P«riov*rii«kt In een brief uit de residentie, voorkomende in de Proo. O verijs. en Zwolsche Courant, leest men o. m. het volgende: „Daar heeft die dappere Fransche député Paulan in het vraagstuk der bedelaars een hartig woordje gesproken. Lees het toch, dat koste lijke „Paris que mendie", dat by geru6t: „L'Europe que mendie" had kunnen noemen, en open uwe oogen! Verneem eens de ge volgen van uw geven op straat en aan de deur, indien ge die uit eigen ervaring nog niet weet! Iedere dag levert nieuwe illustraties tot dat leerrijke boek. "Werd niet een paar dagen geleden een hier ter stede bij alle wandelaars bekende bede laar smoordronken oppgepakt? Werd niet gisteren door mijne kindoren. door het gedrag van den hond opmerkzaam gemaakt, achter een der boomen van de boschjes neergesmeten gevonden eone boter- Jiam met Kaas en eene met spek? En laat ik u eens vertellen van dien anderen, by iedereen bekenden bedelaar, die de „Witte Brug" tot zijne gewone standplaats heeft ge kozen! Aan de drukkerij v^n een der hier verschijnende dagbladen was eene plaats vacant gcwordon, en op aanbeveling van een der armbesturen werd de bodolaar in quaestio uitgenoodigd, zich aan het bureau te komen aanmelden. Niet hij kwam, maar zijne vrouw. „Je man kan werk krijgen, vrouwtje." „O, dank u vriendelijk, meneer. Maar mag ik weten wat het loon is?" „Tien gulden in de week." „Ja, ziet u.mijn man verdient nu met zyn handel ƒ3 per dag, en Zondags meer. Voor minder kan hij het onmogelijk doen." Zijn „handel" bestaat natuurlijk in het te koop bieden van een beduimeld lucifers doosje, dat hij telkens verkoopt, maar nooit aflevert. Natuurlijk volgt hieruit geenszins, heet het verder in genoemd blad, dat het geraden is zijne, portemonnaie immer voer de hand van een bedelaar gesloten te houden. Men geve nog liever aan een onwaardige, dan dat men zou riskeeren een waarlijk ongeluk- kigen mensch ongetroost heen te zenden. Maar een scherper toezien op de bedelarij, zoowel door de overheid als door de particu lieren, lijkt ons geenszins overbodig, opdat men niet het kwaad in de hand werke en aan luiaards en dronkaards weggeve, wat voor ongelukkige on noodlijdende menschen is bestemd. De oud-minister Sprenger Van Eyck gaat voort met in zijn weekblad Nederland eene critiek to leveren op de practyk onzer belastingwetten. In genoemd blad lazen we dezor dagen hetgeen hier volgt: Het is van algemeene bekendheid, dat het evenredig zegelrecht van huurcontracten in den regel niet wordt betaald. Daar zijn allerlei samenwerkende redenen voor. Toch wil nu en dan deze of gene de wet opvolgenmaar wat hem dan soms over komt, is waarlijk niet geschikt om hem of anderen tot naleving der wet op te wekken. Integendeel, tegen zoo iemand wordt soms opgetreden op eone wijze, die zou doon denken dat men er behagen in schept, do ontduiking nog grooter te maken dan zy reeds is. Het is in veel govallen reeds lastig genoeg voor de betrokken personen om het juiste bedrag van het volgens de wet verschuldigde evenredig zegelrecht te berekenen. Bij die gevallen voegen zich andere, waarin eigenlijk niemand precies kan zeggen hoeveel het bedraagt. Hoe vreemd het ook klinken moge, het is toch zoohet bedrag der verschuldigde belasting hangt dikwijls af van geheel indi vidueele opvattingen, en de een wordt straf baar geacht, van hom wordt boete gevorderd, omdat z\jne individueele opvatting, afwykt van die van een ander. Ziehier een geval, dat zich in do practyk voordeed en door de belasting-administratie is publiek gemaakt, zeker tot waarschuwing van iederen lezer omtrent het gevaar, dat eene poging tot naleving der wet doet ontstaan. By onderhandsche akte werd eene boeren plaats verhuurd tegen eene som van 2976.83 's jaars, voor zeven jaren. In het contract was bepaald dat de huurder, bij eventueele reparatie aan het huis, de daggelden der ambachtslieden zou moeten betalen. Nu bepaalt de Zegelwet, dat voor de be rekening der belasting „onder den huurprijs wordt verstaan de som, door den huurder aan den verhuurder te betalen, benevens al de lasten, die de huurder voor zijne reke ning neemt, ter ontlasting van den ver huurder." Voor de akte waren gebezigd zegels tot een bedrag van 33.50 in hoofdsom. Dat bedrag was voldoende, als men den jaarlijkschen last schatte op ƒ0.915. Doch wat doet nu de ontvanger? Hij zegt: Ik schat den jaarlijkschen last op ƒ10. Dus is niet genoeg zegelrecht betaald. Er moest in hoofdsom oen halve gulden meer zijn betaald. Derhalve registreer ik de akte niet, als ik niet vooraf vijftig cents plus de opcenten en ƒ10 boete plus 50 opcenten heb gekregen- Er was, daar mon de akte der registratie aanbood, geen zweem van vermoeden van ontduiking; van niets erger kon sprake zijn dan van eene verkeerde appreciatie van het getal dagen, die een werkman zou bozig zijn om reparation te doen, die volgens de wet ten laste van den verhuurder komen. Hot is zeer wel mogelijk, dat de schatting op 0.91l/j 's jaars veel beter is dan die van den ontvanger, bijv. omdat de verhuurder er niet op gesteld is veel reparatie te geven en de huurder, dio de daghuur zou moeten betalen, er zich wel voor wacht om reparatie te vragen, wat h\j misschien ook wel kan nalaten, als het huis in goeden staat is. Doch de ontvanger vordorfc boete en do belasting-administratie stel:, hem in 't gelyk Zou men denken dat iemand, die ééns dezo ervaring opdoet, voor den tweeden keer weder zijn best zal doen om de Zegelwet na te leven, of dat zijne vrienden of kennis sen, in 't geval komende, lust zullen krijgen om onderhandsche huurcontracten op even redig zegel te schrijven? 't Is waar, men kan procedeeren en zal het proces licht winnen. Doch als men 't wint, is men veel meer kwijt dan ƒ10.50 plus 50 opcenten. De Nieuwe Rotterdainsche Courant heeft vier omvangrijke opstellen gewijd aan de arbeidsenquóte. Eene harer eerste opmer kingen is, dat de thans verschenen verslagen van de 1ste en van de 2de afd. niet naar de zelfde methode zijn opgemaakt. De 1ste afd. heeft hare eigen beschouwingen meerendeels in het overzicht van de verkregen uitkomsten ingevlochten, de 2de afd. geeft daarentegen geheel objectieve résumés en houdt hare eigen indrukken en meeningen daarvan afgezonderd. De eerste methode geeft aangenamer lectuur, maar tot het vormen van een zelfstandig oordeel zal men telkens de gotuigenverhooren zeiven moeten opslaan. Dat is by de methode der 2de afd. niet noodig, maar die lectuur is daardoor droger en kon vry wat beknopter zijn. De 1ste afd., wier taak de minst omvang rijke was, had daarom o. a. ook de zg. „fondsen enquête" zich toegewezen gezien. Bij de begrafenis-fondsen vond zij op haren weg hot rapport derNutscommissie ad hoe. Met beide rapporten in de hand krijgt men. zegt do N. R. Crt., den indruk, dat er, „naast vertrouwbare, eerlijk beheerde fondsen, ook andere zyn, die geen van beide qualification verdienen." De anarchistische toestand onzer wetgeving op dit gebied roept dan ook ten zeerste om wijziging. Intusschen, wie onder de conclusiön van de 1ste afd. der Staats commissie naar een schema van zulk eene wetgeving omziet, wordt teleurgesteld. De commissie, gevoelig - volgens de N. R. Crt. alleszins verklaarbaar gevoelig over de door deze Regeering bij koninklijk besluit van 4 April 1892 ingestelde afzonderlijke commissie voor de begrafenis-fondsen, onthield zich van zulk een schema. Hot scheen haar „wenscbe- lyk noch gepast de Regeering te plaatsen tusschen twee raadslieden." Verwacht zij thans eenigszins spijtig óók nog wel de instelling eener afzonderlijke commissie voor zieken en begrafenisfondsen, de N. R. Crt. ziet die commissie niet tegemoet en wenscht. in het geheel geene commissie meer. Wat de begrafenisfondsen betreft, do commissie vaD 4 April 1892 kome, naar het verlangen van het blad, trots het groot verlies, in het overlijden van haren voorz., prof. Lege- beke, geleden, spoedig met een ontwerp, en do Regeering verhaaste zooveel mogelijk eene beslissing. Ten opzichte van verzekering tegen ongelukken on pensioenvorz. onthiel den beide afd. zich van bepaalde voorstellen ter behartiging van dit belang van overheids wege. Zeer natuurlijk, volgens de N. R. Ct omdat de commissieleden, beter dan de mees ten der gehoorde getuigen, de daarmede ver bonden bezwaren beseffen. En dit te meer, aangezien bij de samenstelling der Comm. niet op finantiëele kennis gelet is. Op dit punt spoort de N. R. Ct. de Reg., die in de Troonrede van Sept. '91 beloofde zelve maat regelen te zullen voorstellen, tot spoed aan. Wat bij do jongste begrooting door de Reg. naar hare medodeeling bleek „ter hand ge nomen te zijn" kome tot een einde, onafhan kelijk van het nog te verwachten eindverslag der Staatscomm. van arbeidsenq. „Mochten" voegt het blad or bij „deze maatregelen van soortgelijken aard zijn als dio, waarvan Dnitsohland het voorbeeld heefr gegeven, dan zou het wellicht aanbeveling verdienen, even als daar geschied is, met do verzekering toger. ongelukken te beginnen." Ten opzichte van de zorg voor do veilig lieid on gezondhoid in fabrieken en werk plaatsen is, herinnert de NR. Ct., een wets ontwerp reeds by den Raad van State. De tyd zal leeren of daarin vervuld zullen wor den de wensch van de 2de afd. der Sts.-comm. naar een wettelijken grondslag voor het toe zicht óók op lokalen voor volwassen arbei ders en het verlangen dierzelfde afd., dat het stoomtoezicht wordo uitgebreid tot droog- cylinders en kooktoestellen, wolke toestellen groot gevaar kunnen opleveren. In haar derde artikel resumeert de N. R. Ct. do uitvoerige beschouwingen van de 2de afd. der Staatscomm. over leerplicht, welker wettelijke regeling door de afd., althans door hare meerderheid, wordt gewenscht. Het vierde opstel volgt de beschouwingen der beide afd. over een algemeenen wettelijken arbeidsdag, wier vast stelling, schoon erkend wordt, dat in ver schillende takken van nijverheid nog zeer lange werktijden voorkomen, niet mogelijk wordt geacht, tenzij het maximum der werk uren zoo hoog gesteld worde, dat der nijverheid geen band van eonige beteekenis werd aan gelegd. De opmerkingen over den arbeids-duur by spoor- en tramwegen, bepaaldelijk wat betreft do dag- en nacht verdeeling, meent de N. R. Ct. dat de Regeering ernstig zal mogen overwegen. Aan de Zondagsrust hebben beide afdeelingen hare aandacht gewyd, en op de beteekenis er van is, o. a. door de 2de afdee- ling, zeer groote nadruk gelegd. Drieërlei denkbeeld wordt ter overweging gegeven lo. dat de overheid zich onthoude van het doen verrichten van Zondags-arbeid; 2o. het verbod in fabrieken en werkplaatsen uit te breiden tot jongelieden tusschen 16 en 18 jaar (behoudens uitzonderingen); 3o. het aan wenden van stoomkracht of daarmee gelijk te stellon beweegkracht verbieden, wederom behoudens de noodzakelijke restrictiön. Het weekblad voor dames De Huisvrouw herinnert er aan, nu by het toekenen van onderscheidingen van regeeringswege op den 31sten Augustus de vrouwen wederom geheel zijn voorbijgegaan, dat bij het instellen der orde van Oranje Nassau door de Regeering uitdrukkelijk is verklaard, dat dit ordeteeken ook dienen moest om aan verdienstelijke vrouwen eene onderscheiding toe te kennen. Dit heeft evenwel niet belet, dat, hoeveel ordeteekenon er ook reeds zyn uitgereikt, nog geene enkele vrouw hare verdiensten op die wyze heeft erkend gezien. „Zou hot dan werkelijk waar zijn, dat er in Nederland geene enkele vrouw is, die ge acht wordt in verdienstelijkheid gelijk te staan met de mannelijke ingezetenen, wier namen op de bedoelde lange lijst prijken, of ook maar mot den minste onder hen?" vraagt het blad. „Onder onze schilderessen zyn er, aan wie op tentoonstellingen, ook in het buitenland, steeds liooge onderscheidingen worden toege kend; onder onze schrijfsters meer dan ééne, wier verdiensten algemeen worden erkend. Zyn dan van die allen de namen by de Regeering geheel onbekend? En hoe is het op ander gebied? Is aan de Regeering het bestaan niet bekend van de vrouwenvereni ging „Tesselschade"weet zij niets van het nuttige streven dezor Vereeniging? "Weet zy niet, dat er aan het hoofd dezer Vereeniging eene vrouw staat, die zich op velerlei gebied hoogst verdienstelijk heeft gemaakt? Kent de Regeering ook den naam niet van eene andere vrouw, die de stichtster is van „Arbeid Adelt", de Vereeniging, waaruit „Tesselschade" voort gekomen en naast deze, nog altyd hoogst nuttig werkzaam is? „Er zouden meer namen te noemen zyn van Nederlandsche vrouwen, voor wie met volle recht aanspraak gemaakt zou kunnen worden op eene onderscheiding van regee ringswege. „Zie, hoe nog dezer dagen de Fransche regeering verdienstelijke vrouwen wi6t te onderscheiden. En zoo is het ook in andere landen. Draagt niet eene Nederlandsche schil deres eene decoratie, haar door de Belgische regeering toegekend? Nederland alleen onder scheidt zich hierdoor, dat door de Regeering het oog gesloten wordt voor de verdiensten, die vrouwen zich verwerven." In De Nieuwe Tijd verdedigt mr. T roei- s tra zich tegen de bewering van mr. Outs, dat hy den publieken kansel zou hebben be stegen, om daardoor reclame te maken voor zyne advocatuur, met de opmerking dat mr. Outs oen paar publiek bekende feiten over het hoofd ziet. Het eerste feit is, dat in 1889 toen mr. T. nog buiten den politieken strijd stond het bestuur van den liberalen bond in Friesland hem heeft uitgenoodigd, tegen be hoorlijke vergoeding als spreker voor de libe rale party op to treden, hetwelk hy weigerde, aangezien zijne overtuiging hem zulks verbood. En in October 1890 schreef hy aan Domela Niouwenhuis of deze niet eene plaats in de party voor hem wist, die hem zooveel op leverde, dat hy als arbeider zou kunnen leven, opdat hy geheel aan 't socialisme zich zou kunnen wyden en zyne zich toen zoo flink uitbreidende praktyk er aan zou kunnen geven. Hoe meester Outs er toe kwam „dien giftigen pyl" op hem af te schieten, verklaart mr. T. als volgt: „Meer dan eens is my vooral door collega's en dan vaak op eenigszins medelydenden toon, gevraagd: of myne praktyk geene schade leed door myne propaganda. Yan het antwoord op die vraag heb ik my meermalen afgemaakt door te zeggen, dat tegenover de schade, die ik leed in eigen kring, toch óók stond het feit, dat daarbuiten sommigen de aandacht op my vestigden, omdat ik op de politieke tribune stond. Daaraan heb ik wel eens toegevoegd eene opmerking van myn zwager mr. W. Reilingh: „dat het niet kwaad is voor den advocaat, wanneer het publieke licht op hem valt!" „Onmogelyk is het niet, dat ik zoo iets ook wol eens aan mr. Outs heb geantwoord, maar dan, als hy my vroeg of mijne praktyk niet achteruit moest gaan door myn propagoeren." Recht voor Allen zegt naar aanleiding van de klacht, door rar. T. ingediend bij den off. v. just, te Groningen „Als het bericht dezer aanklacht waar is, staan we versteld over zooveel domheid. Men roept de hulp in der justitie, die men steeds zoo laag neerzet, om een tegenstander te treffen. Hoe is het mogelijk voor zoo'n zaak Aan de Arnhemsche Courant wordt ge schreven Terwyi men in het Oldambt nog in den oogsttyd is, die trouwens bijna ten einde is, terwyi men daar de heerschende werkeloos heid dus spoedig kan tegemoetzien, is er in de veenkoloniën weder gisting en is het geeno zeldzaamhoid, dat de vernielzucht zich op lage wyze uit. Vóór eenige dagen heeft men reeds te Niouwe-Pekelahuisgehouden By den landbouwer H. Grovon worden des nachts ongeveer drie hectoliter aardappelen in de wyk geworpen en veertien lange planken, waarop de kruikarren over het land gaan, alle ge broken. By een ander ontvreemdde men twee stukken van een ploeg of men wierp ze in het vaarwater, wat het meest voor de hand ligt twee andere ploegen waren verbryzeld, terwyi eene koe drie lange sneden over het lichaam zyn toegebracht. By een derde wierp men zeven hectaren aardappelen in het water, de omheining van het land, yzerdraad en palen werd vernield; by een vierde werden ODgeveer tien hectoliter zoek gebracht, een kruiwagen verbrijzeld en vier aardappelmanden ontvreemd. Al die wandaden wil men aan de arbeiders wyten en verschillende omstandig heden geven voedsel aan dat vermoeden. De politie doet onderzoek. Spoedig daarna werden de aardappelrooiers rumoerig. Verleden jaar werd door de meeste landbouwers f 13 a 14 per deimpt besteed voor het rooien; nu eischt men vyftien gulden. Die eisch nep eene beweging in 't leven, die weer te Pekela begon. Troepen sociaal democraten gingen de velden over en eischten van de rooiers, dat ze het werk staakten. Door velen werd daaraan vol daan en de menigte groeide aan. Vandaar ging men verder.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 2