- ■.-«■ai-
Per so ver lickt.
Zooals telken jare is ook nu de Troon
rede zeer druk. in de pers besprokeo. Eenige
bladen waren er met hun oordeel reeds vlug
by en plaatsten het wat ongetwijfeld veel
vóór heeft onder de rede, welke ook in
ons blad Dinsdagavond in haar geheel werd
afgedrukt. We hadden dan ook in ons vorig
overzicht reeds van die Troonrede-ait kelen
kunnen opnemen, maar achtten het beter ze
td bewaren voor dat van heden, om nu dio.
welke we opnemen (met alle in hun geheel
is dat eene onmogelijkheid), in één overzien!
te vereenigen. Het vergeleken wint er do «r
in gemakkelijkheid en we zijn er in éen
keor af.
Let wel! We hebben die artikelen niet.nam
ifunne waarde gerangschikt, we zijn niet aan
het taxeeren geweest, we geven ze in u»
volgorde (zoo bont mogelijk wellicht nu en
dan), waarin we zo in handen kregen.
Van de Troonrede dan zegt Het Hieuws
van den Dag
Gelijk ten vorigen jare, zoo kon ook deze
maal de Troonrede met kalmte worden te
gemoet gezien. Wat de Regeering wil en
werkt is bekend.
Kalm is dan ook het beloop der rede. In
vorm is zij gelijk aan die van '92haar in
houd ia voor een deel zelfs woordelijk dezelfde.
Omtrent den huidigen toestand geeft zy een
verslag mededeelingen geeft zij omtrent de
toekomst.
Niet zonder optimisme is dat verslag van
het heden. Vriendelijk wordt de mededeeling
omtrent onze verhouding tot het buitenland
geïllustreerd door de „welwillende wyze,
waarop de verschillende Regeeringen gevolg
hebben gegeven aan de uitnoodiging om eene
regeling voor te bereiden van onderwerpen
van internationaal privaatrecht."
Meerdere beloften dan in deze Troonrede
zijn gedaan, waren zeker in der. tegen woor-
digen stand van zaken niet te verwachton.
Omtrent den toestand van Indiö en Moeder
land waren ons evenwel uitvoeriger mede- I
deelingen op sommige punten welkom geweest.
Met het beroep van H. M. de Regentes op
den ijver en de toewijding van de Vertegen
woordiging, geljjk met Haie bede voor het
welzijn van het dierbaar Vaderland, stemt
ieder vaderlander van harte in.
De Telegraaf:
Lm onderwerp is er, waarover de Troon
rede niet spreekt, en dat toch als eene groote
gebeurtenis in den afgeloopen jaarkring wel
eenige vermelding zou hebben verdiend, na
melijk de invoering der progressieve ver
mogensbelasting.
Het getuigt ongetwijfeld van eene hooge
mate van geestelijke outwikkelmby een
volk, wanneer het vry willig eene p: agressieve
vermogensbelasting invoert, en wanneer die
gebeurtenis zoo gewoon geacht wordt, dat
eene koninkiyke toespraak, kort daarop ge
houden, geen woord zelfs daarvan rept.
Als de Sultan van Turkye of de Schach
wm Perzié eene diergeiyke belasting uitschreef,
is het niet zeker, dat zulks aan een dezer
landsvaderiyko monarchen het leven niet
zou kosten, en verraoedeiyk zou er niet veel
in de schatkist terechtkomen.
De gelukkigen der aarde, die hier uren
lang hebben zitten staren, om hun aanslag
biljet in te vullen, zullen zeker met aan
doening uit de Troonrede vernemen, dat er
geene nieuwe belastingen in aantocht zyn,
maar misschien ware een enkel woord van
dank niet ten onpas geweest.
De parlementaire instellingen zyn onge-
twyfeld de krachtigste machine tot belasting
heffing, die door het mensoheiyk vernuft is
uitgedacht, en er bestaat in de geschiedenis
der negentiende eeuw een zeer kenneiyk ver
band tusschen de ontwikkeling dier instel
lingen en de reusachtige klimming van alle
staatsbegrootingen, waarvan de twee laatste
geslachten getuigen zyn.
Misschien meer dan men hier te lande ver
moedt, trekt in het buitenland deze invoe
ring der progressieve vermogensbelasting de
aandacht, en men kan zonder aarzelen die
invoering aanmerken als eene van de merk
waardigste gebeurtenissen onzer geschiedenis.
[Jet Centrum acht de openingsrede alleen
in zooverre van belang, dat er een nieuw wots-
voors'el in wordt aangekondigdter bevoroe- j
ring van de gezondheid en veiligheid in fabrie
ken en we kplaatsen. Het blad juicht deze
Uitleiding v u Staatsgezag toe, al hptwyfelt i
1
het dat dit wetsontwerp en andere eene be
handeling in deze Kamers zullen vinden.
„Immers, het blykt opnieuw, en hier schuilt
niet minder het belang der openingsrede, dat
de Regeering „in de eerste plaats" de verdere
behandeling en afdoening der kieswetten ver
langt," zegt het blad. „Deze verklarir g in den
mond der vertegenwoordigster van het hooge
gezag zal er wellicht iets toe kunnen bydragen,
om de onrust te temperen van hen, die op
allerzonderlingste wyze de kieswetten omfan-
taseerer. tot eene aanranding dor Kroon. M a
kan die bewering, naar het ons toeschijn r,
thans nietmeor volhouden, zonder zichschuloi=:
te maken aan eene hoogst oneerbiedige vor
stelling van de persoon der Regentesse."
De Tijd zag zelden een staatsstuk, waarin
met meer zorg werd vermeden eok ma r
iets te zeggen. De alinea, op de kieswet be
trekking hebbende, geeft het blad niet den
indruk, dat de Regeering van de afdoening
dezer quaeatie een shibboleth zal maken.
„In de eerste plaats" wordt do mede
werking der Kamers voor de verdere behan
deling der wetsvoordracht ingeroepen. Men
zou kunnen meenen dat de opmerking ten
eenenmale overbodig was, wyi iedereen weet
hoo reeds in de vorige zitting door de Tweede
Kamer het besluit genomen werd, op 20 dezer
met de behandeling der ingediende amende
menten in de afdeelingen een begis te maken.
Of heeft men in de vermelde woorden uit
sluitend de bedoeling te lezen, dat, naast
en ook zelfs na de afdoening der kiesrecht
regeling, de Regeering het Parlement be
voegd en gerechtigd acht tot de behandeling
van andere wetsontwerpen, die op belangrijke
wijze ingrijpen in de economische en sociale
toestanden ten onzent? Wy zouden het op
maken niet enkel uit de er onmiddoliyk aam
toegevoegde verklaring, dat de nog aanhan
gige wetsontwerpen aan do overweging der
Kamerleden blijven aanbevolen, maar ook
nog uit het feit, dat do toezegging wordt
gedaan van andere wetsvoordrachton, die aan
hunne beraadslaging zullen worden onder
worpen. In dit geval derhalve een streep door
do rekening der puriteinen van ons staats
recht, die de zedelyko, zoo niet de wettelyko
onbevoegdheid van het Parlement in deze
alvast hadden uitgesproken!"
Do wet op rle krygstucht acht het blad
wenschelyk; onvoldoend vindt het eene zin
snede, waarin „andere verbeteringen onzer wet
geving" worden toegezegd en ook van moer
belang nog dan de wettelyko regeling der ge
zondheid en veiligheid in fabrieken rekent het
o. m. de verzekering van den bejaarden werk
man en de behartiging van de belangen dor
plattelandsbevolking.
Wat Atjeh betreft, had het blad ook gaarne
ieta vernomen omtrent de toekomst, aldaar te
wachten; in elk geval verdiende de houding
onzer troepen aldaar mildere lofspraak.
Alles te zamen genomen vindt hot de Troon
rede erg mager.
De Amsterdammer is zeer kort.
„Deze troonrede, eene naar oud model, ge
tuigt van de kwyning, waarin do parlemen
taire arbeid door de behandeling van de kies
wet is gebracht," meent het blad.
„De Regeering heeft, terecht, geene poging
gedaan om dit te verbergen.
„Volkomen correct wordt allereerst afhan
deling van de kieswet gevraagd; dat is het
eenige, maar ook het zéér belangryke, dat zy
te verstaan geeft. Het zwygen over hot per
soneel is welsprekend."
Het Hapgschc Dagblad wydt aan elke zin
snede der openingsrede eene beschouwing,
Het begint ook met de erkenning dat de rede
zeer mager is, wat het wyt aan de kiesrecht
regeling, die geheel het staatkundig oogon-
blik beheerscht.
„Waar door H. M. enkel de medewerking
der Btaten-Generaal wordt verzocht voor de
verdere behandeling en afdoening, daar
ligt de verwerping evenzeer op de lyn der
Koninkiyke de Regeering spreekt toch
in de Troonrede door het orgaan van de
Krooü zelve gedachte als de aanneming."
Een ontwerp-wet op de krygstucht wordt
beloofd, doch dit zal meent het blad niet
door 's ministers wil, maar door den loop der
omstandigbedon wel in dezelfde griffio-groeve
als de legerwetten worden bygezet.
Het wetsontwerp voor de veiligheid, enz. in
fabrieken «acht het Dagbl. eene inconsequentie. j
„Hoe, deze Kamer is volgens mr. Tak
niet de uitdrukking der volksovertuiging:
het eigenlijke volk moet door zyne eigen uit-
1
verkorenen in de Kamer, ter behartiging
zijner eigenaardige belangen, worden ver
tegenwoordigd."
Ook het Dagbl. wenschte meer van Atjeh
vernemen te hebboa en dringt op het eindigen
van den oorlog aan. De wetten van den mi
nister van financiën acht het nadoelig en
vraagt of herziening van het personeel by de
bagrootingsrede te wachten is.
„De openingsrede past geheel by 'tregeer-
stelsel, waaronder wy gebukt gaan en waat-
van fiscaliteit en geavanceerdheid, tot op ae
grens van het socialisme, de droevige ken
merken zyn. De niet-totstandkoming van oo
kieswet moge ons van dit radicaal Bowin i
verlossen
Het Vaderland is over het geheel ingenomen
met wat het ministerie tot heden deed. Dj
sooerheid van de aankondiging der afdoening
van het kieswet-ontwerp en den nadruk r
op gelegd dat in de eerste plaats vo.,r
dit werk medewerking wordt ingeroepen,
snyden do kans af op een licht even woor-
denryk als ydel, maar alras verbitterend adres
debat en er is alle aanleiding om den arbeid
kalm en geregeld voort te zetten.
Een wetsentwerp op het personeel wordt
eok door Het Vaderland zeer gewenschf.
„Hoezeer wy het met den heer Van Houten
oneens zyn", zegt het blad, „d«it de kiesbevoegd
heid aan eene gewijzigde personeele belasting
moet gebonden biyven, eens zy'n wy het met
hem, dat het wenschelyk, ja noodzakelyk is,
dat door dezen minister nog met deze Kamer
deze gansch onmisbare schakel in de keten
zijner hervormingen worde aangebracht. Dit
werk kan haast geen dag uitstel lyden."
En ook het vraagstuk der verzorging van
eude en verminkte werklieden had het gaarne
tot eene oplossing zien gebracht.
„De algemeen# phrases, waarmede de Troon
rede aanvangt, geloken volkomen op de sinds
jaar en dag gebruikelyke en geven geene aan
leiding tot opmerkingen. Terecht wordt met
begrjjpolyke ingenomenheid melding gemaakt
van het byeenkomen der internationale con
ferentie veor regeling van het privaatrecht,
een ware triomf voor het Kabinet.
Wy gaan eene gewichtige zitting te gemoet,
waarop eene voor de toekomst van land en
volk en dynastie alleringrypendste beslissing
vallen zal. Moge het niet ontbreken aan wel
willend onderling overleg, niet aan die wyze
bezadigdheid, maar ook niet aan dat geloof
en vertrouwen, zonder hetwelk geene groote
dingen tot stand komen!"
De Mtidelburgsche Crt.:
„Zonder geur, kleurloos zouden wy dit
staatsstuk willen noemen.
„Er is kracht, macht noch heerlykheid aan.
Maar, beeld vaQ den toestand zooals hy op
dit oogenblik is, kan daarvan allerminst der
Regeering een vorwyt worden gemaakt.
„Over Atjeh en Suriname, over de verwis
seling van Gouverneur-Generaal in Ned. Indiö,
rept de troonrede geen woord. Over eerstge
noemde punten zweeg zy ook het vorig jaar.
Deze Regeering heeft zeker hieromtrent hare
byzondere inzichten.
„Laat ons hopen dat zy een volgend jaar
opnieuw eene treonrede moge in elkaar zetten
en dat dan veel zy epgeklaard wat thans nog
in duister ligt. De mannen, die nu aan de
groene tafel zitten, verdienen dit ten volle, en
zy zullen dan zeker wel een anderen toon
aanslaan."
De Prov. Oren. Ot. maakt uit de Troonrede
op, dat het sieuwe zittingjaar zich oin het
kiesrecht zal bewegen.
„Meent de Regeering dat het kiesrecht voor
verderen arbeid van deze Staten Generaal
weinig ruimte moer zal overlaten en dat
daarenboven nog werk genoeg by hen aan
hangig, is, tech werden enkele nieuwe wets
ontwerpen aangekondigd, die dus als urgent
worden aangemerkt. Dat daaronder een wets
ontwerp voorkomt in het belang der gezond
heid en veiligheid in fabrieken on werkplaatsen,
bewyst dat de Regeering op het sociaal vraag
stuk ea ep de middelen tot zyne oplossing
do aandacht blyft gevestigd houden. En dat
ook de wyziging der bestuursinrichting in
Indió haar voerkomt tot de aangelegenheden
te behooren, die spoedeischend zyn. doet ver
moeden, dat van decentralisatie daar door
haar heil wordt verwacht, eene onderstelling,
die tegelyk geruststellend kan werken op hen,
die vreezen dat de plannen tot wyziging der
gemeentewet, van welke de togenwoor. ïge
minister van binnenlandsche zaken zwanger
gaat, op centralisatie zal uitioopen."
De Standaara: Zoo ooit, dan moest
ditmaal de Troonrede sober uitvallen. Het
verzoek om afdoening der kieswet in de
eerste plaats heeft in een zoo monumen
taal stuk beteekenis. En die beteekenis kan,
naar het blad meent, niet zyn, dat den Staten-
Generaal verzocht wordt deze voordracht niet
achter Sept. '94 te schuiven Daar denkt
niemand aan.
„De kieswet heeft en behoudt de prioriteit.
„Daarvan wordt voortgezette „behandtling
en afdoening;" van al het andere slechts
„overweging" gevraagd.
„Juist hierom echter verstaan we den
logischen gedachtengang niet van eene Troon
rede, die, na deze duidelyke en klare opening
van zaken, toch nog achteraan komt met de
toezegging van allerlei nieuwe ontwerpen,,
waaronder geen minder dan tot wyziging
van het Regeeringsreglement in Indië.
„Immers, vóór de Kieswet kunnen deze
voordrachten, in den gedachtengang der
Troonrede, niet komen.
„Maar, eilieve, komen ze dan daarna?"'
De Standaard meent dat de Staten-Generaal,
eenmaal constitutioneel ten doodo opge
schreven, geene ingrypende maatregelen meer
zullen tot stand brengen. Het beschouwt de
aankondiging van andere wetsontwerpen dan
ook enkel als reclame.
De Maasbode, wyzende op de schraalheid
der openingsrede, teekent daarby aan:
„Heeft de schraalheid, do kleurloosheid der
Troonrede het doel, om een adres van antwoord
uit te lokken, dar even weinig zegt en zich
dus niet begeeft op wegen, waar de Regeering
de Kamer niet gaarne zou ontmoeten? Wjj
kunnen dit natuuriyk niet weten, maar wat
de Kamer als onmiddeliyk antwoord op de
Troonrede liet volgen, kan, dunkt ons, der
Rjgeering weinig aangenaam zyn en doet.
vermoeden, dat de lucht van stormen zwanger
gaat. Wy denken hier aan de benoeming van
den tweeden candidaat voor het presidentschap
der Kamer. Dezo verkiezing gaf aanleiding
tot een stryd, waarby geen woord gesproken
werd, maar die meer zeide dan tien rede
voeringen.
„Men zal nu ook begrypen, dat het gebeurde
niet veel goeds spelt voor de kieswet van
den heer Tak. Hy zal al heel wat water in
zyn wyn moeten doen, zal deze drinkbaar
zyn voor de veróenigde liberalen en katho
lieken."
Het Handelsblad wijst op de soberheid der
toezeggingen, die vermoedelyk een zeer by-
zonderen grond heefc. „In de eerste plaats"
toch roept de Regeering de medewerking der
Staten Generaal in voor de verdere behande
ling en afdoening van de kieswet. Aan die
taak zal allereerst de Tweede Kamer zich
stellig niet onttrekken, en komt de nieuwe
regeling tot stam, dan zal daarop weldra,
zoodra de kiezersiysten gereod zyn, eene ont
binding moeten volgen. Hoe de nieuwe Kamer
er dan zal uitzien, weet niemand, en alle
plannen van verderen wetgevenden arbeid
hangen dus in de lucht.
Het is intusschen nog zeer de vraag,
wanneer de beslissing over de kieswet zal
vallen. De loop van zaken is da trom in het
nieuwe zittingjaar hoogst onzeker. Mocht het
niet mogeiyk zyn de kieswet vroegtydig af
te handelen, dan zullen de Kamers toch nog
ruimschoots in de aanhangige en reeds toege
zegde ontwerpen gelegenheid vinden ten nutte
des lands werkzaam to zyn.
Onder de toegezegde maatregelen mist het
Hbl met leedwezen de, zy 't ook gedeeltelyke,
herziening van de personeele belasting. De
minister van financiën heeft door hetgeen hy
reeds tot stand heeft gebracht, tevens ver
wachtingen opgewekt, die men gaarne nog
door hem verwezenlykt zou zien. De verbe
tering der personeele belasting en do ophef
fing der tollen behooren daartoe in de eerste
plaats. Met belangstelling ziet het blad te
gemoet, of by de indiening dor Staatsbegroo-
ting do minister omtrent zyne plannen voor
de naaste toekomst zal mededeel en, wat in
de openingsrede wordt gemist.
Gelria is zeer ingenomen met de behande
ling en afdoening in de eerste plaats. Het
blad zegt daarvan:
„Dat zyn woorden, waarvan de Kamers
weten wat zy er aan hebben. De minister
van Binnenlandsche Zaken is er uit to kennen.
Hy schijnt vast besloten, zyn ontwerp over
al de hindernissen der amendementen heen.
in den vorm, waarin hy het wenscht. zonder
opoffering van een enkel beginsel, naar het eind-