P«raoy«riiokt In het vorige overzicht deelden we mode hetgeen De Telegraaf had te zeggen naar aanleiding van de toegekende onder scheidingen op den verjaardag der Koningin. Volledigheidshalve zy hier nog even gezegd allereerst wat Handelsblad en Tijd dienaan gaande nog schreven. Het Handelsblad maakt de opmerking, dat de traditioneele lyst vöd onderscheidingen in de laatste jaren in dit opzicht verbeterde, dat nu niet meer zooals vroeger byna uitsluitend rijksambtenaren er op voorkomen. Men treft er ook ditmaal weer al bleven nog de civiele en militaire ambtenaren in de meerderheid vele namen op aan „van mannen, die buiten den staatsdienst zich hebben onderscheiden." „Een goeden indruk zegt het Handelsblad ten slotte maakt het ook, dat een groot getal verdienstelijke ondergeschikte beambten op de ljjst voorkomen en dat ook aan do koloniën bijzondere aandacht i3 gewijd. Nu eenmaal dergelijke onderscheidingen bestaan en door velen op prijs worden gesteld, is het wel te waardeeren dat ook in dit opzicht de Regeering zich beijvert den plicht der rechtvaardigheid en onpartijdigheid te betrachten". Van deze „rechtvaardigheid en onpartijdig heid" gesproken: De Telegraaf brengt daarbij het spreekwoord in herinnering, dat iedere decoratie ëón ondankbare en tien wangun- stigen maakt. Doch, het is naar onze meening zeer de vraag, of alleen kleinzielige „wangunst" er captie op zou maken, dat wèl de voorzitters van den Christelijken Volksbond te 's-Hage en van den R.-K. Volksbond, ja zelfs de voor zitter van eene Antwerpsche werklieden- vereeniging met een orde-teeken vereerd werden, terwijl men daarentegen den Bonds voorzitter van „Patrimonium" passeerde. De Tijd schrijft o. a.: „Eene zeer bijzondere beteekenis rneenen wij ook te mogen hechten aan de decoratie van den weleerw. heer L. Van "Winkel, voorzitter van de „Nederlandsche Werklieden- Vereeniging" te Brussel, evenzeer als aan die van den heer Passtoors. Zij hebben toch deze beteekenis, dat het streven langs orde lijken weg naar maatschappelijke verbeteringen van de hoogste zijde in ons land gewaardeerd on aangemoedigd wordt. De katholieke werk lieden hier en te Brussel hebben alle reden, verheugd en fier te zijn over de erkenning van de verdiensten hunner leiders, en het zal hun zeker tot spoorslag strekken, om den inge slagen ordelijken weg te blijven volgen, met beslistheid afwijzende allen, die hen mochten willen verlokken andere banen in te slaan". Recht voor Allen releveert verder verschil lende decoraties, als zijnde rechtstreeks ge richt tegen de sociaal-democratie. De Zeeuw vraagt waarom de voorzitter van „Patrimonium", de ijverige Kater, voorbij gegaan werd voor den heer Passtoors, voorzitter van den „Ned. R.-K. Volksbond", die in dienstjaren verre achter hen staat waarom juist de predikant Bavinck ge lauwerd moest in plaats van zijn collega Abels, die, de oudste der dienstdoende predikanten, zijn halve-eeuw-jubilé reeds heeft gevierd; waarom de theologische school juist in de decoreering van Noordtzij moest geëerd worden, waar toch zijn ambtgenoot Wiel in ga vóór hem in dienst getreden en vrijgebleven was van de weinig eervolle Colorado operatiën. De Amsterdamsche Coura7it, die zich ver heugt met de verheugden, ook omdat de decoratie-regen der schatkist niet veel geld kost, troost alle ontevredenen met de op merking, dat wij toch allen hopen, dat de Koningin het volgende jaar weer jarig zal zijn. De Werkmansbode (onder redactie van den heer Heldt) schrijft voorts omtrent het pas- Geeren van den heer Kater: „Bij dezen eersten, buitengewoon milden en algemeenen ridderregen is ook op de arbeidersbeweging geletmaar natuurlijk alleen op de supra-ordelijke. Zoo vinden wy vermeld dat de heer L. Van Winkel, voorzitter der Nederl. Werklieden- vereeniging te Brussel, is benoemd tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, doch de heeren dr. F. Van Gheel Gildemeos- ter, voorzitter van den Christelijken Volks bond, te 's Gravenhage, en W. C. J. Pas stoors, voorzitter van den Ned. Roomsch- Katholieken Volksbond, te Amsterdam, zijn benoemd tot ridders in de orde van Oranje- Nassau. De attentie is heel aardig en wij gunnen den heeren de hun toegekende onderscheiding van harte. Maar of er in de werkliedenbewe ging niet zijn, die oudere en betere brieven hebben? Ons dunkt ja. Waar zelfs het posi tieve doel der Regeering schijnt te zijn geweest om in de kerkelijke richtingen te blijven, kan zonder miskenning der verdiensten van anderen getuigd worden, dat „Patrimonium's" stichter en voorzitter, de heer K. Kater, alleen tienmaal meer heeft gedaan en met de grootste inspanning heeft moeten doen, dan de beide andere heeren te zamen. Of is Kater en misschien ook zijne bewe ging den heeren nog te democratisch? Ook zou het kunnen zijn, dat Kater, door het brutaal weigeren van inlichtingen aan de Commissie voor de statistiek, uit de gunst is geraakt. Hoe dit zijn moge, wy vertrouwen dat hy zich niet minder ridderiyk zal gevoelen en toonen met een onversierd knoopsgat." De Boodschapper zegt: Honderd vyftien Meters in de Handelin gen hebben heeren Kamerleden volgepraat over de kiesrecht-ontwerpen. Zoo blyft de Tweede Kamer getrouw aan de beteekenis van het woord, waarvan Par lement afkomstig is. Dit herinnert ons aan een geestig woord van Prof. Buys, toen deze vóór 16 jaren naar aanleiding van een geopperd denkbeeld om het getal afgevaardigden tot 150 uit te breiden, waarschuwend schreef: „Men zy voorzichtig, of ik zie met schrik het oogenblik komen, waarop de finantieele krachten van Nederland gesloopt worden, nu niet door defensie, maar door de steno graphic en de papierfabrieken." Erkend moet worden, dat met de uitbreiding van het getal Kamerleden tot 100, de stroom van welsprekendheid niet trager is gaan vloeien. Nu zyn wy de laatsten om niet aan de oor- 8pronkeiyke beteekenis van Parlement, pleiten voor de belangen des volks, te biy ven hechten. De vraag is echterh o e dat pleiten ge schiedt en door w i e. Als het pleiten voor de volksbelangen een in 't wilde redeneeren wordt, waaraan ieder lid zich gerechtigd acht deel te nemen, dan bevat het woord van Buys ongetwyfeld eene waarschuwing, die behartiging verdient. By de sociaal-democraten begint men te suk kelen met de vrouwen; ze schynen lastig te worden. Er komt nu een wenk in Recht voor Allen voor, die doet denken aan het be kende „wachtwoord van den kolonel." Het blad schryft nl.: „Van der Veer stuurt ons een stukje toe, waarin hy meedeelt van plan te zyn op den beschryvingsbrief voor het aanstaande congres te doen plaatsen een voorstel, waarin bepaald wordt, dat twee leden van den Ceotralen Raad vrouwen moeten zyn." „Zou dit wen8ckeiyk zyn? "\Vy gelooven het niet. Niemand neemt zitting in den Raad als man of als vrouw, neen, als lid van den Bond, en by het lidmaatschap van den Bond vraagt men niet naar sekse. Laat men zich toch wachten, om niet ter wille van een juist be ginsel: geiykstelling van man en vrouw, dwaas heden te begaan. „"Wy meenen dat in onze party, wat men er ook van zeggen moge, nooit eene vrouw is buitengesloten van eenige betrekking, omdat zy vrouw is. En even dwaas als het zou zyn dit te doen, even dwaas komt het ons voor, om eene vrouw te kiezen alleen omdat zy vrouw is. Ons dunkt dat de eer der vrouw daartegen moet opkomen. „Maar het schynt dat men nu niet meer tevreden is met gelykstelling van man en vrouw, neen, men slaat over tot het andere uiterste. Eerst heette hetde man is de meer dere, maar nu leeraart het soc. maandblad De Vrouw dat de vrouw de meerdere is. Welnu, als dat waar is, dan moet v. d. Veers voorstel verworpen worden. Dan moeten er 4 vrouwen en 3 mannen in den Raad zitting nemen. Neen, die leer deugt evenmin. Wy moeten staan biyven op het standpunt: ge lykstelling van man en vrouw." De Tijd ziet in den aanslag van A'jehers op het stoomschip „Rayah" eene ernstige vingerwyzing tot een krachtiger optreden onzerzyds. Dit geval, zegt zy, zal nu wel geene politieke verwikkelingen uitlokken, omdat het schip onder Nederlandsche vlag voer, en de geroofde personen Atjehers zyn, doch het had evengoed anders kunnen zyn. In ieder geval herinnert het nu gebeurde er ons aan, dat eene herhaling der Nisero- geschiedenis ons eiken dag te wachten staat. „Men stelle zich eens voor, dat het geplun derde vaartuig de Engelsche vlag had gevoerd, en dat zich onder de vermoorde en geroofde inlanders Engelsche onderdanen hadden be vonden. Welk eene reeks van bittere onaange naamheden, van vernederingen zoo niet erger zou in dat geval het Nederlandsche gouvernement hebben te wachten gestaan l „Men weet met hoeveel felheid Nederland in het Britsche Parlement reeds meermalen is aangevallen, omdat het geen einde weet te maken aan den oorlog in Atjeh, en door het voortduren van dien oorlog naar sommigen oeweren ook Engelsche handelsbelangen in net Oosten geschaad worden. „Zoo óén ding vaststaat, is het wel dit: iat, om aan den Aljeh-oorlog een einde en een spoedig einde te maken, geen offer te zwaar mag worden geachtniet slechts omdat die oorlog een kanker is voor onze financiën en ons prestige in Indiö, maar omdat, hoe langer die oorlog duurt, des te grooter het gevaar wordt voor inmenging van het bui tenland. „Eene betrekkelyk geringe aanleiding zou daartoe voldoende kunnen wezen." Deze waarschuwing van De Tijd is zeker niet te onpas, merkt De Standaard op. Men ziet ook uit het geval met de „Rayah" weer, welk eene noodlottige onderneming de Atjeh-oorlog is. Voor ruim 20 jaar werd hy aangevangen, zooals het heette om aan den zeeroof der Atjehers een eind te maken. En nu Iemand, die aan het Taalcongres te Arnhem heeft deelgenomen, schryft het vol gende aan Het Vaderland over hetgeen daar gehandeld werd over de taal van de mannen van De Nieuwe Gids: Vry heftig is het toegegaan in de eerste afdeeling. Nadat de hoer Anspach had ge sproken over het geslacht in eigennamen, sprak de heer Brans uit Brussel over Neder- landsch modernisme. Hy viel de nieuwe richting aan, die, volgens spreker, beuzelpraat verkocht. De dichter Pol De Mont sprong op en verdedigde, in eene warme improvisatie, de mannen van De Nieuwe Gids. H(j las een stuk uit Gorter's „Mei", welk gedicht hy uitbundig prees. Ds. Laurillard trok daarna een vers voor den dag: „De Zee", ook van Gorter. Hy deelde ons mee, dat hy daarmede al lang in den zak liep, op hoop van het eindeiyk ook in dj hersens te krygen. Hy las het voor om te besluiten met de opmerking, dat menschen, die zulken onzin schreven, niet al het oude voor onzin mochten uitmaken. Prof. Jan Ten Brink (voorzitter) merkte even op, dat het optreden der jongeren moest worden beschouwd als oen historisch verschynsel, en sloot daarna de vergadering. Natuuriyk behoorde er by dit congres veel pret. Nu, er schynt zooveel pret geweest te zyn, dat men ze ten slotte niet meer d agen kon. Hierover schryft de correspondent 't volgende: Wy zyn moe, zeer moe en we hebben branderige oogen van 't waken in „Musis", waar de „gezellige byeenkomsten" zeer lang duurden. Bovendien, al die vergaderingen hebben ons zenuwachtig gemaakt. Iedereen is biy, dat het nu uit is. Men voert ons per tram door mooie omstreken; maar we zyn zoo moe! Dan gaan wy met z'n honderd vyftigen eten in eene spaarzaam versierde zaal. Maar de bel van den voorzitter rammelt maar door. De een na den ander Iqjudt einde- looze toespraken. Na drie dagen te hebben geredeneerd, zyn de heeren waarachtig nog niet ultge praat. Men protesteert en wordt dan weder tot de orde gebeld, 't Lykt meer op een kazsrnemaal dan op een feestdisch. Den congresleden zou, door de stad Arnhem, om 10 uren een „groot vuurwerk" worden aan geboden. Maar men heeft ons gestraft voor ons 20 minuten te laat komen. Toen de eerste vluchtelingen van het feestmaal aankwamen, vloog de laatste vuurpyi de lucht in en daar mede het beetje, dat er nog van ons enthu siasme was overgebleven. O, mynheer de redacteur ik bedoel natuuriyk hoofdop steller wat zyn we biy, dat we gedaan hebben met praten en praten en nog eens praten. Een paar opwekkende vergaderingen mochten wy by wonen. Doch hoe zeldzaam was de geestdrift en welke stroomen van huisrhetorica zyn gegaan over onze arme, moede hoofden! Vannacht dansen, na de kinderen, de groote menschen. Nu spreekt men ten minste niet! Ten slotte zy vermeld dat het Sc hul tery-wetsontwerp nu reeds druk word besproken door De Tijd. Vooraf merit he blad op, dat, of de kieswet wordt aangenomei of niet, het niet denkbaar is, dat het ontwer; door deze Kamer zal worden behandeld. By de aanneming der kieswet toch zal Kamer daartoe de zedelyke kracht misser en by niet-aanneraing zal de Kamer worder ontbonden of wat De Tijd voor veel waar schynlyker houdt het ministerie zyn ont slag nemen. Uit de indiening kan De Tijd dus niet anders afleiden, dan dat de regeericg zich voorstelt dat, na de algemeens verkiezin gen, op de kiesrecht-hervorming of op eene Kamer-ontbinding volgende, een nieuw par lement zal byeenkomen, waarmede de be- windslieden, die thans aan de groene tafel zitting nemen als ware er niets gebeurd- de zaken, by de oude Kamer in behandeling, zullen voortzetten. De Tijd meent echter, dat om een der- gelyken loop van zaken waarschynlyk te achten, een inderdaad reusachtig optimisme noodig is. "Wat het ontwerp-zelf aangaat, heeft De Tijd den indruk gekregen, „dat aan de tegen woordige gemeentelyke schutteryen haar ge heel karakter ontnomen wordt en in hare plaats eene legerreserve wordt ge schapen. „Ernstige schaduwzyde is, natuuriyk, de ver meerdering van persoonlyke en finantiéele las ten. De lasten, die in het vervolg voor rekening van het Ryk zouden komen, bedragen ruim een millioen per jaar meer dan heden voor de schuttery wordt betaald door de gezameniyke gemeenten. Van den anderen kant valt niet te ontkennen, dat het wetsontwerp, als proeve, om eene weerbare natie te vormen buiten do kazerne, zeer zeker waarde heeft. Niet on- mogelyk derhalve, dat de denkbeelden, daarin nedergelegd, vroeg of laat als uitgangspunt kunnen dienen, om het vraagstuk der lands verdediging op bevredigende wyze tot oplos sing te brengen." Gemeenteraad van Llsse. Zitting van 5 September. Tegenwoordig zes leden (óóne vacature). Voorzitter: de Burgemeester. Na oponing der vergadering brengt de Voor zitter hulde aan de nagedachtenis van het overleden Raadslid, tevens wethouder, den heer dr. A. C. Van Ewyk. Spr. betreurde het heengaan van den man, die zoovele jaren zyne beste krachten aan het belang der gemeente had gewyd. Daarna werd overgegaan tot de beëediging der herkozen Raadsleden. Achtereenvolgens legden de heeren Blok huis, Wolff en Van Stockum in handen van den Voorzitter de by de wet voor geschreven eeden af. Vervolgens werden de notulen der vorige Vergadering gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zyn in gekomen a. Missive van HH. Ged. Staten, ter begelei ding van het goedgekeurd Raadsbesluit tot het beschikken over een gedeelte van het batig saldo der rekening van 1892. b. Besluit van God. Staten, houdende goed keuring der rekening over 1892. Aangenomen voor kennisgeving. Nog is ingekomen een adres van P. Beelen, korenmolenaar te Lisse, houdende bezwaren tegen zynen aanslag in den hoofd, omslag. Na eenige discussie wordt besloten den aanslag te verminderen met f 1.50 en dien te brengen op f 13.50. Alsnu komen aan de orde verschillende benoemingen. In de eerste plaats de benoeming van een wethouder, ten gevolge der periodieke aftreding van den heer G. Blokhuis. By stemming wordt de heer Blokhuis herkozen. Vervolgens de benoeming van een tydelyken wethouder, ten gevolge van het overlyden van den heer dr. A. C. Van Ewyk. Door den heer Van Stockum wordt de noodzakeiykheid van zulk eene benoeming bestreden. Spr. meent dat het niet alleen overbodig, maar ook niet overeenkomstig de wet is. Door den Voorzitter wordt opgemerkt dat de noodzakeiykheid meer dan in eenig ander geval voor de hand ligt. Wanneer hy toch afwezig is en de wethouder hem als Burge meester vervangt, dan zou er feiteiyk geen wethouder zyn en het Dagelyksch Bestuur mitsdien incompleet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 6