Het Klokhuisplein had reeds vroeg in den morgen een feestelijk aanzien; niet alleen wapperde het dundoek van verschillende particuliere gebouwen, maar ook van het ge bouw der lettergieter^ zelve. De „Haarl. Crt." drukt van de vele geluk- wenschen, welke aan de feestvierende firma werden gebrAcht, den dichterlijken jubelgroet af, dien de meer dan tachtigjarige J. P. Haso- broek (Jonathan) haar zond: Aan de HH. Joh. Enschedé Zonen, 9 Maart 1893. De c; g, die 't rond volmaakt der honderd vijftig zonnen, Waarin door de Enschedt-'s, in 't perk van de eêlste kunst Een gulden eerkroon werd voor Haarlem's pers gewonnen, Rijst glorievol, bekroond door Gods en 's menschen gunst. Dat Koster's stad, maar ook heel 't land dien jubel viere, En hulde brenge aan kunst, talent en schoonheidszin, En met de spreuk in 't goud het schild der firma siere; „In weerspnak met zichzelf bracht druk hier zeg ai in". De heeren Enschedé hebben hunnerzijds een gedenkschrift opgesteld, een quarto boek deel van 200 bladzijden, waarin een overzicht gegeven wordt van de geschiedenis der eigen zaak in de anderhalve eeuw van haar be staan en tevens de geschiedenis wordt ver meld van andere lettergieterijen, wolke met die van de Easchedf-'s in betrekking zyn geweest of daarin zijn opgegaan. „De ontwerp-plannon der Zuiderzee-com- ■aissie" worden in verband met de werke loosheid „kritisch beoordeeld uit een teohnisch, finanti^el en economisch oogpunt" door den heer D. R. Mansholt in eene brochure, bij de firma P. Noordhoff, te Groningen, ver- schenon. De heer Mansholt keurt de Zuiderzee- plannen af en zijn oogpunt is dat van den voorstander der land-nationalisatie. HU wil, in plaats van de Zuiderzee te dempen, de woeste gronden: de venen, do heiden, ontginnen en concludeert vervolgens: „Aan de gemeenten moet het recht toe gekend worden, deze landerijen tegen de ge kapitaliseerde huurwaarde te onteigenen, tegen afgifte van pandbrieven, desnoods onder rente- garantie van den Staat. De gemeenten zijn verplicht, dit land aan de gemeentenaren te verhuren, waarbij do beide volgende hoofdbeginselen op den voor grond dienen te staan: a. de gemeente regelt de pachtvoorwaarden, zoodanig dat de te be halen directe winst zoo gering mogelijk zij, en b. ieder pachter heeft het recht op de volle vorgoeding van de aangobrachto verbeteringen. De Staat moet streven naar algeheele land nationalisatie, hetgeen in do hand wordt ge werkt door het voorbeeld der verhoogde welvaart van die gemoenten, waar dit beginsel geheel of gedeeltelijk is toegepast." Intusschen vorwacht de schrijver niet, dat men dadelijk zijn reddingsplan zal uitvoeren. En hy geeft de maat van zjjn beter weton in regels als deze: „Wie zogt, dat hg van onze tegenwoordig heerschende klassen nog iets goeds verwacht, is of een zot of oen libe raal." Do schrijver hoeft blijkbaar naar dui delijkheid gestreefd. Het stoomschip „Prins Willem I," van W.-Indië naar Amsterdam, arriv. 10 Maart te Havre; do „Werkendam" arriv. 10 Maart van Nieuw-York te Rotterdamde „Zaandam," van Rotterdam naar Nieuw-York, vertrok 10 Maart van Boulogne; de „Zuid-Holland", van Batavia naar Rotterdam, vertrok 10 Maart van Port-Saïd. P erso ver zie lit. Er wordt nu en dan geklaagd, zelfs wel eens van den kant dor geneesheeren, over „overdreven vrees voor besmetting", oeno klacht, die de N. Prov. Gron. Crt. aanleiding geeft om er op te w(jzen, dat alle overdrijving verkoerd is, dat de gonoesheeren zeiven door de wyze, waarop zij hunne eischen stelden, tot die vroes aanleiding gaven, en dat het tverdreven aanprijzen van „voorbehoedmid delen" de menschen heeft gebracht tot het invoeren van eene nieuwe soort bijgeloof. Daar over sprekend, zegt het blad: Het groote publiek leeft by algemeene vage indrukken. Met scherpe formuleering en fijne onderscheidingen houdt men zich niet op. Daarvoor mist het in vele gevallen d* vatbaarheid en den tyd, die noodig is om te onderzoekon. i Wanneer dus de mannen van het vak het gevaar van besmetting sterk accentueeren, en daarbij aan do door hen noodig gekeurde voorzorgsmaatregelen een eenzijdig gewicht toekennen, dan kan het niet verwonderen, dat het groote publiek die maatregelen als eene soort fetisch gaat beschouwen en gebrui ken, en er ten slotte veel sterker in gelooft, dan de medici zeiven. Daar komt by, helaas, dat onze geneeskun dige wetenschap met Gods bestuur en bestel niet rekent, ja, in vele gevallen een toon aan slaat, als ware zy zelve in de plaats van God Almachtig getreden en do oppermacht ever leven en gezondheid inderdaad in hare hand. Eene wetenschappelijke aanmatiging, die in de latere jaren een toebereiden bodem vond by een overgroot deel van het publiek, dat ook van God en Gods bestuur in zulke din gen niet meer hooren wil. De wetenschap wordt zoodoende in do schatting der menschen wat zyzelve nog rooit beweerd beeft alwetend en almachtig. En dan kan men er wel over klagen, dat het publiek zoo overdrijft, maar de eerste oorzaak ligt dan toch niet by het publiek. Werkelijk zyn de sporen in onze maat schappij voorhanden van een nieuw bijgeloof; een bijgeloof in de onbeperkte macht der ge neeskundigen om ziekte en kwaal van de menschen af te weren, dat in tijden van schrikkelijke epidemieën in eene woeste wraak neming op de doctoren zou kunnen ontaar den, wanneer het bleek dat hunne komst niet by machte was om do plage te bezweren. Wy waarschuwen tegen dit bygeloof. By onbeschaafde volken in hcidensche landen kan men zien, tot wat uitbarstingen het kan leiden. En al is het nu juist by het beschaafde deel onzer natie, dat het bezig is zich te nestelen, dit neemt niet weg, dat het ook hier tot even droeve uitwerkselen zou kunnen leidon. Men ga dus by zichzelven en by zyne huis- genooton eiken overdreven angst en overdreven zucht naar voorbehoedmiddelen te keer. Men luistere naar wat de medische weten schap als beproefde middelen aanraadt. Men hebbe echter den moed haar te weerspreken, wanneer zy Gods bestuur uit deze dingen wegcyfert en den indruk vestigen wil, dat alles afhangt van 's menschen kunde en voorzorg. Vooral, indien men het geloof aan de alles besturende en aan de bewarende hand van Gods Voorzienigheid verloren heeft, leze men eens met aandacht uit Leviticus en lette op de merkwaardige overeenkomst van de beste medische raadgevingen uit onzen tyd en de voorschriften in de Mozaïsche wetgeving. Men gebruike met vertrouwen de middelen, die do geneeskundigen voorschryvenwant tot de middelen, die God gebruiken kan om genezing of bewaring te schenken, behooren ook de kruiden en krachten, door Hem in de natuur tot behoud van het menscheiyk leven gelegd. Maar bovenal stelle men zich en zyne kranken, mot geneesheer en middelen en al, onder de genadige hoede van Hem, van wien de Christelyke Kerk belyd% dat gezondheid en krankte, rykdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval maar van zyne vaderlyke hand ons toekomen. De Amsterdamsche Courant is niet byster ingenomen met den minister van oorlog, die zich liet vinden, om moe te doen aan do groote „kieswet-foppery," welke de tegen woordige Regeering zich heeft ten dool ge steld. 's Ministers voorstel betreffende de schut- tory wordt door hot blad kennelyk beschouwd als een middel, om de eigeniyke regeling van 's lands defensie van de baan te houden. Scherp veroordeelt het blad do phrasen, die de minister in zyne Memorie van Toelichting ten beste geeft, en staat verder meer byzondor stil by diens plannen betreffende de ge reor ganiseerde schuttery, waarmode de minister nog altyd kans schynt te zien iets uit te voeren. Deze naïeve verwachtingen kan de Amsterdamsche Courant niet deelenzy schrijft o. a. Nu behoeft men niet te zyn militair of oud militair; ook niet lief hebber op het gebied der soldatery ook geen korporaal-milicien of vrijwilliger met zes eerlijke, trouwe dienst jaren; en evenmin schutterofficierom al den humor kunnen genieten, dien de minister by de tentoonspreiding van zyn ideaal, wij zeggen niet beoogt, maar ten beste geeft. Daartoe is het zelfs niet noodig mede te voelen met de jongere leden van het vrouwe lijk geslacht, hetwelk tot nu toe steeds van oordeel was, dat do zwakke kant van een Nederlander zyn schuttertyd is. Veel erger nog dan het tydperk, dat hij geroepen is, mode te werken tot het uitspuiten van branden. Eena rechtgeaarde vrouw loopt liever op straat naast een braadlap dan nevens een schutter en geeft daarmede, onbewust, maar treffend, uitdrukking aan de jammerlijke hulpeloosheid van hare schutterlyke natuur- genooten in zekere gevaarlyke omstandig heden. Wanneer deze vingerwijzing niet voldoende ware, zou hot wonscholyk zyn de moeders onzer schutters te polsen want zonder onderscheid bijna zouden dezen u beduiden, dat hunne zone* voor den velddienst ten eenenmale ongeschikt zyn. Dat het meerendeel hunner hun geweer niet meester zyn, in huis de pullen van den schoorsteen slaan en de lieden tegen het hoofd; en dat moeder of zuster zoon- of broerlief meestal de jas moet rechttrekken, daar over zullen de eerbare vrouwen zich niet eens meer warm maken. Maar zy voelen dat gy hunne zonen niet vóór den vyand kunt brengen, zonder dat dezen meedoogenloos afgemaakt wordendat onze schutters niet eens gekleed zyn om ze zelfs maar één nacht op het bivouac te laten doorbrengen; geene uitrusting hebben: geen schoeisel en geene aanvoerders. Want het instinct der eenvoudigste vrouw uit het volk zegt haar, dat de officieren geene soldaten en de meneeren, die over haren zoon gesteld, geene aanvoerders zyn, en aller minst personen, in wie zy dat zijn de moeders èn de zonen ook maar eenigermate vertrouwen kunnen hebben. En dan is het nog niet eens noodig, dat men wijze op do achterlyke bewapening onzer schuttery om te doen uitkomen, hoe, in geval van oorlog, do werkelykheid zou be antwoorden aan de verwachting, dat de tuoh- telooze troepen, die men ten onzent schutterijen noemt, by den allergeringsten tegenspoed zouden ontaarden in benden diep beklagens waardige vagebonden, die een vyand slechts voor het over de kling jagen had. De Haagsche correspondent der N. Gron. Crt. weet mede te deelen dat de Kies wet want over doze is nog steeds ieder in de weer niet vóór den zomer het onder werp van nadere voorbereiding zal kunnen worden, en dat dus de groote hervorming niet vóór begin 1894 in openbare behandeling zal komen. „Het voorloopig verslag toch," zegt hy, „is van dien aard, dat eene onver anderde handhaving van 't ontwerp-Tak ondenkbaar is; we hebben dus eene tweede editie en een nieuw onderzoek in de afdee- lingen te wachten, met verslagen en ant woorden. Dat alles kan onmogelijk in 1893 afloopen. Voorloopig dus zullen de nieuwe kiezers nog geen last hebben van de politieke agitatie." Het kieswet-ontwerp van den heer Tak zogt de Amsterdammer is een half jaar in het leven. En nu zyn we nog even ver als in Sep tember 1892. Zoo zyn onze manieren. Wat we nu weten, is drieërlei: lo. Hoeveel praatjes er door honderd afge vaardigden over gehouden kunnen worden. Maar wat de „velen", do „sommigen", enz. er van zouden zeggen en hoe lang zij er over zoudon kouten wisten we in Septemher ook wel. Hoe lang dan? Zoolang slechts met eonig fatsoen wel te verstaan Nederlandsch Kamerfatsoen bestaanbaar kan blyken. Zoo laat mogelijk beginnen, zoo omslachtig mogeiyk voorbereiden, en dan zoo langzaam mogoiyk behandolen, ziedaar de tactiek. Allereerst ten bewyzo hoe verschrikkeiyk ingewikkeld de kiosquaestie is; ton andere, opdat duideiyk worde hoe ongeëvenaard dege- ïyk onze volksvertegenwoordigers wel zyn, en ten derde, om er op te mogen rekenen, dat we nog een paar jaar van nieuwe kiezers verschoond zullen blijven. En dan ten vierde, doch dit motief is den meesten liberalen zei ven nog onbekend om de kieswet des te gemakkelijker er door te halen. „2o. staat vast. dat het onmogelyke beproefd zal worden om Taks kieswet ontwerp te be derven. Men zal doen wat men kan om van de S00,000 kiezers, die, naar de berekening, voorkomende in het voorloopig verslag, reeds tot 500,000 zouden geslonken zyn, nog eenige tienduizendtallen af te trekken. Hoe, komt er minder op aan. Alles wat men er af krijgt is winst. Want het mindere V in aantal wordt alleen door de werkmans. klasse geleden en voor het stemrecht var die klasse is men bang. Dat zal zoo geschieden, omdat de groote meerderheid van hen, die ten slotte vóór dg kieswet zullen stemmen, baar beschouwen niet als eene door hun rechtsgevoel geëischte hervorming, niet' als eerste voorwaarde om tot eon beteren toestand te geraken, maar aU een noodzakelyk kwaad." 3o. Yalt te vermelden, dat de heeren conser vatief liberalen, die zeer wel gevoelen, hoe zy ten slotte, wanneer Tak en zijne collega's het hoofd er voor houden, de wet tegen heug en meug moeten slikken, al hun voorraad zoetig, huid er aan zullen wagen, om het ministeng to vangen. Tak moet het goed begrijpen, zyne kieswet zij geene party wet; het moot eene wet zyn, zooals geene enkele partij haar verlangt, maar eene, waaraan alle hervormingsgezindeo li a r t e 1 y k medewrerken, harteiyk vooral! En daartoe hoeft hy geen water in zynwp, noch hebben de bedoelde hartelijk medewer kenden wyn in hun water te doen, - Tak behoeft slochts to filtreeronNietwaar, wat moet die Tak toch een barbaar zijn, als hy by zoo'n lieve beeldspraak niet eens den apotheker van de Pypenmarkt verzoekt te komen, om het „edel vocht!" met het oog op de „volksgezondheid" van „bezinksel" te zuiveren Nu, alle deze kunsten, het flikflooien, he: talmen, het alles overhoop halen, en dan het wikken en wegen op een goudschaaltje, alsof men met zwaar vergif te doen had, zullen wij van nu af eenige maanden lang te zien krygen want het gaat om 's velks belang en dat i3 te 's-Hage veilig. De Middelb. Crt. wyst in een artikel over den togenwoordigen politieken toestand er op, dat de kiesrecht voorstellen al 1 e p a r ty en in gisting hebben gebracht. De Katholieken biyven betrekkeiyk het kalmst in de anti-revolutionnaire party is open strijd tusschen de pers en de volksleiders eener- zyds en de invloedrykste Kamerleden ander- zydsde conservatieven stoken het hoofd weder op, doch de conservatieve liberalen zyn er nog verre van vorwyderd, dat zy zich zouden willen aansluiten bij den heer Heemskerken hen, die met hem het bekende adres togen de kieswet opgesteld hebben. De heer Heems kerk treft het trouwens slecht, dat hy zich op den voorgrond stelt, nu men met de „fruits secs" van zyn staatsbeleid verlegen zit, waar aan men te danken heeft het behoud van de beperkte verkiesbaarheid voor de Eerste Kamor met hare lijst van hoogstaangeslagenen, de caoutchoucbepaling over het kiesrecht, die nu blykt den weg tot het algemeen stemrecht niet af te sluiten, en ook dat de quaestie van hot kiosrecht nooit van do baan is ge komen. Ieder ziet in, dat door het voorstel— Tak althans dit voordeel verkregen wordt, dat eene latere meerderheid, onbelemmerd door twyfel aan bare zedelijke bevoegdheid, ds oplossing van andere vraagstukken kan ter hand nemen. Evenals in 1887 zou de Heems- kerksche methode ons weder een- of twee honderdduizend kiezers meer bezorgen. Men verlangt eene definitieve oplossing: dit houdt de liberale party tot dusver byeen. Over enkele tienduizenden is het niet de moeite waard te twisten,, en sloot men honderd duizenden uit, die het regeeringsvoorstel tot kiesrecht roept, dan moest men na eventueele verkiezingen van voren af aan beginnen. Door de kieswet-ontwerpen is de radicale party het meest getroffen; zy heeft daar door haar raison d'etre verloren. Zi overwon te Leeuwarden, omdat de oandidatuur- Gerritsen door velen meer ministerieel werd geacht op het punt van kiesrecht dan de liberale. De andere vertegenwoordiger der radicalen, de heer Tijdens, hoeft ingezien, dat het slecht is, te leven, d. i. in politieken zin te leven, van opruiing en verdachtmaking. Als de radicalen allen uit hun middon ver bannen, die daaraan meegedaan hebben, blijft er een klein hoopje over, die zich in niets onderscheiden van de liberalen. De vraag ia echter, of dezulken inzien, dat hunne houding beslissend kan zyn voor het lot der kieswet. Behouden zy hunne separatistische neigingen blyven de geavanceerde liberalen hun mik punt. omdat dezen zitten iu districten, waar zij, met behulp van clericale bondgenooten, een kansje hebben, dan loopt do kieswet ernstig gevaar. Het zal thans blyken, of bet by de afscheiding to doen is geweest om eene radicale politiek te bevorderen dan wel om politieke radicalen vooruit te helpen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 10