i
N°. 10289
"Woensdag September.
A». 1893.
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
De ontzettende ramp te Rotterdam.
F'ouilloton.
Op gescheiden wegen.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per S maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommersa 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17$.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het
incasseeren buiten do stad wordt ƒ0.05 berekend.
Zooale wjj reeds meldden, heeft te Rotter
dam Zondag-avond eene vreeseljjke ramp plaats
gehad op de Rotte b(J de Fabriekstraat. Het
„Rott. Nbl." geeft daaromtrent de volgende
beschrijving: Het was halfelf. Overal de
vredige rust van den Zondag-avond. Daar
word plotseling het angstaanjagend geroep
van: „brand, brand!" vernomen en in een
oogwenk was een aantal menschen op de
been, allen zich voortspoedend in de richting
van het Geldelooze pad, eene zijstraat van
den Zwaanshals. Hoog sloegen de vlammen
op uit de loods, die daar in brand stond, en
het was alsof een onmetelijke brand voort-
woedde, spottend met alle middelen, die het
menschelijk vernuft ter beteugeling van de
woedende elementon hoeft uitgedacht.
Was hot wonder, dat honderden van meer
nab(j het onheil wildon aanschouwen?
Neen voorzeker! Doch zooals het b(j brand
altijd gaat, iedereen wilde de eerste zjjn. Daar
lag de pont. Er waren reeds 6 a 0 menschen
in. Wat nood, daar konden er nog wel meer
bij. En zoo goschiedde het, dat de overhaalpont
van de Linker-Rottekade naar den Zwaanshals
weldra vol was en dat het gevaarlijk werd,
nog meer personen op te nemen. De 59 jarige
veerman, Andries v. d. Lisdonk, die al drie
jaar het overzetveer aan de Linker-Rottekade
bedient, was ook die meening toegedaan.
Althans, hy wilde geene menschen meer inne
men en duidelijk hoorde men hem roepen
„menschen, 't is genoeg 1" Maar wat baatte het
Men liep naar voren om daardoor voor anderen
plaats te maken, hoewel er reeds 20 a 22 per
sonen in de pont waren. Reeds was de pont 1
meter van den wal af en nog gelukte het
enkelen waaghalzen op het vaartuig te sprin
gen. Maar nu was het werkelijk genoeg. De
pont helde naar voren ovor en vóór men er op
bedacht was, liep het water het vaartuigje
binnen.
Het waB een angstig oogenblik, oen oogen-
blik van spanning, vooral toon een der in de
pont aanwezigen de opmerking maakte, dat
hot vaartuigje van ijzer was. Met knikkende
knieën, ja, een gebed op de lippon, staarde
men reikhalzond naar den overkant. Zou men
dien nog bereiken voor het te laat was?
Daar knarste do ketting. Do pont was to
zwaar. Het water liep steeds binnen, al hache
lijker en hachelijker werd de positie der
ongelukkigen. Daar hoorde men weer dat
knersend geluid en nu hing de pont aan den
ketting, om nog een klein eind daarop door
te loopen. Dan bezweek de ketting en ver
dween de overhaal pijlsnel in de diepte.
Hartverscheurend was het gejammer der
ongelukkigen. Vreeseljjk waren de verwen-
schingen van lien, die, in hunne bewegingen
belemmerd door andere ongelukkige lotge-
nooten, zich de kans tot redding ontnomen
zagen. Het was in één woord ontzettend.
Den toeschouwers op de Linker-Rottekade
rezen de haren ten berge. De schrik belette
den meesten de spraak, anderen zelfs het
loopen. Sommigen vielen olkander om den
hals, anderen riepen om hulp en weldra was die
hulp daar. Het was de koffiehuishouder L.
Timmermans, die van uit zjjne woning ge
tuige der ramp was geweest en die onmid
dellijk naar de plaats des onheils was gesneld
om te helpen waar te helpen viel, anderen
het voorbeeld gevend. En dat voorbeeld werd
gevolgd, met lofwaardigen ijver. In een oog
wenk waren 16 a 17 roeibooten, die in de
buurt lagen, bemand. Hier was men bezig
met haken, daar mot dreggen. Het was
werkelijk een edele wedstrijd. Jammer dat
het succes niet grooter mocht zjjn. Van de
ruim 20 personen, die in de pont geweest
waren, werden er 10 als lijken opgehaald en
hoe ook do geneeskundigen, de heeren dr.
Van Beek, dr. Beekhuis, dr. Timmermans en
dr. Van Walsum, waarvan de eerste aanwezige
eerst verscheen een uur nadat het ongeluk
had plaats gehad, hun best deden om de
levensgeesten weder op te wekken, het was
en bleef tevergeefs. Zy waren reeds niet meer
van deze wereld.
Hulde voorzeker dient te worden gebracht
aan mannen als den koffiehuishouder L. Tim
mermans, den schippor J. Kieze van eene in de
nabyheid liggende kolenaak, den zoon van den
heer Wagner, bootenverhuurder, verder aan
C. Van Willigen, H. v. d. Kroon on H. Groos,
die met nog eenige anderen een werkzaam
aandeel namen aan de redding der ongeluk
kigen. Van ruim halfelf tot ruim 12 uren
hadden zy de handen vol en zelfs Maandag
morgen waren enkelen hunner nog aan 't
visschen om zeker te woten of nog niet oen
of andere ongelukkige in de diepte sluimerde.
Maandag morgen begaven wy ons naar het
ïykenhuisje op de begraafplaats te Crooswyk,
werwaarts de slachtoffers in brancards, ten
getale van 10, een somberen stoet vormend,
waren overgebracht. Voor het hek verdrong
zich eene groote menigte, uit alle rangen en
standen der maatschappy. En het was die allen
aan te zien, dat zy diep begaan waren met
het lot dier ongelukkigen, die Zondag nog
gezond en wel in het land der levenden
hoorden en die thans niet meer waren. Ook
de burgemeester, de heer P. Lycklama a
Nyeholt, had van zyno deelneming biyk ge
geven door een bezoek aan deze treurige plaats.
Daar lagen zy, de ongelukkige slachtoffers,
allen in de kracht des levens weggerukt, als
een stom bewjjs van de broosheid des men-
schelyken levens. Een zwart zeil dekte hen,
die daar zwygend en koud, akelig koud, naast
elkaar in den dood vereenigd lagen. Het was
hun aan te zien, dat die ongelukkigen go-
leden moesten hebben, dat hun doodsstryd
ontzettend was geweest. Dof stonden thans
die oogen, die Zondag nog van levensvreugde
wellicht getinteld hadden. Daar lagen zy met
groote bloederige plekken aan neus en lippen,
het schuim om den mond en als daar een
bloedverwant naderde, dan was het een ont
zettend schouwspel, als zich zulk oeno bloe
derige plek opende en het bloed tappelings
wegvloeide. Het toeven op die plaats deed
ons pynlyk aan, vooral wanneer ons oog weer
viel op die vrouw, die daar van haren man
gescheiden door een zes-tal lyken met ver
wilderde haren en verwrongen gelaatstrekken,
u smeekend scheen aan te staren om hulp.
En dan dat vriendelijk gelaat van dien 17-
jarigen knaap, kantoorbediende van beroep,
of het gelaat van dat 23 jarig dienstmeisje.
O, 't was vreeseiyk
De tien lyken lagen daar voor de familie
betrekkingen ter bezichtiging; doch nu bleek,
dat nog andere personen in het water moeten
zyn geraakt en weggedreven, daar er ondor
de zich aanmeldenden ook iemand was, wiens
schoonzoon nog werd vermist, dien hy by de
lyken niet vond, terwyl hy tevens sprak van
nog een ander, die insgelyks nog scheen
vermist te worden.
De namen dor ongelukkige slachtoffers zyn
Pieter Flipsen, 24 jaar, kleermaker.
Comelis Flipsen, 20 jaar, schrijnwerker,
beiden inwonende by hunne ouders in de
Meermansstraat 59.
Deze twee broeders waren op den bewusten
avond met hun vader wandelende en ver
lieten hem om naar den brand te gaan
kyken.
Pieter Do Braai, 17 jaar, kantoorbediende,
Crooswykschekade 12.
J. P. Kooistra, 30 jaar, agent van politie,
2de afdeeling.
Diens echtgonooto.
Man en vrouw woonden in de Rubroek-
straat, waar zy thans 3 kinderen, die door
de buren tydelyk zyn in huis genomen, on
verzorgd achterlaten. De kinderen lagen
zoo werd ons medegedeeld te bod, toen de
vader, die om tien uren vry van dienst ge
worden was, zyne vrouw uitnoodigde met hem
naar den brand te gaan kyken.
Deze ongelukkige zou gisteren een vryen
dag hebben en zich met zyne vrouw on
kinderen naar zyne familie te 's-Hage be
geven. Eene zuster dezer ongelukkige echte
lieden kwam gistermorgen de drie zoo plotse
ling weezen geworden kinderen, waarvan
het oudste slechts G jaren telt, afhalen.
Simon Godsenberg, 17 jaar, bakkersknecht,
Warmoeziersstraat 101.
Teuna Snel, 23 jaar, dienstbode by den
melkboer Bregman, wonende hoek Crooswyk-
sche weg en Van-Reyn-straat.
Dit meisje zou spoedig in het huweiyk zyn
getreden. Haar aanstaande, die zich in het
pontje bevond, heeft zich al zwemmende weten
te redden.
Marinus Adrianus Bos, 33 jaar, tabaks
werker, Zomerhofstraat 68.
Bastiaan Veth, Rubroekstraat.
Jan Muyt, schippersknecht, Bleiswyk.
Het zag gistermorgen langs den geheelen
Crooswykschen weg en de Linker-Rottekade
zwart van de menschen.
De veerman, Andries v. d. Lisdonk, deelde
ons mede, dat hyzelf niet zwemmen kon.Hy
was nooit te water geweest en te verwon
deren is 't dus niet, dat hy doodsangsten uit
stond toen het noodlottig oogenblik naderde.
Intusschen heeft hy hoe is hemzelf een
raadsel den kant bereikt, zonder dat Iemand
hem hielp. Maandag morgen was hy weder
op zyn post en hy maakte zaken als nooit
te voren.
„Het angstgeschreeuw", dus vertelde hy
verder, „was ontzettend. Ik zag den beminde
myner dochter, die schippersknecht te Bleis
wyk is, voor myne oogen verdrinken. Hy was
myne dochter misgeloopen en had my aan
geboden, tot zy terugkwam, my een handje
te helpen. Die goeie jongen."
Zooals wy hierboven reods zeiden, verdween
ook de yzeren pont in de diepte. Eerst Maandag
morgen kon zy worden opgehaald. Do diepte
van het water, waar de pont zonk, bedroeg 2
meter. Vorder vernamen we dat niemand zich
te water heeft begeven, om een der ongeluk
kigen te redden. Men trachtte dit met behulp
van booten on door middel van haken en dreg
gen to doen en hoewel er zeker zwemmers
2.)
„Ik weet, wat ge met dezen uitroep zeggen
wilt, maar ik moet niettemin op het beant
woorden van myne vraag aandringen; want
het is my niet onverschillig, dat ge u uit
liefde voor my geweld aandeed en myne
•schoonzuster gingt bezoeken. Vertel mij dus
eens: hoe ontving zy u?"
„Zooals ik verwacht had: met voorname
koelheid, streng beleefd en dit laatste waar-
I schyniyk alleen ter wille van u!"
„Hm, kon ik er toch eens achterkomen,
waarom do barones u zoo slecht gezind is
en naar het schynt, dit ook biyven wil."
„Dat is niet moeiiyk te raden, beste oom;
stroomt er dan blauw bloed door myne
aderen?" zei Arnold lachend, doch de oude
man schudde het hoofd en zag den jongeling
met een eigenaardigen blik in de oogen.
„Dat kan de ware beweegreden niet zyn
en aan de andere mag ik niet denkendie zou
my koud en onverschillig jegens haar maken.
Doch ga voort; heeft zy u nooit by zich ge-
noodigd; ze gaf toch hare soirées?"
„Ja, eenmaal is my die eer, of laat ik
liever zeggen die deomoediging ten deel ge
vallen. Want toon ik ingevolge die uitnoo-
diging do zaal binnentrad, 6telde zy my op
hoogen toon aan hare gasten voor als de
persoon, die de dansmuziek spelen zou."
„Maar dat is verschrikkoiyk beleedigend en
nu kan ik my best begrypen, waarom gy my
daarover niet hebt willen schryven", riep de
grysaard verontwaardigd uit, terwyl hy
Arnolds hand vaster in de zyne klemde.
„'t Spreokt vanzelf dat ge dadeiyk haar
huis verliet?"
„Dadeiyk niet, want ik trof daar eonige
heeren aan, met wie ik op reis kennis had
gemaakt en die zeer verheugd waren my aan
te treffen; ook moest ik freule Astrea nog
begroeten."
„Natuurlyk, natuuriyk, in myne veront
waardiging vergat ik, dat ge slechts om der
wille van haar de barones gingt bezoeken.
Nu, en hoe gaat het met het lieve kind?
Was ze hartelyk jegens u en hoe heeft ze
zich ontwikkeld?"
„Oom, freule Astrea is eene schitterende
schoonheid geworden!"
„Ge o verdry ft 1"
„In 't geheel niet; heel Dresden is ver
rukt over hare schoonheid. Kunstenaars van
den eereten rang bedelen letteriyk om de
gunst haar portret te mogen schilderen en
in hot salon harer moeder beweegt zy zich
als eene koningin te midden van eene schaar
van bewonderaars. Waarom ziet u mij opeens
zoo vorschend aan, beste oom?"
„Omdat ik gaarne mocht weten welken
indruk de speelnooto uwer jeugd op u ge
maakt heeft."
„Maar, hoorde u dan niet, wat ik zooeven
zei?" vroeg Arnold, verwonderd over de vraag
van den grysaard.
„Ik hoorde alles, maar die woorden zyn
my niet genoeg! Ge spieekt alleen van
Astrea's bewonderaars en ge zegt niets van
uw eigen gevoelen, van uw eigen oordeel."
„O zeker, ik heb noch te Parys noch
elders ooit schooner meisje gezien dan freule
Astrea is."
Ook deze verzekering is my nog niet vol
doende l Men kan de schoonheid bewonderen
en toch niet beminnen! Maakt Astrea dan
geen anderen indruk op u?"
„Maar, oom, nu doet u my eene vraag, die
ik u waarlyk niet beantwoorden kan", riep
de jongeling lachend uit en zag den grysaard
daarby zóó onbevangen aan, dat deze als
verward zyn blik ontweek. „Buitendien
werd my het geluk met haar in aanraking
te komen slechts karig toegemeten en
geen enkel oogenblik waren wy alleen."
„Om liefdo op te wekken, is vaak óón
enkele blik voldoende."
„Liefde? Hoe moet ik dat verstaan, oom
„Zóó, dat ge eindeiyk de geheimste wen-
8clien van myn hart leert kennen, de plannen,
waar ik my ingesponnen heb, als de rups in
haar omhulsel. Arnold, val my niet in de
rede, maar hoor my aanZie, eigen geluk
heb ik nooit leeren kennen. Al* oudste zoon
van het gezin, als oudste lid van de familie,
had men zich reeds vroeg er aan gewend in
my den steun der familie te zien. Ik bleef
by myne ouders tot het einde hunner lovens-
dagen; toen riep myne ongelukkig geworden
zuster myne hulp in, en in den laatsten
tyd was het myn eenige broeder, zoo ge
weet, dio my veel zorg baarde. Ofschoon ge
heel opgaande in de liefde voor zyne vrouw,
gevoelde hy zich in den echt toch niet ge
lukkig en nam vaak, om troost te vinden,
zyne toevlucht tot my. Doch by bleef de
slaaf zyner vrouw tot aan zyn laatsten adem
tocht, want hy liot my niet het volle recht
over zyne dochter, niettegenstaande ik hem
hierom voortdurend dringend gebeden had.
(Vervolg ommezijde.)