No. 10251.
jVIaaiidag; 24 Jiili.
A°. 1333.
feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
ran <gon- en feestdagen, uitgegeven.
Kikeriki.
LEIDSCHE KERMIS.
F'euilletoii.
Uit Mexico.
LEIDSCH
PBJuJS DEZER COURANT:
To«r Laid** per 8 Buadea.,
fnooe per poet
AfconderlQke No mm en,.'
f Lit.
1.48.
0.05.
PRIJB DEB ADVERTENTHÊN
Tea 1—1 refela flM. Iedere regel meer 0.17|.
Qrootere letter* ne&r plaatsruimte. Voor het
faeaeeeerea buiten de stad wordt ƒ0.85 berekend.
Eerste Blad.
Aan do Abonné's daarop, wordt by dit
Hommer verzonden No. 44 van Kikeriki.
Er ia een tyd geweest, dat in elke stad
en in ieder dorp de periodieke verschijning
van de kermis een vaststaand, een onom-
stootelyk, een onwrikbaar feit was, met
evenveel zekerheid te verwachten, even on
mogelijk te ontgaan als iemands verjaardag.
In meer dan óén opzicht was er overeenkomst
tusscben het jaarfeest aller gemeentenaren
en dat, hetwelk wij ieder op onze beurt vieren
men spitste er zich reeds lang vooraf op,
spaarde er voor, zou het een ongerijmdheid
geacht hebben het ongemerkt te laten voor
bijgaan. Elke gemeente was trotsch op haar
kermis en mocht er eens hier of daar een
plaatsje ontdekt worden, waar men zich de
weelde dier nationale instelling niet veroor
loofde, dan werd dit toevluchtsoord der
achterlijkheid met deernis beschouwd als
het ideaal eener „negerij".
We doen, om onze woorden te bevesti
gen, een beroep op alle medeburgers, die
zoo ongeveer een halve eeuw dit aardsche
tranendal mot hun tegenwoordigheid hebben
vereerd. Niet-geïmporteerde Leidenaars weton
nog zeer goed, dat de Leidsche kermis een
groote vermaardheid bezat, het aantrekkings-
punt was voor velen, die iets te verkoopen
of te vertoonen hadden, en een niet minder
uitlokkenden invloed uitoefende op de om
wonende bezoekers. Degenen onder ons, wien
eerst in een latere periode van hun leven
het voorrecht te beurt viel, op het bevolkings
register dezer goede stad te worden inge
schreven, hebben ook uit hun oorspronkelijke
woonplaats de traditie medegebracht van een
vermaak, aan hetwelk deel te nemen een
vaderlandsche plicht werd gerekend.
De schooljongens van voorheen waren er
dol op. In hun oog was een goochelaar of
oen vuurvreter meer waard dan de naarstigste
beoefenaar van het nuttigst bedrijf; de uit
vinder van de locomotief moge een schrandere
bol geweest zijn, hij haalt niets bi) het
genie, dat den eersten draaimolen in werking
heeft gesteld, en van wien de achtelooze
tijdgenooten zelfs den naam hebben vergeten,
zoodat het niet mogelijk zal zijn hem een
ander dan een allegorisch gedenkteeken op
I te richten. Nu, dat is juist een ding voor
onzen tijd, die van dergelijke voorstellingen
niet afkeerig is. De jongens van toen hadden
j andere reukorganen dan de jongeheertjes
van hedenzij vonden den geur van poffer
tjes en andere producten der ambulante bak-
inrichtingen zeer aangenaam en wisten die pro
ducten zeiven op behoorlijke wjjze te genieten.
Werd de kermis in die dagen meer in eere
gehouden, omdat er gewichtige handels
belangen bij betrokken waren en zij nog
eenigszins haar oorspronkelijk karakter van
jaarmarkt had behouden? Wij gelooven het
niet. Ook toen kon men, althans in de
steden, in de winkels reeds alles krijgen wat
de kermiskramers aanbieden, en slechts in
de dorpen waren sommige vrouwtjes, die niet
geregeld stadwaarts konden gaan, wel eens
gewoon in de zomermaanden te wachten op
de komst van de kraam, om zich iets buiten
gemeen sierlijks aan te schaffen.
Over de reden, waarom haar handhaving
voortdurend verdedigd moet worden tegen
allerlei aanvallen, hebben wij meermalen na
gedacht. Men zegt, de kermis gaat achteruit,
omdat zij hoe langer hoe minder te zien geeft,
dat het bekijken waard is.
Daar gelooven wij niets van. De kermis
is en zal zijn, wat de menschen van haar
maken. Vindt men iets aantrekkelijks in het
behoud van oen tijdperk, bestemd voor een
gemeenschappelijke ontspanning, dan moet
men ook toonen dat op prijs te stellen en
elk op zijne wijze er aan deelnemen. Dat
geschiedde vroeger, en daarom had de kermis
voor ons volksleven een niet geringe betee-
kenis. Zy was een vereenigingspunt, zij bracht
samen wat maar al te veel gescheiden wordt.
Niet ieder hield kermis in dezelfde mate en
op gelijke manier, maar elk toonde zijne
belangstelling.
Nu is, zoo wordt beweerd, de kermis ont
aard. Ruwheid voert er den boventoon. Wat
men er te zien krijgt, wordt hoe langer hoe
meer zouteloos. Het werkelijk bezienswaardige
van voorheen wordt zeldzaam.
In het algemeen genomen, is dit waar.
j De Leidsche kermis moge zich vooral wat het
j eerste punt in deze akte van beschuldiging
betreft, niet voor haar zusteren behoeven te
schamen, er is geen reden om te zeggen
dat het niet beter kan.
Daarom afschaffen Och, vrienden, dan
wordt het er waariyk niet beter op. Ontneem
den menschen, die gewoon zijn een bepaalden
tijd voor uitspanning te bezigen, die gelegen- I
heid, en zij gaan zeiven hun tijd kiezen, natuur
lijk zonder met elkander in overleg te treden.
Het gevolg is dan, dat het onweer niet van
de lucht komt, dat voortdurend de een den
ander overhaalt om mee te doen en dat men
zoo wat het heele jaar door kermis houdt. Ga
eens eerlijk na, hoe het in dit opzicht gesteld
is in gemeenten, van waar die oude instelling
is verbannen!
Er is voor de vermindering van haar be
langrijkheid, die, willen we hopen, slechts
van tydelyken aard zal zijn, een oorzaak, die
we op dit oogenblik niet kunnen doen ver
dwijnen, maar waarop, om billijk te oordeelen,
moet gelet worden. Neem uit een mengsel
een der bestanddeelen bijna weg, en de aard
der samenstelling verandert geheel. Sedert
de „beschaafden" en de lieden uit hoogere
klassen hebben goedgevonden, de kermis te
ontloopen of althans met voorname minachting
te bejegenen, terwijl zij dan later, omdat de
natuur toch altijd gaat boven de leer, liever
afzonderlijk, op een afgesloten terrein, kermis-
houden, is het gemakkelijk te begrijpen
dat de minder ordelievende elementen meer
op den voorgrond treden. Dat kan zoo erg
worden, bij ons was tot dusver geen reden
tot klagen, dat de overheid zich genood
zaakt acht, de gelegenheid tot dergelijke uit
spattingen, die verergerd worden als er geen
tegenwicht van fatsoenlijk uitgaan tegenover
werkt, af te snijden. Meent zij dan ook
tegelijkertijd de ruwheid binnen de palen te
hebben gedreven, dan vergist zjj zich eenvoudig.
Hier komt nog bij, dat do zucht tot uitgaan,
die in alle graden der burgerklasse breeder
verhoudingen aanneemt, de kermis kwaad
doet. Dat klinkt vreemd, ofschoon slechts in
schijn. De menschen waren vroeger met eenige
uitgaansdagen in de kermis week tevreden,
daar teorden zij een heel jaar op. Thans is
dat veel te weinig. Yan Januari tot December
wil men nu en dan wat genieten: al zijn de
tijden niet best, dat allernoodzakelijkste moet
er maar eerst af. Het gevolg is, dat de ver-
tooners van allerlei moois, die vroeger nergens
terecht konden als er geen kermis was, nu
te alle tijden en overal welkom zijn: ze be
hoeven slechts hun reclame-papieren aan te
plakken, en aanstonds is er een publiek dat
hen met ingenomenheid ontvangt en hun do
zakken spekt. Een boksende kangoeroe zou
het vroeger niet in de hersens gekregen heb
ben om met zijn baas te gaan bakkeleien
buiten kermistijd, en die heer met zyn twee
i beren zou voorheen den almanak tot zijn
wegwijzer genomen hebben. Nu kannen deze
beide weldoeners der vermaaklievende mensch-
heid met César zeggen: Ik kwam, zag en
overwonaan de kermis hebben zij zich niet
te storen.
Nu ja, maar dan is ook het direct gevolg,
dat deze een van hare aantrekkelijkheden
verliest; als de vertooningen die wezenlijk
waarde hebben en het publiek gepast kunnen
bezighouden, op haar eigen gelegenheid wor
den rondgeleid, dan schiet er niet dan middel
matig spul over. Zoo ziet ge, waarde vrienden,
dat er verband is tusschen oorzaak en ge
volg: deze fonkelnieuwe waarheid vindt gij
hier bevestigd.
Wij kunnen niet in de toekomst zien, dus
zijn we niet bij machte te bepalen, of de
kermis zal bezwijken onder de aanvallen
harer belagers. In dat geval zal de Leidsche
zeker wel de laatste zijn die tijdelijk het
wereldtooneel verlaat, omdat zy in een goede
en welverdiende reputatie staat, die, wfl
verzoeken het den feestgangers met vrion-
delyken aandrang, gehandhaafd moet blij
ven. En dan zal ook eenmaal het uur slaan,
waarop zy in eere wordt hersteld, tot grooter
heerlykheid wordt geroepen dan waarmee
zy ooit bekleed was. Het zal zyn ten dage,
als de achting voor oude instellingen, ge
bruiken, regelingen, die nu reeds wordt
waargenomen by het volk van Nederland,
nog wat meer is doorgedrongen, als men tot
de erkenning zal geraken dat onze vaderen
niet zoo gek waren om dingen te doen voort
bestaan waarin zy geenerlei nut zagen. Mis
schien zal het doorwerken van democratische
begrippen er wel toe gaan leiden, dat men
zich meer gemeenschappelijk gaat vermaken,
evenals voorheen, en het niet altyd zoekt op
afgelegen plaatsen en ongelegen tijden. Dan
krygen we een verbeterde editie van de
kermis, dan doorleven we een hervorming
van ons volksfeest, een hervorming over
welker beteekenis we thans niet zullen uit
weiden, maar die men vooral niet gering
moet achten.
In afwachting dier vernieuwing, heeten wy
weder de oude bezoekster welkom in onze
veste. Zy zal wel zoo vriendelijk zyn haar
geleide zuiver te houden van zekere elemei-
ten, die de politie liever niet te zien krijgt;
daartegenover zullen haar vrienden door een
gepaste feestviering zorgen, dat haar goede
naam geen schade lydt. Op dio manier schei
den wé aanstaande week met wederzydsch
genoegen onder het uitspreken van een wel
gemeend: „Tot weerziens!"
2.)
„Althans eene senorita Tita Zapote zeker
niet", antwoordde Galardi koel.
„Oho! Heeft mijne engel zich toevallig
eens tegenover u als duivel geopenbaard?"
„Geenszins! Maar ik verkeer niet met de
familie Zapote."
„En waarom niet?"
„Omdat ik niet wil!" antwoordde Galardi
ongeduldig.
„En waarom wil men niet, waarde senor
Don Fabio?"
„Don Tadeo heeft myn vader beleedigd en
ook inij zyne minachting bewezen!" riep de
jonge man heftig, terwijl hy de vork neer
legde. En na eene kleine pauze voegde hyer
somber, maar kalmer aan toe:
„Er ligt over de zaak een sluier, dien ik
zelf niet geheel kan oplichten. Laten wy er
niet meer over spreken!"
Op zulk eene onthulling was ik niet voor
bereid geweest. Des te meer nam ik my in
acht, op dit onderwerp terug te komen, of
schoon ik er in den eersten tyd telkens weer
aan herinnerd word.
Weinige dagen na bovenstaand gesprek
nameiyk liet senor Tadeo Zapote my in myne
qualiteit als dokter by zich ontbieden. Hy
leed sedert eenigen tyd aan toenemende
slapeloosheid, waaraan hy zyne hypochon
drische stemming meende te moeten toe-
schryven en waartegen ik dus in de eerste
plaats lauwwarme baden en het gebruik van
gestremde melk voorschreef. Deze eenvoudige
huismiddeltjes bleken uitstekend te helpen,
en het gevolg was, dat ik tot een vriend-
schappelyk namiddagbezoek uitgenoodigd werd.
Daar Don Tadeo de vader van eene by-
zonder schoone dochter was, daar in zyn tuin
een prachtexemplaar van den arbol de las
manitas bloeide en daar ik my eindelyk niet
verplicht voelde hem te haten, nam ik deze
uitnoodiging natuurlyk aan.
Don Tadeo en Dona Tita ontvingen my in
den tuin, dat wil zeggen in een koepel, welks
houtwerk onder den overvloed van slingor-
en klimopplanten een zoo volkomen incognito
bewaarde, dat men in eene natuurlyke groene
grot meende te zitten.
In het midden dezer grot blonken op eene
zware tafel van donker hout een zilveren
chocoladekannetje en eenige flesscben vinothito
en madeira, geflankeerd door twee met kwis
tige hand gevulde vruchtenkorven, terwyi
verder naar achteren de onvermydolyke bra-
zerito (zilveren kolenbekken voor het aan
steken der sigaren of sigaretten) gloeide en
eenige pakjes sigaren hare verdamping te
gemoet zagen.
Naar het oosten was de koepel open en
bood een prachtig uitzicht op den Monte Verde,
op welks helling men van tyd tot tyd de
mynwerkers zag verschynen, die daar boven
onder Galardi's leiding het puin uit eene ver
waarloosde galery ophaalden.
In deze aantrekkeiyke omgeving dus vond
ik Don Tadeo rookende, terwyi Dona Tita
zich aan de lievelingsbezigheid der Mexicaan-
sche dames wydde: zy dronk chocolade en
maakte daarby kunstbloemen van zyden draden
en zilverdraad.
„Geene plichtplegingen, senor dokter!"
zeide Zapote na de eerste begroeting. „Be
schouw myn huis als het uwe en bedien u
naar verkiezing."
Deze plechtige woorden ontslaan in Mexico
den gast van alle verdere plichtplegingen en
verbieden hem zelfs, zich nogmaals te laten
noodigen.
Ik zocht my dus eene sigaar uit en scho.ik
my een glas vinotinto in.
Don Tadeo opende intusschen het gesprek.
Hy informeerde naar myne reizen en vertelde
daartusschen brokstukken uit zyn eigen leven.
Op dio wyze vernam ik dat hy tot voor vyf
a zes jaren eene suikerplantage bezeten en
eerst na verkoop daarvan deze villa in Santa-
Catharina gekocht had.
Voor het overige bleek hy een even aan
genaam als welonderricht kouter te zyn en
na een halfuur praatten wy reeds als oude
vrienden. Het onderhoud werd elke minuut
levendiger en toen ik toevallig eenige mine-
ralogische vondsten gedacht, sprong Zapote
met de levendigheid van den zuidelyke
op en riep:
„Een oogenblik, senor! Ik zal u eens een
mineraal laten zien, waaromtrent ik tot nu
toe geene voldoende opheldering kon beko
men. Misschien kunt gy ze my geven."
En zonder een antwoord af te wachten,
spoedde hy zich naar de villa.
„Don Tadeo is zeker een groot liefhebber
der mineralogie?" vroeg ik Dona Tita nu, die
glimlachend geluisterd had.
„Och neen, senor", antwoordde de jonge:
dame met schelmsche openhartigheid.
{Wordt vervolgd.)