft niet beamen. Dit zou 't geval kunnen zijn, indien een middel aan de -hand werd gedaan, eone raadgeving, een voorbeeld werd gegeven, om meer tevredenheid, meer eenvoud, meer degelijkheid te wekken in den stand onzer dienstboden. Het voorbeeld, dat volgens uw blad, do Amerikaansclie vrouw on3 ter navolging geeft, door zelve meer aan te pakken, ja zoo mogelijk zich geheel van dienstboden te onthouden, zou in een Hollandsch huisgezin een gansc'non ommekeer teweegbrengen. Een huishouden in don doftigen stand toch ten onzent is zoodanig geregeld, dat do huisvrouw hoogere plichten te vervullen heeft, die haren tyd in beslag nomen eone degelijke huismoeder behoeft nooit te vragen"Wat zal ik doeD noch haren tijd zoek te brengen met onnutte bezoeken af te loggen, al sluit dit geenszins uit, dat ook de beschaafde vrouw op dat gebied plichten heeft na te komen, die noodzakelijk, gowenscht, ja veel tijds zeer gewaardeerd z\jn. De hulp der dienstboden is in zoodanig gezin geene overtolligheid, en geoft daardoor aan dien stand een nuttigen werkkring. Het kind uit een groot of klein gezin uit den handwerksstand of kleinen burgerstand kan, wanneer het eene goede mevrouw treft, veel leoren, wat het levenslang ten nutte komt; haro diensten zullen gewaardeerd worden en de omgang met hare meerderen, die haar nooit laten voelen dat zty dienstbaar is, die liefderijk en voorkomend zjjn, moest haar dwingen tot dankbaarheid en waardeering. Er kan een innige band ontstaan tusschen meesteres en dienstbode; dit weet ik bij ondervinding maar dit zijn uitzonderingen, niettemin lichtpunten by zoovele bittere teleurstellingen. Menig kind zou op don gooden wog be houden blijven, indien de moeder deugdzaam on braaf het belang van het kind alleen in hot oog hield. Waaraan worden de meeste kinderen reeds zeer jong opgeofferd? Aan do geldzucht der ouders! Schijnbaar notte ouders schamen zich niet voor hun kind reeds op twaalf- a dertienjarigen leeftijd een dienst te zoekon als dagmeisje, waar het als moid-allóón het werk, ook het vuilste, met de kleine handen moet verrichten. Als 't kind met kachel- poetsen en ander ruw poetswerk do te°re vingor3 openscheurt, en thuis het volk ver- wenscht, dat haar zoo gebruikt, zal moeder er nog een hartig woordje by voegen en haar kind leoren hare meerderen te vervloeken. Maar wie is hier de hoofdschuldige? Zy, de moeder, die haar kind aanbiedt, om enkele stuivers meer loon, in plaats dat zy een plaatsje zocht, berekend voor de jeugdige krachten. Wordt in zoo'n gezin nog bovendien aan een of meer studenten, wat in deze stad maar al te vaak het geval is, eene kamer verhuurd en moot hot kind reeds vroeg die heeren dienen, dan is do jeugdige ziel wel dubbel te beklagen. Het kan haast niet anders of zy leert afkeer opvatten tegen hare gebieders, en sluipt er haat in het jong gemoed tegen degenon, die misbruik maken van de jonge arbeidskrachten. Maar nogmaals: aan wio de schuld? Aan de moeder alleen. Geen macht ter wereld kan zoo'n reeds vroeg bedorven kind tot edeler gevoelens brengen en ver keerde opvattingen uitroeien. Later gaat het kind hooger op, en biedt het hare diensten aan in de deftige gezinnen, hierboven aange haald. Het is bovattelyk, en wordt allengs gevormd tot oene goede dienstbode, heeft veel geleerd, waarvan het vroeger geen besef had, maar zal geen dankgevoel bezitten, noch voor liet ruime loon, noch voor degelyk voodsel en huisvesting, omdat het voorgoed bedorven is. Moeder weet steeds een oog te sluiten, als het kind ver van goede handelingen betracht; hare oudore zuster is er tot dusver ook al gekomen, en geeft menige les, welke, nage volgd, aanvankelyk het hart wel doet bouzen en kloppen, van onrust on vrees, maar daar zijn de lougons good voor; moeder heeft er om gelachen hoe handig haar kind zich uit alles weet te redden, en haar geweten wordt telkens in slaap gesust, wanneer zy thuis al haro bcöriegeryen heeft verteld. Goen gods dienstonderwijs, geen kerkbezoek kan hier helpen; het kwaad zit te diep. Predikant en godsdienstonderwyzeros worden zoo heel ge makkelijk misleid; men praat zoo zoetjes mee met den dominee en met de juffrouw by het huisbezoek. Ik ken gezinnen, waarvan de kinderen trouw ter catechisatie gaan en voor de belydenis zyn opgeschreven, en toch met volle goedkeuring der moeder den Zondag avond ontwyden door danshuizen te bezoe ken en door het gif in te drinken, dat lang zaam, maar zeker ten verderve leidt. Hoe keeren die meisjes 's avonds in hare diensten terug? Met verhitte kleuren, met oogen rood van tabakswalm en helaas van drankgebruik. Zy zetten den eersten voet op hat breede pad der zonde met volle goed keuring van de natuuriyke opvoedsters harer jeugd. Al is hare meesteres zich ten volle bewust dat er eene heilige plicht op haar rust, wanneor zy eeno jeugdige dienstbode onder hare leiding neemt: al gevoelt zy dat er een jeugdige ziel haar is toevertrouwd, voor welker behoud zy heeft te waken, zy belydt zich weldra hare onmacht niet dan na vruchto- loozen stryd. De lessen en vermaningen beginnen do dienstbode te vervelen, thuis wordt er om gelachen, en haar bevolen zich hoegenaamd niet te storen aan alles wat mevrouw (den liefiyken naam, veelal daarvoor in de plaats gezet, laat ik achterwege) zegt. „Ga veel liever weg, zoek een anderen dienst, waar meer loon wordt gegeven en minder gelet op hetgeen de dienstbode in zedeiykheid te kort komt, als het werk en hare diensten voldoende zyn", zegt hier de moeder. Zoo gaat het grootste doel van het dienst- bodenpersoneel ten gronde, en worden later door huweiykon opnieuw ongelukkige gezin nen gekweekt. Wat hier tegen te doen? Samen werking in de allereerste plaats van beschaafde vrouwen; geen opdryven van belachiyk hooge loonen, waar reeds voldoende, ja ruim kan voorzien worden in eigen onderhoud. Zy, die het hardst roepen om meer loon, besteden het aan belachlyken opschik, welke onze dienstboden toch nooit in dames zal kunnen veranderen. Wie kan hier raad schaffen om paal en perk te stellen aan de hooge eischen van den dienstbodonstand, en onszelve meer macht in handen te geven zooals onze ouders on groot ouders bezaten? Nu stelt menige dienstbode de wetten. Dat kan en moet anders worden. Een goede dienst wordt belasterd, eene goede meesteres met de vuilste namen bestempeld. Zoodanige dienstbode moest uit nette diensten geweerd worden, waar zy weldra opnieuw hetzelfde kwaad bedryft. Als de vrouwen elkaar meer steunden in deze richting, zou er meer rust en minder last in de huisge zinnen gevonden worden. Voordat ik eindig, nog eene gedachte, gewijd aan de goede, de bravo, ja, de edele zielen, die in het nederig kleed der dienstbodo met nauwgezetheid en toewyding zich kweten van hare zaak. Aan dankbaarheid en liefde heeft het u niet ontbroken van de zyde uwer meeste- rosso; waardeoring en achting maakten de verhouding zooals zy behoort te zyn onder leden van hetzelfde huisgezin. Maar zonder uitzondering bezaten zy den giootsten schat op aarde, eene brave, liefhebbende moeder, die door woord on daad hen leidde langs het smalle pad der deugd. Wie dat voorrecht derft, is reeds half verloren voordat zy by vreemden in huis als dienstbode worden op genomen. Een gevoel van smart en mede- ïyden vervult ons, wanneer eene zoodanige dienstbodo ons huis verlaat zonder om te zien: wy hadden haar zoo gaarne behouden op den goeden weg! Leiden, Nov. 1893. In de gisteren gehouden vergadering van Gedeputeerde Staten van Drente ia tot adjunct- commies late klasse ter provinciale griffie benoemd mr. P. Bjjl, te Leiden. Gisteravond had te Valkenburg de tweede algemeone vergadering plaats der jjsclub .Valkenburg". Statuten en huishoudelijk regle ment werien goedgekeurd, terwijl tevens voorzien werd in de vacature van voorzitter, ontstaan door het als zoodanig Sedanken van den heer R. F. C. De Bru(jn. Het bestuur bestaat nu uit de heeren W. H. Van Oordt, voorzitter; C. M. Van Sillevoldt, penningmeester, en J. Seuff, secretaris, be nevens de commissarissen J. C. Van der Nagel, A. Peet, Abr. Oosterleo, A. Bol Az., C. Van Steijn en L. Noppen. Do ijsclub telt 43 leden. De eerste zitting van den militieraad zal voor de gemeente Warmond te Leiden plaats hebben op Dinsdag den 12den December a. s„ des middags te 12'/, uur. Men schrijft ons uit Bodegrave: Een talrijk publiek, waaronder velen van elders, was gisteravond opgekomen om te luisteren naar de voordracht van prof. dr. J. Ten Brink, uit Leiden, die optrad in eene openbare ver gadering van ons Nuts-departement. In oene sohoone rede schetste spreker, op eenvoudige en toch boeiende wijze, de ge schiedenis der Nederlandsche kunst in hst algemeen, doch moer in 't bijzonder die der letterkunde. Tal van aanhalingen van schrijvers uit vroegerea en latoren tijd deden ons de ontwikkeling en den vooruitgang der kunst zien, terwijl tevens duidelijk werd getoond hoe de levenswijze, de geschiedenis, de volks aard zich afspiegelen in die kunst. Hij daed ons zien hoeveel schoons en goeds ook onze letterkunde heeft aan te wijzen. Jammer dat de geachte spreker zich eonigs- zins moest bekorten. Gaarne hadden we nog wat meer willen hooren. In Den Haag is overleden de gepen- sionneerde generaai-majoor van de cavalerie Jhr. W. I. A. Storm de Grave, die in alle rangen bij het officierscorps van dat wapen eone hoogst verdienstelijke plaats heeft inge nomen en later als inspecteur aan hot hoofd daarvan is werkzaam geweest. In 1869 met het 1ste rogiment huzaren als ritmeester te 's-Gravenhage in garnizoen gekomen, bleef hij in de residentie ook bi) zfine bevordering tot de hoofdofficiersrangen geplaatst, alwaar hjj als kolonel bet com mando over het 3de regiment huzaren, dat sedert niet meer naar een ander garnizoen verlegd is, voerde. Door wijlen Z. M. den Koning benoemd tot adjudant in buitengewonen dienst, werd de overledene in 1891 als zoodanig bij H. M. de Koningin bestendigd. Zjjn naam zal by de Noderlandsche cavalerie steeds in hooge oere wordon gehouden; hy was een bemind chef en degelyk aanvoerder. Do begrafenis zal Maandag a. s. plaats hebben. Het Genootschap ter bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam heeft besloten de prijsvraag, die in 1887 uitgeschreven is en waarop vóór 1 Januari 1893 geen antwoord ontvangen werd, weer opnieuw uit te schryven. Zy was in het programma van 1887 aldus omschreven „Het Genootschap vraagt eene geschiedenis der Nederlandsche geneeskunde en der Neder- landsche geneeskundigen na den dood van Boerhavo, tot aan de wet op het hooger onder- wys van 1875. Gouden medaille en ƒ300." Er bestaat geene volledige geschiedenis der Nederlandsche geneeskunde. Ludeking gaf eene belangryke studie tot 1575, door het Genootschap in 1847 met de zilveren medaille vereerd. Het Genootschap schreef in 1859 een vervolg op dat werk uit; Banga gaf dit in 1868 door tot en met Boerhave de genees kundigen te schetsen. Eene behandeling van het daarop volgende tydperk is zeer gewenscht. Het antwoord moet vóór 1 Januari 1896 franco worden toegezonden aan den alge- meenen secretaris, prof. dr. D. Van Haren Noman, (Heerengracht 134, Amsterdam) en geschreven met eene andere hand dan die van den schryver, in de Nederlandsche, Fransche, Hoogduitsche, Engolecho of Latynscho taai, met eene zinspreuk onderteekond zyn en ver gezeld gaan van een verzegeld biljet, ten op schrift hebbende dezelfde zinspreuk en inhou dende den naam des schryvers. De bekroonde verhandelingen warden in de werken van het Genootschap uitgegeven. Als advocaat en procureur by den Hoogen Raad ie beóedigd mr. H. W. B. Thomas. By koninklyk besluit is benoemd tot bewaarder van de hypotheken, het kadaster en de soheepsbewyzen te Dordrecht, J. S. Kaempff, thans inspecteur der registratie en dom. van de eerste klasse in de 32sto divisie te Deventer. De kapt. op non-act. J. D. Van der Vyvor, van het wapen der infanterie, op zyno aanvraag, op pensioen gestold, en het bedrag van het pensioen bepaald op ƒ1300 's jaars. De met verlof hier te lande aanwezige kapt. der inf. van het leger in Ned.-Indió, J. W. Libosan, op zyn verzoek, eervol uit den mili tairen dienst ontslagen, mot toekenning van pensioen. Opnieuw benoemd by het personeel van den geneesk. dienst der landmacht, voor een tydvak van vyf jaren, in hunne tegenwoor dige betrekking, de reserve-officieren van go- zondheid der 2de kl. dr. H. J. Hart, arts te Amsterdam; B. Smits, arts te Bunnik, en A. N. Vechtman, arts te Ferwerd (gemeente Ferwerderadeel). Benoemd tot ambtenaar van het openbaar ministerie by de kantongerechten in het arrond. Roermond, ter standplaats Roermond, mr. A. A. Cnopius, thans kantonr. plaatsvervanger, advocaat en procureur te Breda, tevens be- eedigd klerk ter griffie van de arrond. recht- bank aldaar. Benoemd by het wapen dor inf. tot lsten luit-, de 2de luit. R. C. Van Heekoren, van het wapen, thans op non-activiteit; by het lste regiment, tot laten luit-, de 2de luit. M. Van de Siepkamp, van het corpsby het 3de regiment, tot lsten luit., do 2de luit. M. L. Pll08ter, van het corps; by het 5de reg. tot kapitein, de lste luit. J. Stroeve, van het corps; H. J. F. Van Ovorveldt, van het reg. gren. en jagers, en A. J. Ebeling, van het corps; by het 0de reg., tot kapitein, de lste luit. C. D. De Roon, van het reg. gren. etl jagers; by het wapen der artillerie, by heb lste reg. vesting-artillerie, tot leten luit., do 2de luit J. Van Gasel, van het corps. Roman van B. KOOPMANS VAN BOEKEItEN. 65.) En geen wonder, voorwaar! dat de jonge man zich triest en naargeestig gevoelde, want hy zat zich te verdiepen in beschouwingon over het verlies van het kostbare bankbiljet, en dat zoodanige beschouwingen niet roos kleurig of verkwikkeiyk waren, beseft ieder. Natuuriyk slaakto hy daarby de bittere ver zuchting: Och, had ik maar naar Van Corn- putte s raad geluisterd en dus terstond het geld den oudenheor ter hand gesteld, of was ik ten minste maar niet naar die verwenschte biljai tparty gegaan 1 En dan die volslagen machteloosheid, die gedwongen berusting, waartoe hy door ae omstandigheden, is ge doemd Door de omstandigheden, zeg liever, zoo bestrafte de stem der consciëntie, zeg liever door eigen overtreding, door hande lingen, die het daglicht niet konden zien en dus in 't donker, in 't geniep moesten be redderd worden, zoodat gy ook niet op het kantooruur naar de heeren Germs durfdet gaan, maar dit deedt op een tyd, dat men lichtelijk met een niet-thuis by de deur kon worden afgewezen. Even vóór achten werd er aan de deur geklopt en op het binnen! van den bewoner trad Smit, de oude oppasser, in de kamer. „Neera my niet kwalijk, mynheer Stresf- landl" zoo begon de goede man, „houd my ten goede, dat ik u een oogenblik kom storen in uw work, maar ik moet u noodzakeiyk even spreken." Was het, doordat Floris eonigszins ver wonderd en daarby niet zeer vriendeiyk keek by zyn binnentreden, dat vriend Nondum deze woorden sprak op oenigszins verlegen toon? Zooveel is zeker, dat de student wezenlijk wat knorrig keek, hetzy omdat hy, wrevelig onder don indruk zyner pynlyke overpeinzing, zyn gelaat nog niet in aangenamer plooi bad weten te brengen, hetzy omdat dit onver- wachto bezoek hem wezeniyk niet welkom was. In ieder geval, van langen duur was die knorrigheid niet, want zyn gelaat hel derde al weer op, terwyi hy zei„Zoo, zoo, Smitl Hadt je my iets te zeggen? Ga zitten, man i en vertel mywat heb je dan „Als 't u blieft, mynheer!" zei Smit, met lichte hoofdbuiging, waarna hy langzaam een stoel nam en nog langzamer ging zitten. Daarop zag hy den jongeling met vasten blik en uitvorschend in de oogen en zei toen, byna fluisterend, maar op een manier, al6of hy zorgen wilde, dat niet alleen elk woord ver staan werd, maar de hoorder ook bemerken kon, uit welke letters het was samengesteld „U vermist geld, nietwaar? En nogal veel, is 't niet?" Indien de grysaard, terwyi hy zitten ging, het insigne van een ambtenaar der politie voor den dag gehaald en verklaard had: „Mynheer Steefiand! ge zyt mgn gevangenel" de aangesproken persoon had niet vreeeelyker kunnen ontstellen dan hy 't nu deed by de eenvoudige, hem gestelde vraag. „Groote God, Smit!" stamelde hy, half opspringende van zyn stoel, „hoe weet jy dat?" „Dat zal ik u straks verklaren", ant woordde Nondum gestreng. „Maar nu", voegde hy er by, „nu kan ik u vaat onder 't oog brengen, hoe gelukkig het is, dat uw vader u niet hoort. De vrome man zou zich dood ergeren." Floris, nog verbysterd door den schrik, begreep den oppasser niet goed, daar hy meende, dat deze zyne blydschap te kennen gaf over het feit, dat de oudeheer niets af wist van de geschiedenis der verloren geld som. In dat geloof zei hy dus: „Ja,ja,Smit! dat is heel gelukkig en wy zullen ook wel zorgen, dat papa er nooit iets van te weten komt." „Dat zal nog de groote vraag zyn, myn heer Streeflandl of wy daarvoor zorgen mogen. Wat ik daar juist zeggen wilde is dit, dat het den dominee zeer diep zou grie ven, wanneer hy zyn zoon den naam des Heeren zoo vreeselyk hoorde misbruiken. Maar laten wy nu de zaak geregeld bespreken. Gy hebt dus geld verloren. Driehonderd gulden, als ik my niet vergis." „Ja, Smit!...." fluisterde Floris, opnieuw verbleekende, „maar ik bezweer je, man! hoe weet jy dat?" „Strakjes, mynheer! strakjes. En hebt u aangifte van uw verlies gedaan?" „Neen, dat niet." „Waarom niet?" „Ik wilde geen ruchtbaarheid aan de zaak geven." „'tWas anders waarlyk wel de moeite waard, al het mogelyke te doen uw verloren eigendom geheol of gedeelteiyk torug te kry- gon. Of was 't uw eigendom niet?..." „Zeg eens, oudje! Je vraagt wat veel!" „Dat kan wel zyn, mynheer! Maar als ik veel vraag, dan doe ik dit, omdat ik er het recht toe heb, omdat ik er toe verplicht en geroepen ben." „Wie, wat geeft u dat recht?" „De omstandigheden, mynheer! Of liever. God zelf geeft my het recht tot spreken en wil, dat ik van dit recht gebruik zal maken. De Voorzienigheid, mynheer Streeflandl heeft my op zoo merkwaardige wyze in kennis gesteld van deze belangryke, maar treurige aangelegenheid, dat ik wel stekeblind zou moeten wezen, als ik daarin niet oene vin- gerwyzing zag van hoogerhand, dat ik my verder met de zaak moet bemoeien. Gy zult my dus nog verscheidene vragen hooren doen, en als ik u nu een goeden raad schuldig ben, dan is het deze, dat gy u niet boos moet maken over myne vermeende onbescheiden heid, maar liever alles naar waarheid biech ten en dit vooral, dewyi 't in uw eigen be lang is, ja, en ook in dat van anderen, niets verborgen te houden. Eer ik echter voortga met vragen, wil ik u nog eene enkele mede- deeling doen. Zoo kan ik u alvast zeggen: ik weet reeds, dat het geld van u ge stolen is." „Dat gaat te ver!" stoof Floris op, terwyi hy met de vuist op de tafel sloeg. „Ik zeg je, dat je liegt." „Neen, mynheer! Ik lieg niet, maar gy begrypt my verkeerd. Ik wil by uwen drif- tlgen uitval ook niet zeggenWien do schoeit past, trekke hem aan. Neen, over de horkomsft van het geld spreek ik nu nog niet. Noi niet, zeg ik, want later zullen wy ook dal punt behooriyk behandelen. „Altyd, als ik dit verkies", viel Floris ongeduldig in. „Natuuriyk, mynheor Streefland 1 als u ver kiest, en zooals u vorkiest. Maar één ding moot ge vooral en altyd bedenken, en goed in 't oog houden, als ge soms iets wilt ver- zwygen of verkeerd vooratellen, nameiyk, dat ik my zonder aarzelen direct tot den ouden heer zal wenden, als gy my niet te woord staat, en ook als uwe inlichtingen my onvol daan laten. Nu dan, toen ik straks zei: ik weet reeds, dat het geld van u gestolen is, toen meende ik niet, dat de driehonderd gul den door u gestolen is, maar dat u dat geld is ontroofd. Ja, en ik weet ook door wien. Myn eigen zoon is de schuldige. Gy bemerkt, mynheer Streeflandl ik schenk u myn ver trouwen; ja, want door zulke feiten te noemen, stel ik het lot, ja, het leven van myn eigen kind, om zoo te zeggen, in uwe handen. Na tuuriyk, want als gy van myne modedeeling misbruik wilt maken, dan kunt ge nu naar het bureau van politie gaan en myn zoon aanwyzen als den persoon, die u be stolen heeft. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1