N°. 10175. ]Vtaan<l»,s£ 24 4.pi'il. A0.1893.
gleze £ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit YIER
Bladen.
Vierde Blad.
Kikeriki.
Feuilleton.
TWEE VOOR ÉÉN.
Leiden, 22 April.
LEIDS0ÏÏ Jj!§ DAGBLAD.
ontzag in to boozemen en den Atjeher ondor
den duim te houdeniedere zwakheid onzer
zijds straft zichzelvehet geringste échec, dat
wij Hjden, is een welkom wapen in do handen
der onverzoenlyken, die van geen vrede willen
weten. Het te vuur en te zwaard vernielen
van 's vjjands have en goed, het verdelgen
van een ieder, hoog of laag, die met de
kwaadwilligen heult of het waagt zich tegen
de Compagnie te verzetten, is zijne oplossing
van de vraag: hoe hg den oorlog wenscht
gevoerd. Slechts de bestuurder, die onver
biddelijk straft, overtuigt den Atjeher van
macht, en die overtuiging, daarop dringt hij
meermalen aan, moeten wij hem inprenten
„tot eiken prijs". Na do straf echter van onzen
kant goene haatdragendheidgeon al te angst
vallig napluizen wie aan het verzet heeft
meegedaan. Een beetje meer Oostersche onver
schilligheid op dat punt kan geen kwaad;
ieder Atjeher doet mee en zal in do eerste
jaren nog meedoen, als hy de kans schoon
ziet. Aan ons hem zoo weinig mogelijk kans
te geven.
„Zijne huldiging van v. d. Heyden's régime
is de vrucht van hetgeen hem de Atjehscho
krijgslitoratuur leerde. Gedurende zijn verblijf
in Atjeh vond hjj gelegenheid onder dictaat
van den dichter den krijgszang over te schrijven,
waarin Atjeh's worsteling tegen de Hollanders
bezongen wordt. Koning Eenoog heot de held,
die in het epos tijdelijk Atjeh in zijne mach
tige vuist bekneld houdt. Het gedwongen
aftreden van den generaal bleek den schrijver
uit brieven, is zelfs door de sluwe kwaad
willigen als een bewijs van Holland's kwade
trouw aan de lieden binnen de linie voor
gehouden. Hoe dwaas, schreven zjj, vertrouwen
te stellen in de Compagnie, dio zóó met haar
besten generaal handelt."
„Zal het bovenstaande gewis van militaire
zjjde worden toegejuicht, daar is, vervolgt de
„Deli-Crt.", minder instemming te vorwach-
ten met zijne aanprijzing van de ontwikkeling
van Atjeh's handel, als middel tot bevredi
ging. De scheepvaartregoling vindt in hem
een warm voorstander; openstelling van de
havens óp de kust, bepleit bij als noodig
voor het ontstaan eenor partij, welke havo
en goed te verliezen heeft, als w(j tot tuch
tigen gedwongen worden. Het schrikbeeld,
dat door vergemakkelijking van het scheep
vaartverkeer net binnensmokkkelen van wa
pens en ammunitie bedenkelijk zal toenemen
brengt hjj tot zijne ware proportie terug met
do vraag: onder welk stelsel niet gesmok
keld werd? Dat de blokkade het niet kon
beletten, zullen hare warmste voorstanders
moeten toogevon. In wat meer of minder j
wapens in handen des vjjands ziet hjj niet
zoo'n vreeselyk gevaar; het voordeel, dat
eigenbelang de Atjehscho handelaars dwingt,
nolens volens onze zijde te houden, weogt
zeer zwaar bjj den schrijver, en in 't alge
meen helt hjj in deze naar Pompe's opinie over.
„Waarom wij in zoo menige aangelegen
heid, Atjeh betreffond, in het duister verkee-
ren, waarom wjj na eene twintigjarige wor
steling zoo bitter weinig betrouwbare gegevens
bozitten omtrent onzo tegenstanders, stelt
hy uitvoerig in het licht. Tot het bestuur
richt h(j het verwyt, zich veel to weinig te
hebben bekommerd omtrent het verkrijgen
van de vele gegevens, wolko noodig zjjn om
tot in het innerlyke leven van het Atjehsche
volk door te dringen. De kennis van taal en
volk, welke er voor noodig is, was by do
meeste bestuurders eene qualiteit, welke veelal
ontbrak. Zgn aanbeveling om te Kotta Radja
een afzonderlijk informatiebureau op te rich
ten, waar systematisch en critisch alles ver
zameld, gerangschikt en „byeengohouden"
wordt wat eenigszins kan strekkon tot ver
meerdering dier kennis, wys op hiaten, niet
ontgaan aan don scherpen blik van den ge
loerde, die hy het begin zyner missie vol
komen terecht verwachtte, in het archief
te Kotta-Radja veel te zullen vinden wat
hem omtrent de maatschappelyke toestanden
van het Atjehsche volk kon voorlichten.
Byna niets schynt hy gevonden te hebben;
zelfs zeer belangrijke nota's en rapporten
ontbraken, of waren niet te vinden ter plaatse,
waar ze behoorden en elk oogenblik geraad
pleegd moesten kunnen worden. Zjjn advies
na die deceptie isom te trachten zoo spoedig
mogelyk die leemten aan te vullen. Alles wat
eenigszins kan strekken tot vermeerdering
van de kennis van het Atjehsche volk, van
zijne gewoonten, karakter en geschiedenis,
van zijne verhouding tot zyne wereldlyko en
godsdienstige hoofden, van zy'ne godsdienstige
gevoelens, van partijschappen, van maatschap
pelyke instellingen en godsdienstige gewoon
ten, raadt hy aan tot onderwerp te maken
van de meest nauwgezette studie, en zulks
op te dragon aan een „intelligents depart
ment", zooals de Engelschon er een bezitten
voor hun groot Indisch ryk.
„De wankelmoedigheid, welke ons aanhou
dend verwisselen van bestuurssysteem tot
gevolg heeft, stelt hy grootendeels op reke
ning van de onkunde onzer ambtenaren, wat
betreft de maatschappelijke zoowel als de
PRIJS LVEZER COURANT:
Voor Leiden {ter 3 m.andco1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderlijke Hommers0.05.
pzMwnrrro—...li mi
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 31 van Kikeriki.
Een geheim Atjeh-rapport.
I.
Het gehoim rapport, door den heer dr.
Snouck Hurgronje betreflénde Atjeh aan den
minister van koloniën ingediend, is door doze
by de Indische begrooting ondor geheimhou
ding aan de Kamerleden tor lezing gegeven.
Hot gehoim is, vermoedelyk door iemand in
Indië, die het rapport kende, intusschen niet
zoo zorgvuldig bewaard gebleven, of er scbynt
vrywat van uitgelekt. In do „Deli Crt." tref
fen we een uitvoerig overzicht er van aan,
waaraan wy thans het volgende ontleenen:
„De heer Hurgronje stelt zich geen party
ten opzichte van de wijze, waarop men Atjeh
wil onderwerpen. Hy meent, dat de vrede
alleen zal verkregen kunnen worden door een
krachtig optreden, van welk bestuur ook,
mits het wete wat het wil, hoo het wil en
waarom het wil.
„Dat wy gedurende twintig jaar maar al
to zeer blyken hebben gegoven van niet te
woton wat wy wilden," aldus lezen wy in
bovengenoemde Indische Crt., „viel den schry-
ver natuurlyk niet mooilyk aan te toonen.
Hy kastydt, zooals 't behoort, do voortdurende
systeemveranderingen, verbondon aan de
namen Van Swieten, Van der Heyden, Pruys
van dor Hoeven, Demmeni en Scherer, en
hot verdient speciale vermelding, en ik voeg
er by, het heeft velen verbaasd, door een
niet-militair, don palm te zien uitreiken aan
generaal Van der Heyden. Diens systeem,
gedurende de eerste jaren van zyn gouver
neurschap: „er op inhakken", heeft volgens
den schryver een machtigen indruk by de
Atjehers achtergelatendit is zyne conclusie,
na acht maanden uitsluitend onder en met
Atjehers geleefd en verkeerd lo hebbenna
zich hunne taal machtig te hebben gemaakt en
kennis te hebben genomen van hunne ver
halen en krygezangon.
„Geen genade voor wien zich verzet; oog
om oog, tand om tand, predikt hy't is de
eenige manier om Atjeh ton onder te brengen,
18.)
Herder beweert het tegendeel, deels uit
gevoel van eerlijkheid, deels om Nanda naar
den mond te praten, die het vreeseiyk
onrechtvaardig vindt dat de een alles bezit,
de ander niets.
Mamsel Vilain, pur-sang aristocrate, mengt
zich niet in den stryd. Zy vergelykt den
bankier-weduwnaar, annex dochter, met een
graaf vrygezel; het bankiershuis, hoe solide
ook, met een Oostenryksch landgoed. De
schaal helt meer en meer over naar den
vreemdeling, ofschoon het ulterlyk van den
bankier, een knap man voor zyne jaren, het
alleszins wint van dat des graven.
Het schreeuwen der Vlaamsche liefheb
bers uitgezonderd, voldoet hun spel vrywel,
doch niet genoeg om het gezelschap over te
halen, ook de derde voorstelling te genieten.
Geen wonder! 't Is ten naastenby halftwaalf.
De bankier verlangt naar bed en de flacre
wacht reeds een uur.
„'tl? op my'n woord nachtbraken", prut
telt hy, in één adem zich wendend tot den
graaf met een
„Herder zit toch op den bok. Ik kan u dus
een plaats aanbieden
Monsieur lo comte bedankt beleefd. Ay is
een groot voorstander van wandelen, vooral
in zulk overhoerlyk weer. Hy beveelt zich
echter minzaam aan tot voortzetting der ken
nismaking, waartoe hij volgaarne den anderen
dag een bezoek wil brengen op No.
„Au premier No. 6", licht de gewaande
baron toe, als hy by het nummer blyft steken.
Nu drukken beide edellieden elkaar de hand.
De dames krygen een genadigen vingertip
van don graaf. Herder een hoofdknik.
De graaf keert terug tot zyn plaatsje in
de bufletzaalhet viertal verlaat het gebouw,
waarvoor het thans zoo rustig is, als
straks woelig.
De Lantaarntjes-venters liggen voorlang op
één oor, in tegenstelling van het publiek, dat
zyne kaartjes had betaald en zoolang wilde
zien en hooren voor zyn geld, als er te zien
en te hooren viel.
De Haverkamps werden door menigeen ge
volgd, die oven weinig moed hadden om de
derde voorstelling by te wonen.
Allen waren te voet gekomen; allen keer
den per zelfde gelegenheid terug.
De eenigen, die zich per as lieten brengen,
zagen zich deerlyk gefopt. Nergens was een
rytuig te zien. „"file kan ook staat maken
op een Erusselschen cocher? Ik dacht trou
wens dat monsieur Herder?..." mees
muilde Vilain.
„Ja juist, die had er voor moeten zorgen 1"
verzekert de bankier.
Inwendig gloeiend, uiterlijk kalm, ant
woordt hy
„Ik zal een fiacro gaan halen."
Met maakt hy beenen, omdat by zich den
mantel niet wil hooren uitvegen als een
knecht, die te kort schiet in zyn plicht.
Gaandoweg vergeet hy echter vreemdeling
in Brussel te zyn.
Bygevolg raakt hy aan het dwalen en ver-
wydert zich steeds meer van de place de la
Monnaie, waar tot laat in den nacht steeds
fiacres verkrygbaar zijn.
Onder gepruttel, gevloek en verwen6chin-
gen van papa, verstrykt het eene kwartier
na het andere.
Nanda stelt voor te voet te gaan, omdat
Marianne dienst kan doen als gids.
Marianne gruwt van de gedachte. Niets
was zoo in stryd met het Brusselsch „comme
il faut". In Amsterdam soit, mais a Bruxelies,
fi done!"
Ten gevolge van een en ander, kykt graaf
Von IVienerstein niet weinig vreemd op, als
PRIJS DER ADV33RTENTIÊN:
Tm 1—6 regsli f105. Iedere rogel meer ƒ0.171.
Orootere lettors Daar plaatsruimte. Voor bet
iDoaeaeereo buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
I
godsdienstige dryfveeren, welke het verzet
styven. Het getal ambtenaren schynt zeer
gering, dat zich de moeite getroost, werkeiyk
iets moer dan eene oppervlakkige kennis te
vergaren van veel wat thans duister blyft,
ol wel gemakshalve als toeval wordt gequalifi-
ceerd. De klacht, van geeno vertrouwbare
inlichtingen te kunnen verkrygen door de
terughoudendheid der bevolking, is daarom
echter niet altyd ongegrondverbetering daarin
acht hy mogelyk door een einde te maken
aan de voortdurende verplaatsingen van de
amblenaren. Stabiliteit, wat betreft het op
hun post laten van hen, die eenmaal met
hunne omgeving vertrouwd zyn geraakt, dient
meer betracht. De Oostersche gowendhoid
aan personen zal ook den Atjeher meer ver-
trouwelyk makon. (Wordt vervolgd.)
Vrydag den 28sten April, dos namiddags te
2 uren, zal dr. D. C. Hesseling, privaat docent
voor Middeleeuwsch en Nieuw-Grieksch aan de
Ryks- Universiteit alhier, zyne colleges openen
met het houden eener openbare les in het
Universiteits gebouw.
Uit de rekening over het jaar 1892 van
het Nedorlandsch Werkliodenfonds blykt
o. a., dat de ontvangsten en uitgaven ieder
ƒ25,743.895 bedroegen. Er moet aan waarde
aanwozig zyn ƒ109,316.005.
Dr. Schaepman, lid van de Tweede
Kamer, die gisteren eene reis naar het buiten
land heeft ondernomen, zal ook Rome be
zoeken.
Na eene kortstondige ongesteldheid is te
Scheveningen onverwacht overledon de heer
IV. C. Schalkwyk, directeur der Nieuwe Afri-
kaansche Handelsvennootschap.
Gedurende eenige jaren was de overledene
lid van den Rotterdamschen gemeenteraad, en
in deze betrekking legde hy een giooten yver
voor de openbare belangen aan don dag.
Do nieuwo Opera „Leiden ontzet" is m«A
veel succes ook to Dordrecht opgevoerd. Van
der Linden kreeg een aantal kransen.
By de pakketten voor Frankryk en
Luxemburg en voorts by alle pakketten,
bestemd om over België of over België en
Frankryk te worden gezonden, behoort in het
vervolg eene douanenverklaring meer gevoegd
te zyn dan in de tabel bedoeld by No. 17
dor verzameling van 1892 worden aangegeven.
De gewone audiëntie van den minister
j van justitie zal op Dinsdag 25 April a. s.
niet plaats hebben.
hy de nieuwo bekenden nog altyd voor het
gobouw vindt staan.
Ter wille der dames verklaart hy zich be
reid op de place de la Monnaie een rytuig
te bestellen.
Onder gloeiende dankbetuigingen van made
moiselle Vilain spoedt by zich onmiddellyk
heen. Binnen weinig minuten verschynt er,
tot niet geringen schrik van den bankier, een
fiacre coupé. Ofschoon hy dolgraag Vilain op
den bok had gezet, durft hy haar die plaats-
toch niet aanwyzon.
Summa summarum ziet hy zyne eigen
hooge persoonlykheid veroordeeld tot de ver
hevenheid, die hy straks den secretaris had
toegedacht.
Tot overmaat van ramp inoet de koetsier
een heelen omweg maken, zooals hy ten
minste verzekert, om mamsel Vilain thuis te
ryden, en die omweg is natuurlyk een rit
extra na middernacht.
„Zes francs! Nagenoeg drie gulden, 't is
ongehoord! 'tis afzettery! 'tls een dieven
boel hier", bromt hy. Maar geen gepruttel
trekt een centime van de rekening.
(Wordt vervolgd.)