N°. 10183,
Woensdaj»; 3 >Lei.
A0.1893.
jDeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 2 Mei.
Feuilleton.
TWEE VOOR ÉÉN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Normuers0.06.
Tweede Blad.
Zomerdienstregeling.
Aan de talrijke aanvragen om toezending
van deze dienstregeling kan niet worden vol
daan. Ze zyn niet meer voorhanden.
Opgeplakte exemplaren zijn echter tegen
betaling van 15 Cent» buiten do stad tegen
toezending van postzegels verkrijgbaar.
OfficïëeJe Jieaini^Kevinfrrcii.
Bnr^cmoeater en "Wethouders van Leiden;
Gezien liet adres van J. 13EKOOY, houdende
verzoek om vergunuinf; tot oprichtiDg van eeDe
<1 r o g e r ij y n sigaren in het. achtergedeelte
van het pcrceol Uiterts» ogracht No 151;
Gelet op de srtt. 6 en 7 der Wot van 2 Juni 1875
(Staatsbod No. 05);
Goven bi) doze kennis aan het publiek dat go-
noemd verzoek mot do bijlagen op de Secretarie
■lozer gemeente tor visie gelegd is; alsmede dat op
Dinsdag 16 Mei aaust.. 's voormiddags te elf nren,
op hot Baadhuia. gelegenheid zal wor.lon gegeven
om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen.
Bnrgomeoster en Wethouders voornoemd,
Leiden, F)E KANTE11, Burgemeester.
'2 Mei 1898. E. KIST, Secretaris.
Bet Leldscho Tooneel.
Arme, arme mevrouw Van Korckhoven
Jonkers, ik beklaag u van ganscher harte;
ik heb innig, diep modeleder, gisteravond met
u gehad, toen ik u als beneficiante nog
wel uwe talenten zag verkwisten aan een
literarisch wangedrocht als „Dora Kremer."
Het is my werkelijk een raadsel hoe de
directie der Rotterdamsche Tooneelisten het
„dignus intrare" aan zulk eon opus heeft
kunnen verleenen.
„Dora Kremer" is een zueje van Ibsen's
„Nora", maar bet is oen zeer achterlik zusje,
een mismaakt kindje, dat weldra zal doodgaan
en over welks vorliee niemand zal treuren.
De inhoud van het geheel is in enkele
woorden weer te goven.
Dora is zonder achting, zonder liefde ge
huwd met oen man veol ouder dan zy.
Haar huwelijk heeft haar uit do hofstad
in eene kloirie gemeente by Den Helder ge
bracht; zy verveelt zich hier doodelijk te
midden dor kwaadsprekende, tlieeslurpende
dorpsnotabelen; dan, als een reddende engol,
komt de luitenant Smit, de vriend van haren
in Atjeh gesneuvelden broeder; zy krygt dezen
natuurlijk lief en oindigt met hem te volgen,
haren echtgenoot te verlaten.
Het is voor een Nederlandschen criticus
eene onaangename, eene zelfs bedroevende
taak, een oorspronkeiyk tooneelspel, een
werk, dat zyn ontstaan heeft te danken aan
Hollandschen geest, dat geboren is op vader-
landschon bodem, te moeten afkeuren, zonder
op eonige lichtpunten to kunnen wyzen.
Want zelfs dit is hier onmogelijk.
Alles is versclirikkeiyk gerekt, vreeseiyk
langdradig; de auteur heeft blykbaar moeite
gehad om vier bedryven te vullenhet onder
worp zelf bood hom niet genoeg stof hiervoor
aan en daarom heeft hy zyno toevlucht ge
zocht by alle mogelijke en onmogelyke neven-
en byzaken, zelfs tot eenige politieke be
schouwingen.
De eerste acte teekent ons het saaie, een
tonige leven in de by-Den-Heldersche gemeente.
Dora verveelt zich hier, niet bepaald een
wonder; 't verveelt den toeschouwers al ge
durende het enkele kwartier, dat zy er hunne
aandacht aan wydon.
Welk oen verschil met de komische, bepaald
geestige schets, welke Blumenthal en Kadel-
berg in hun „Groszstadt-Luft" van het dorps
leven hebben gegeven! Ik begrijp niet hoede
heer Heyonnans aan zulke half idiote wezens,
als hy ons voor oogen stelt, den luitenant
Smit den tragischen dood van diens makker
Eduard laat verhalen, vooral niet na zyne
eerste ontboezeming, dat dit geen vertelseltje
is, dat by een kopje thee wordt gedaan.
In de tweede acte eenige officieren van de
marine, die op allesbehalve gentlemanlike
wyze elkander toespreken, en advocaat Potter,
•en zekero mynheer Broekmeyer, het genie
van hot dorp, die pandverbeuren met de
dames gaan spelen, hetgeen een „va efcvient
continuol" ton gevolge heeft en waarby Smit
en Dora in de gelegenheid worden gesteld
met elkander te spreken.
In de derde acte, dezelfde officieren, de
doodgoeie Kremer en mynheer Broekmeyer,
beidon, na eene echt studentikooze fnif, waarby
vreeseiyk lange speeches gehouden en Jan-
de Wasschor rympjes gedebitoord zyn, stom
dronken.
Dora walgt by het zien van haren echt
genoot in dezen toestand, zy goeft hem zelfs
oen slag in het gezicht als hy haar wil om
helzen.
In de vierde acte eenige besprekingen over
eene aanstaande echtscheiding tusschen Dora
en den advocaat Potter, later tusschen haar
en haren echtgenoot.
En als zy hoort dat er geene termen voor
eene ontbinding des huvreiyks bestaan, ont
vlucht zy het huis, hetgeen den heer Kremer
doodleuk doet zeggen: „Ze is weg."
Ziedaar alles.
Geene enkele scène faire gedurende deze
vier lange acten, geen enkel boeiend en aan-
grypend moment, geen enkel oogenblik, dat
eonige opwinding, eenigen hartstocht by den
toeschouwer teweegbrengt.
Men voelt niets voor hot slachtoffer van
dit hu wel ij kh juk, men koestert niet de minste
sympathio voor deze Dora.
Hoe heel anders is dit alles by Ibsen's
„Nora", ongetwyfeld het model van Doral
Daar alles leven en kracht daar de uiting
der heftigste gemoedsaandoeningen, der harts
tochten.
Over hot spel is dan ook weinig te zeggen.
Mevrouw Van Kerckhoven deed alle moge-
lyke moeiten, spande al hare krachten in om
aan do onbeduidendheid harer te typeeren
persoonlykheid eeoig relief to geven, maar
het onmogelyke is nu eenmaal niet te hereiken.
De prachtige maquart-bouquet en 't kostbaar
bloemstuk, haar door de beide schouwburg
commissies overhandigd, de schetterende fan
fares, tor barer eere by het opgaan van de
gordyn aangeheven, ze waren ongetwyfeld
eene hulde, eene oprochto hulde aan hare
onwaardeerbare talenten, in andere tooneel-
stukken zoo menigmaal ten toon gespreid.
Jammer daarom voor haar, dat de zaal
zoo buitengewoon slecht bezet was.
De heer D. Haspels toekende den sukkel
Kremer echt, waar; zyne bonhommie was
natuurlijk.
De heer Tartaud, als luitenant Smit, had
weinig meer te doen dan een vervelend go-
zicht te zetten; ik geloof niet dat het de
moeilykste rol is, welke by in zyne kunste
naarsloopbaan heeft vervuld.
De heer De Vries, als do advocaat Potter,
had een enkel oogenblik gelegenheid om meer
op den voorgrond te treden; by zynespeoch
nameiyk in de deide acte.
Het spyt my werkeiyk d3t ik, wegens
rnyn aanstaand vertrok, met zulk eene crltiek
myne taak als Leidach recensent moet eindigen.
Ik doe dit niet zonder bepaald leedwezen.
Ik heb gedurende het negental jaren, dat
ik de eer had myne beoordoelingen in dit
blad te 6chry ven, dikwyis en zeker niet van
de minst bevoegde zyden teekenen van in
stemming, bewyzen van waardeering onder
vonden.
't Was my, vooral in den aanvang, een
belangryke steun, oen vertrouwen inboezemen
de bystand; 't deed my gelooven in krachten
on dat geloof 6chonk my lust, opgewektheid
voor dezen arbeid.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Van 16 regela f 105. Iedere regel meer /"0.\1\,
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor he&
incaboeeren buiten de stad wordt f0.10 berekend.
Ik heb getracht eerlyk en onpaitijdig te
zyn; ik heb er naar gestreefd de waarhoid
to huldigen zonder aanzien des persoon*.
Heb ik dat doel kunnen bereiken?
Niet aan my om deze vraag te beantwoorden.
Wel ben ik my bewust menigmaal in een
driftig neerschryven myno denkbeelden in te
krasse termen, in te ruwe bewoordingen te
hebben verkondigd. Den artisten en mynen
lezers rayne nederige excuses daarvoor.
Met don oprechten heilwensch, dat het
Leidsch Tooneel zich steeds moge verheugen
in een voortdurondon bloei, neem ik afscheid,
dankbaar tegenover do velen, die my oo
dikwyis belangryke mededeelingen en inlich
tingen hebben verstrekt, dankbaar tegenover
die my gesteund en geholpen hebben
Mn. L. H
Onder overlegging van het desbetreffend
adreB van den heer H. A. J. Knlgor, deelon
B. en "We. mede dat de zoon van adressant
op 30 Maait jl. de Hoogore Burgerschool voor
Jongens heelt verlaten, omdat hü tot oploiding
voor zyn vak eerstdaags buiten de gemeente zal
gaan wonen. Z(j geven daarom in overweging
aan adressant vrijstelling of terugbetaling van
schoolgeld te verleenen voor z'y'n zoon, vroeger
leerling derHoogereBurgerschool voor Jongens,
over het laatste kwartaal van den cursus
1892/93.
Na ingesteld, onderzoek is B. en Ws.
gebleken dat de inkomsten van C. Spaan
derman van dien aard zijn, dat er geene termen
bestaan om voor hem den huurprijs van het
huis in het EUsabethsgasthuis op het vorig
bedrag van f 0.50 per woek te bestendigen,
terwjjl het bij Raadsbesluit van 2 Maart jl.
vastgesteld bedrag van f 1 per week niet te
hoog wordt geacht en bovendien eorst kort
geleden daartoe Is besloten. B. en Ws. goven
mitsdien in overweging afwijzend "op het ver
zoek om den huurprijs op den ouden voet
te houd n, te beschikken.
Hedenmiddag te twee uren werd voor
het front van den troep en de muziek door
den majoor Hardeman, commandant van het
2de bat. 4de reg. inf., de bronzen medaille
wegens 12 jarigen trouwen dienst uitgereikt
aan den stafmuzikant Verhejj, van het 4de
reg. infanterie alhier.
De off. van gez. 2de kl. M. Van der
Weerd, chef van hot militaire hospitaal te
Willemstad, is overgeplaatst by het 2de batal
jon van bot 4de reg. infanterie te Leiden
36)
't Wordt hem uitgelegd. De man keert
zich toornig om. Heeft hy daarvoor een ander
vrachtje laten schieten?
„Met zin achten in ein rytuig." Twee wil
by er geven.
„Wat zegt ie? Wat moot 'kantwoorden?"
vraagt het manneke aan moeder en dochter.
„Fur eino pveise die beide."
Hy herhaalt dit. Herder keert zicbom.het
geheele gezelschap eveneens.
De Pruis vloekt, 't Is hem aan te zien dat
hy het kereltje wil vermorzelen. .Hy stelt
zich echter tevreden door hem den elleboog
tegen een neus te duwen en gaat heen.
De graaf loopt hem na en wisselt oen paar
woorden met hem en nu maakt de „Kutschor"
been en, springt op don bok van zijD wagen,
wendt do paarden om, rydt zyn bdeediger
haast ondnr den voet, de graaf opent het
portier met een „Bitte", dames I Schielijk,
monsieur Herdei", e:i hy wyst hem naar den
bok „Komaan, baron!" Hy duwt er letteriyk
het drietal in, noemt tegenover Nandaplaats
en klap: het portier zoo krachtig mogelyk toe.
Herder heeft eene seconde geweigerd. Een
blik van Nanda doet hem echter op3tygen.
Voordat bet manneke van zyno verbazing
bekomen is, rydt de drosko weg.
„Wel Jandoppie! Dat's toch boestachtig
onbeschoft", stottert de achterblijver.
„Eigen schuld. Als je met zulke lui kersen
eet, smyten ze je met do steenen", troost zyn
wederhelft, wier tong eensklaps losraakt. „Ik
heb het je wel gezegd, dat niet iedereen op
je aanklampery gesteld is. Denk je niet, dat
ik heb gevoeld hoe ze met ons verkleed
waren? 'k Ben biy dat ik geen mond heb
opengedaan. Nou kunnen ze ten minste niet
zeggen, dat ik ook zoo indringerig ben. 't
Nuf trok al niet weinig den neus voor ons
op. Denk je niet dat 'k heb gezien hoe ze
den ouwen onder den arm nem. om hem
tegen ons op to stoken.Met cmn dio en
zou 't anders nog wel gevlot hebben, maar
dat andere vrouwmonsch, die boonestaak. Zy
heeft gevreesd zich met ons te verskarideli
zeeren. M'n bloed werd gal.loen ik by
haar zat. 't Heeft Ka al net zoo gehinderd
Zy ziet er nog rood van, 't arme kind!"
„Zwijg toch, je moet me liever daükbaar
j zijn, dat ik lui aanklamp, die Duitsch ver
staan. Jo ziet nu alweer wat 'k to stelJcn
heb met zoo'n miserabelen koetsier.'
„Wel nou komaan I Ka.Katiiene meen
ik, kent 't immers ook?"
De man ie ontwapend. Hy wordt hieidoor
nog korzeliger en byt zyne wederhelft toe:
„Als 't je niet naar den zin is, dat lk zoo
In ons eigen belang doe, als ik gedaan heb,
welnu, ga dan maar naar huis, en wel met
den eersten trein den besten. Ka en ik kun
nen wel alleen voort, niet, kind? En wil je
dat ook niet, dan moot je maar denken dat
niet ik in 't hoofd gehaald heb zooveel kos-
teiyk geld langs den weg te strooien, maar
jelui. En dat je dat hebt gedaan alleen om
je buren te toonen hoe ryk we zyn geworden
en lui, die erlui neus voor ons optrekken, in
de oogen te steken. Dus.maar weet je
wat.daar.ik zeg verder niks, maar ik
zweer jelui bei, ik denk to meer! Ook dat
zelfs, dat boontje ten eeuwigen dage om zyn
loontje komt. Daar! Dat sta ik jelui te zeg
gen en daarmee basta 1"
„Stil toch, vader u schreeuwt, zoo hard."
„Zeg toch papa.
.Och moeder, 't is me zoo erg vreemd.
.Mama Ka.Katriene meen ik
„'k Zal m'n bc-st doen maar laan we nu
I've/ rif-, ar it logement ga fin, dan zoo te
jk te staan. De heeren nemen me zoo op 1"
En met stond het drietal te kyk.
Uit „Bellevue" was zelfs menig lorgnon
gericht op het aardige kopje, by die twee
„raren."
„Den die-en zal naar mosterd ruiken.
meent papa, op „Bellevue" wyzend.
„Daar wil ik ook niet heen. Voor geen
goud ter wereld loop ik die onbeschoftere
weer togen 't ïyf, en dio logeeren er z»-ker.
Laan we maar opkuieren, dan vinden wo wel
een ander."
„Ka, Katiiene meen ik, heb je 'I nacht
goed en je tanteka wel?" (en-tout-cas
„Ja moe.mama."
„Zoo! Dat's goed, kind! 'k Heb het myne
en dat van vader, papa, ook in m'n riernpie.
Daar, draag 't myne ook. Neen! Dat staat
toch eigeniyk niet as we 'n heor by ons
hebben. Va.papa zal 't wel dragt."
En papa laat zich geduldig optoom»." n et
volgepakte riempies en tantekaas.
„Dat heet voor plezier uit", zucht hy. „Ik
had et alevol maar motte weto! Ik was zoo
waar als tweemaal twee vier is in de siytery
gebk-fe en had je een knecht meegegeven. Die
had je kunne papaje on aaie on belaaie."
WorcU ver e'.frt i