N°. 10282 Dinsdag SO Augustus. A0.1893. (Deze £oüunt wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. Eeue oudheidkundige reis van ééu (lag. Feuilleton. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden1.10. Franco por post1.40. Afzonderlijke Nommers0.06. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: Tan 16 regelt ƒ1.06. Iedere regel meer 0.17%. Grootere lettere naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.05 berekend. Laat my u thans mededeelen, wat de heer Jesse mij vertelde, toen mij, van den hoogen aardheuvel afgedaald, werd verzocht in zijne tent eenige oogenblikken te gaan zitten. „Toen Julius Caesar het oude Galliö aan de Romeinsche heerschappij onderworpen had, richtte deze veldheer zijne schreden ook naar ons land. Gaandeweg hadden de Batavieren zich als bondgenooten aan dien geduchten overwinnaar aangesloten. De Rijn was de grens geworden tusschen het Romeinsche gebied over Gallic en de landen der nog on overwonnen Friezen. Eerst, naar 't schijnt, door Claudius Drusus, den stiefzoon van keizer Augustus, aan de Romeinen cijnsbaar gemaakt en aanvankelijk nog door Germanicus, den zoon van Drusus, in bedwang gehouden, wier pen de Friezen in het jaar 28 onzer tijd rekening, door de verregaande knevelarijen van den Romeinschen landvoogd Olennius ge dreven, het juk der vreemde overheersching weder af. Sedert verliep er ongeveer een twintigtal jaren, eer zy weder door den land voogd Cn. Domitius Corbulo aan de Romeinen werden onderworpen. Maar niet lang daarna werden alle sterkton, die de Romeinen over den Rijn bezet hielden, op bevel van keizer Claudius verlaten en trokken de legioenen voorgoed op den linker-Rijnoever binnen de sterkten terug, welke daar vroeger door Drusus of latere veldheeren waren aangelegd. En toen de Friezen daarop de door de Romeinen verlaten akkers aan den rechteroever van den Middenrijn (nu de R(jn, die bij Katwijk in zee loopt) innamen, werden zij eerlang op last van Nero, den opvolger van keizer Claudius, genood zaakt, die weder te ontruimen. Tijdens den opstand der Batavieren onder Claudius Civilis moet de sterkte te Vechten weder verwoest geworden zijn. Na het herstel van den vrede tusschen Batavieren en Romeinen bleef deze legerplaats gedurende een tijdperk van bijna twee eeuwen in het rustig bezit der Romeinen tot omstreeks het midden der derde eeuw, toen de herhaalde invallen der Franken in Gallil- en bepaaldelijk ook in het eiland der Batavieren een aanvang namen. Daartegen nu beijverden zich een Constanten (306 337) en daarna ook Julianus (355 363) enValen- tinianus I (364-375) om den Middenrijn in ons vaderland als verdedigingslinie zooveel mogelijk te versterken. Tot het begin der vijfde eeuw schijnt onze legerplaats door de Romeinen bezet te zijn gebleven. Spoedig daarop werden zij bij den steeds klimmenden nood van het Westersch Keizerrijk gedwon gen, om hunne strijdkrachten voorgoed ook uit ons land terug te trekken en al hunne sterkten hier te lande, langer dan vier eeuwen door hen bezet, aan de plundering en ver woesting van verschillende barbaarsche horden prijs te geven. Men mag dus aannemen dat Claudius Drusus, die in 't jaar 9 v. Chr. in ons land vertoefde, de stichter van dezen burg is geweest. Van dezen Drusus vermeldt de geschiedschrijver Florus (lib. IV cap. 12 26), dat hij langs den oever van den Rijn meer dan 50 kas- teelen bouwde. De overblijfsels van die cas- tella heeft men dan ook werkelijk, op afstanden van ongeveer een uur, van af Keulen tot de Noordzee toe, gevonden. Om enkel op te noe men, die in ons land geweest z\jn: te Nijme gen, Kesteren, Maurik, Wyk-by-Duurstede, Vechten, aan de Meern (bij Vleuten), te "Woer den, Zwaramerdam, Alfen, Koudekerk, bij Lei derdorp (Roomburg), te Leiden, Valkenburg en Katwijk (Huis: te Britten). Omtrent den Burg (castra) te Vechten heb ik geene nadere berichten by de Romeinsche schrijvers gevonden. Door de bewoners van het dorp wordt verteld, dat er onder den grond eene stad ligt, die vroeger met Wijk bij-Duurstede een geheel uitmaakte. Op de onwaarheid van dit praatje behoef ik u niet te wijzen. In het reisboek van Antoninus wordt van Vechten geen gewag gemaakt. Evenmin op de Peutinger kaart, of 't moest zijn, dat, zoo als dr. Leemans vermoedt, in den naam Fletio eene schrijffout schuilt, die Fectio moet gelezen worden. Uit een paleographisch oogpunt be staat tegen deze verandering geen bezwaar. Het eerst vinden we van Vechten melding gemaakt in den giftbrief van Karei Martel, waarbij hij, als Major Domus van den Fran- kischen vorst Theoderik IV, in 722 een huis of burg met een stuk land, te Fethna gelegen, schenkt aan het klooster, dat onder bestuur staat van Willebrordus, bisschop van Utrecht. Sedert de middeleeuwen komt de naam „Wiltenburg" voor, zooals thans het uitge strekte stuk bouwland met den boomgaard heet, maar by verkorting „den Burg" ge noemd wordt. Bij Beda, den eerbiedwaardigen bijgenaamd, die van het jaar 672735 leefde, wordt 't eerst gewag gemaakt van den Wiltenburg, welken naam hij echter gelatiniseerd heeft, er Viltaburg van makende. De verklaring, die er aan toegevoegd wordt: i. e. oppidum Vtltorum, lingua autem gallica Trajectum vocatur (d. i. stad der Wilten, in 't Keltisch echter wordt ze Trajectum genoemd) schijnt als eene glosse, die later in den tekst opge nomen is, beschouwd te moeten worden. Verder komt de naam Wiltenburg nog voor in de Archiefstukken van St.-Marie te Utrecht, waar wij lezen, dat in 1169 Balduin, proost van St.-Marie, aan zijn kapittel het tiendrecht van den Wiltenburg en enkele omliggende landerijen schenkt. En in 1338 wordt vermeld: „de Wede" (een stuk land onder Oud-Wulven, nu Weyen of Waayen genoemd) naast den „Wiltenborch". Voorts leefden in 1288 eene vrouwe van Sulen (Zuilen) en Wiltenborch en haar zoon Sweder van Wiltenborch. Deze vrouwe van Zuilen stichtte omstreeks dien tijd op Wiltenburg eene kapel, welke in 1462 wegens bouwvalligen staat afgebroken en naar Beverwaard onder Werkhoven werd overgebracht en waarvan de fundamenten zich nog bevinden in een 6tuk weiland, gelegen op den zoogenaamden lageren Burg, ter plaatse waar de nog bestaande Kerkweg op den Koningsweg uitloopt. Oude Kroniekschrijvers, zooals Hucbald, de abbas Gemblacensis, Ubbo Emmius, de Friesche geschiedschrijver, en ook Melis Stoke, beweren, dat Wiltenburg en Utrecht (Trajectum) een en dezelfde plaats zou geweest zijn. Er moet echter voor gewaarschuwd worden geen geloof te hechten aan deze bewering. Hoe verkeerd men den naam Wiltenburg verklaard heeft, verdient zeker ook vermeld te worden. Beka, de schrijver van do „Geschiedenis der Utrechtsche Bisschoppen," deelt, als hy over den ouden burg handelt, het volgende verhaal mede: „Hier heeft het woeste volk der Wilten na de verwoesting van de stad Antonina (Antonia) een zeer sterk kasteel gebouwd, dat naar dit woeste volk Wiltenburch genoemd is. In lateren tyd echter hebben de Wilten met de Friezen zich voreenigd om den Ryn over to steken en Gallië met geweld te ver overen. Maar Yalentinianus, de 48ste keizer na Julius Caesar, zooals de Romeinsche ge schiedenis leert, is met een leger tegen hen opgetrokken." Wat al nonsens vertelt de goede Beka ons daar. Vooreerst hebben de Wilten, die toen in Mecklenburg woonden, niet maar zoo on gehinderd in Utrecht kunnen komen, zonder door 't land der Friezen heen te trekken. De Friezen zouden zulks niet gedoogd hebben. Ten tweede heeft de stad Antonina (Antonia) nergens in ons land bestaan, dus kan die niet verwoest zyn. Ten derde is Valentinianus niet de 48ste keizer geweest, Valentinianus I was de 53ste, als deze ten minste bedoeld wordt. We kunnen hieruit zien, welke waarde men aan Beka als historie-schryver moet toekennen. Wat de etymologie van 't woord Wilten burg betreft, het is my opgevallen, dat er zich zooveel wild, hazen vooral, op onzen burg ophouden. Zou 't niet mogeiyk zyn dat om de veelheid van 't wild, dezen burg Wildburg waarvan dan Wiltenburg gemaakt is, heet? Men denke dan aan andere plaatsen, die om de menigvuldigheid van 't wild Wildlust Wildheuvelenz. genoemd zyn. (Slot volgt.) ALKEMADE. Geboren: Cornelia Maria, d. v. Wilhelmus Zoet en Maria Tur«t. Jacoba Johanna en Wilhelmina Berta, de. y. Gerrit Vaneman en Joanna Hartman. Catharina Cornelia, d.y. Cornelis|Hubertus Remmerswaal en Margaretha Jansen. Gerard, z. v. Cornells Reyngoad en Willemyotje Struik. Keeltje, d. v. Cornelia Spaargaren en Aagje Los. Gehuwd: Hendrikue Van Lammeren, jm. 24 j., ran Aarlanderveen, on Potronella Elstgeost, Jd. 19 j., van Alkemade. OEG8TGEEST. Geboren: Gerrit Jan Dirk, z. v. D. J. v. d. Bos en R. A. De Rooy. Catharina Wilhelmina, d. F. Ostermeyer en A. M. v. Bergen ea Henegouwen. Johanna, d. v. J. De Koning en J. Wallaart. Laurina.d. v.A. Janse en J.v. Duuren. Hendrik Maarten, z. v. M. De Wolf en H. Lasschuyt. Overleden: K. v. Asperen 70 j. A. Punt 19 j. HILLEGOM. Geboren: Klaas, Z. van Marcus Adnanus Bouma en Geertje Aangeenbrug. Cornelia Maria, D. van Hendrik Seijsener en Cornelia Maria Van der Zwet. Getrouwd: Johannes Teeuw en Petronella Smit. Overleden: Thcodorus Adrianns Van Lierop 19 m. Adrianus Comelis Blom 4 d. Adriaantje Verwey 51 j., echtg. van CorneliaVerwey. Wilhelmina Sophia Josephina De Mooy 5 m. Maria ConaUntina Van Lierop 8 j. LI8SE. Ondertrouwd: Adrianus Mosseveld jm. 21 J. en Anna Van der Klugt jd. 35 J. Gohuwd: Pietor Johannes Hulsbos en Margje Buurman. Jacobus Johannes Van den IJseel en Cornelia Barbara Catarina Verhaar. Overleden: Antonius Cornelia Van Ewijk, 69 J. NOORDWIJK. Geboren: Arendje, D. van P. Corbee en G. Haasnoot. Hendericns Gerardus, Z. van J. De naas en A. Koeman. Gohuwd: A. Van Delft 31 j. en B. Brokke 29 j. VOORSCHOTEN. Ondortrouwd: A. Du Baar en C. Meyer. Geboren: Loondert, Z. van A W. Van Abswoude en Th. GvoeDendyk. ZOETERWOUDE. Geboren: Waling, Z. van G. P. De Kiewit en E. De Kiewit. Wolter Jan, Z. van G. J. Van den Berg en M. Proost. Elizabeth, D. van A. Berk en A. J. Opdam. Tennis, Z. van O. Boekee en N. Bakker. Gehuwd: A. Gordijn, wodnr. van M. Parlevliet 26 j. met P. G. Verwoerd jd. 27 j. Overleden: M. Velthoven wed. van A. Oudsboorn 83 j. P. W0B80I Z. 2 j. J. Van Rijnswou, echtg. van T. Rienksma 80 j. Y e r li u i z e n. 1.) „Hendrik, heb je soms een oogenblik tyd om naar me te luisteren?" vroeg mevrouw Alt aan haren man. De aangesprokene zette wel een raar ge zicht, maar zeide töch een oogenblikje te hebben. „Wees dan zoo goed, man, even te gaan zitten, want ik zie het al aankomen dat je anders zoo aanstonds als een bezetene in de kamer zoudt op- en neermarcheeren en, zoo als je misschien nog wol van laatst weten zult: daar kunnen mijne zenuwen nu een maal niet tegen." De echtgenoot ging inderdaad tegenover zijne wederhelft zitten en wachtte in bjjna ongeloofbaar angstige spanning op de woor den, welke hem uit haren schoonen mond zouden toevloeien. „Morgen is het de eerste van het nieuwe kwartaal", begon nu mevrouw Alt, „en tevens dus de aangewezen dag om de huur van ons huis op te zeggen." „Dus je hebt plan om te verhuizen?" riep manlief verschrikt. „Laat me maar eerst uitspreken! Ik zal je den stand van zaken duideljjk voor oogen stellen en je zult me daarna moeten toegeven dat ik het by het rechte eind heb!" Hendrik zuchtte hoogst bescheiden, van welk zuchtje mevrouw echter niet de minste notitie nam. Op de aangevangen parlemen taire wjjze ging ze voort: „Gisteren was ik, zooals je weet, bjj mevrouw Koog op de thee. De Koogs wonen inderdaad allerprachtigst in het Plantsoen, schuin over die fontein, die, je weet wel, 's zomers een paar uren in de week het zoo kostbare duin water uitwerpt; hun salon is zeer élégant en er zit stijl in. Mevrouw Koog begrijpt dan ook maar niet hoo we tevroden kunnen zijn met onze ouderwetsche woning, met ons zoogenaamd salon. Bedenk toch eens hoeveel groote gebreken onze geheele woning heeft! De eetkamer bijvoorbeeld is te klein en we moeten er toch op bedacht zjjn in het ver volg meer personen te kunnen ontvangen, daar Cato weldra volwassen zjjn zal." „Cato is pas twaalf jaren", waagde mijn heer bedeesd in 't midden te brengen. „Over zes weken is ze al dertien", triom feerde mevrouw. „En zie je, Hendrik", voegde zij er daarna op welwillender toon aan toe, „ik verg ook in het geheel niet van je dat jij de ondank bare taak van het zoeken naar eene nieuwe woning op je zult nemen. Neen, mevrouw Koog en ik zullen te zamen wel aan 't werk tijgen en het zaakje opknappen! Alle dagen b(j gunstig weer zullen we er op uitgaan, net zoolang tot we een juweel van een huis zullen gevonden hebben." De heer Alt trachtte wel nog eenige tegen werpingen te maken, maar tevergeefs. En zoo werd de huur op den eersten dag van het nieuwe kwartaal opgezegd. Eenige dagen daarna begaf mevrouw Alt zich na drukke correspondentie in een hoogst élégant wandelkostuum, tot in de kleinste bijzonderheden volgens het laatste nummer eer Gracieuse, naar hare vriendin, mevrouw Koog, om met deze van uit het Plantsoen een eersten kleinen ontdekkings tocht naar eene passende woning te onder nemen. De damesraadpleegden, alvorens op weg te gaan, met de meeste nauwlettend heid de kleine en de groote advertenties in eenige nummers van het Leidsch Dagblad en besloten, na uit het ruime aanbod want het bleek dat er tal van huizen, vooral groote, van die onpractisch ingerichte, wat ze met vele kerken gemeen hebben, te krjjgen waren eene keuze gedaan te hebben, het eerst een huis te gaan zien, dat op het ge duldige papior alle mogelijke deugden in zich vereenigde. Onder een druk gesprek over het genot van goed duinwater, eene flinke dienst bode zonder soldaat tot galant, gaslicht, tram en zomerconcerten by gunstig weer, werd de weg afgelegd. Vrjj spoedig bereikten ze hun doel: een weelderig gebouwd, nieuw huis, waarvan de voorgeve), met anno 1893 er in, de welverdiende bewondering der vriendinnen verwierf. De eigenaar, die in de nabijheid woonde, werd in kennis gesteld met de aanwezigheid der dames en hy gaf dezen een gedienstigen geest mede, die haar de deur van het paleisje ontsloot en wees op de traditioneels „vele gemakken", inderdaad voorhanden. Men be vond zich ontegenzeglyk in een zeer smaak vol ingericht, weelderig perceel, een volbloed Hagenaar waardig. Hoe dieper ze er in drong, hoe hooger ze er in steeg, des te meer klaarde het gezicht van mevrouw Alt op. Zy fluisterde hare gezellin in het oor: „Juist hetgeen ik op het oog hadl Hoe heeriyk, dat ik dadeiyk iets geschikts ge vonden heb!" (Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 5