Persoverzicht. Over do zoutsmokkolaars wordt uit Noord-Brabant aan de Tijd geschreven, dat, naar de getuigenis van een by het wapen der marechaussee zoor gezien brigade-com mandant, het er tegen Mei a. s., wanneer de verlaging der recliton het „zoutdragen" niet meer loont, zeer ongelukkig voor do zout- smokkelaars zal uitzien. De tabaksmokkelaars naar België zullen hun weg wel weten te vinden, doch zy, die dat niet kunnen of niet willen en geon werk weten te kragen, zullen zich aan - en nieuwen stiel: het stelen, moeten gaan gewonnen. Ofschoon het smokkelen geen heerenbaantje, veel minder een eerebaantje mag heeten, „wijdt de smokkelaar zich met hart en ziel aan zyn „beroep, daar hy immers moet eten mot vrouw en kinderen en er in dezen tijd van het jaar bijna nergens werk te vinden is. 't Is zelfs, alsof hij met veldheerstalent begaafd is, als hij aan het smokkelen is. Een voorpost, eeue achterhoede en daarbij nog de flankon door éclaireurs gedekt, aldus zet hij zijne tochten voort; bi) het minste gevaar werpt bii zijne vracht weg en zonder om te zien, onttrekt bij zich aan de vervol ging, daar omzien geiyk staat met zich be kendmaken, wijl de meeste smokkelaars bij al wat politie hei- bekend staan. Doch geen enkele ambtenaar kan proces-verbaal op maker,. al* hy den smokkelaar alloen op den rug ziet. Hiervan is de laatste dan ook zóó overtuigd, dat hy, welk gevaar hem ook dreigt, „nooit" zal omkijken. Wat nu van deze smokkelaars moet worden, leert ons het verhaal van een hunner hoofd mannon. I nmers, zoo verzekerde deze aan een bekend en gevreesd politieman: „Ja, zie je, wachtmeester werken willen we wel, want. we zijn dezen zomer naar Holland ge weest om te hooien, en we zijn er armer van teruggekomen dan we er heen gingen, en als nu mot Mei de zoutaccijns verminderd wordt oan moeten wo gaan stelen om te vreter. Kregen we tot nu toe, als men ons beetkreeg, 45 dagen, en was „de Bredasche paraplu" zoo al i iet to groot, dan toch ook met te klein, om ons van tijd tot tijd te her borgen, na Mei zal men ons van één tot twee jaar en moer moeten geven, en men zal er dus gerust nog eone „dubbele paraplu" bii mogen maken." „Mon ziot dus, dat de verlaging van den zoutaecijns een heelen ommekeer in de toe standen aan onze zuidelijke grenzen kan teweegbrengen, welke slechte gevolgen de Eegc.iring gedeeltelijk kan voorkomen door van rijks-, provincie- of gemeentewege de talrijke heideachtige gronden, die wij in onze provmeie aantreffen, door bemesting en om werking in vruchtbaar land te doen her scheppen. Kan mon hiertoe tydig besluiten, dan zal men den smokkelaar, die werken wil, niet zich tot een dief zien verlagen, maar hem eon oppassond en workzaam arbeider zien worden." Het Centrum zegt in aansluiting tot het bovenstaande het volgende: Met instemming nemen wy dit denkbeeld over. Er zal waarlijk moeten gedacht worden aan de menschon, wier moreele verbetering bij velen den doorslag heeft gegeven, toen zy tot aanneming der accijnsvermindering mode- werkten, maar wier stoffelijke ondergang intusschon nabU en voor do deur staat. Allereerst, en wol spoedig, zou mon moeten trachten den omvang van het kwaad te leeren konnen. Hoeveel zoutdragers bestaan er wel en hoeveel zullen er geheel buiton verdienste raken? Dat er eenigen zich op het tabak smokkelen zullen gaan toeleggen, is iets, waar mede men geeno rekening kan houden. Het zoutdragen, hoe verkoerd en ongeoorloofd het zij, is oen beroep, geeft een bestaan, en daar aan wordt mot Mei van overheidswege een oinde gemaakt. Wij weten wol dat or theoretisch heelwat bezwaren zijn in te brengen tegen eene offi- ciëele tusschenkomst by dit euvel; maar ook do m schlievendheid heeft oen woordje mee te spr >kon en het moet der Regoering, met hare 'nspolitie vn hare justitiêele bronnen, niet in toilijk vallen althans do diepte der wonde, iie geslagen gaat worden, te peilen en hare /evens openbaar te maken. Dal zou de hulp en tusschonkomst misschien ▼an i riculieren kunnen opwekken en be vorderen. De Christelijke Schoolbode vestigt andermaal de aandacht op het gevaar van een groot tekort in onderwijzers, dat tegen 1899 dreigt. Men weet dat op 1 Januari van dat jaar een bepaald minimum aantal onderwijzers ln elke school moet werkzaam zijn, en dat daar van het al of niet ontvangen van de subsidie athankeiyk gesteld is. En nu wijst het blad op de tegenstrijdig heid, hierin gelegen, dat de wet het aantal onderwijzers voor een bepaalden tyd vast stelt, zonder er evenwel zooveol toe te laten als er noodig zijn. De toelating toch blijft eenig en alleen afhankelijk van het al of niet vuldoen aan de examen-eischen. ilet geval zou zich dus best kunnen voor doen, dat er b. v. 16,000 onderwijzers over het geheele land noodig waren, terwijl or maar 15,000 bevoegden gevonden werden. Wwlke scholen zouden dan voor dit tekort hot loodje moeten leggen, m. a. w. de subsidie most en derven? Die, welke finantiëel het zwakst z\jn? Of misschien die op mindor begeerlijke plaatsen? n tiet komt ons dan ook voor," zegt de Schoolbode, „dat op dit punt in de regeling dozer zaak eene leemte is. De prijzenswaar dige bedoeling is natuurlijk, om de besturen er toe te brengen een voldoend aantal onder wijzers aan te stellen. Maar om die bedoeling ha.-.r doel to doen bereiken, is eene bepaling gemaakt, die onmacht tot onwil stempe len kan en daardoor zeer onbillijk, zeer onrechtvaardig zal kunnen treffen. En nu wordt van Regeeringswege de oplei ding van onderwijzers wel aangemoedigd, maar toch niet zoo, dat naar hot oordeel der redactie tydig in het tekort te voorzien zal zijn. Voor onze scholen heeft z\j eene telling ge houden, met deze uitkomst, dat, indien het thans 1 Jan. 1899 ware, hot tekort van onderwijzers aan onze scholen 303 zou bodragen. Een jaar geleden bedroeg het 275. Is er goed geteld, dan is het aantal kweo- kelingen van kweekscholen on normaallessen op het gebied van het Christelijk onderwijs grooter dan in 1892. Men telde toen 400, nu 500 kweokelingen, waarvan ruim een derde deel meisjes. Weer tweemaal per jaar gelegenheid te geven voor het onderwijzers examen en voorts eeno verhooging der Rijksbijdragen met f 50 of f 100 per ondorwyzer, acht het blad de besto middelen, om den dreigenden ondor- wiJzersnood te voorkomen. In 1898 kan mon al weten of dat mogelijk is. Kan het niet, dan zou art. 54b£s op dit punt gewijzigd of de toepassing er van verdaagd moeten worden." Prof. C. B. Spruijt heeft in een schrijven aan do Middelb. Crt. nader zijne grief uiteen gezet togen het bestuur der „Liberale Unie," dat dit aanleiding gegeven heeft tot het ont staan van eene onjuiste meening aangaande het oordeel van de meerderheid der liberale party over de kiesrechtontwerpen. Door den spoed, waarmede die ontwerpen aan de orde werden gesteld, ontbrak z. i. den tegenstanders do gelegenheid, zich voor te bereiden tot eene vruchtbare oppositie. Aan het slot van zyn 6cbryven zinspeelt prof. S. op de mogelykheid, dat de toestanden zich kunnen wyzlgen. Nu en dan doen zy dit met verwonderiyke snel heid. Als byv. de ongeregeldheden in het Noorden nog oonigen tyd mochten voortduren, dan zullen velen, die aanvankelyk geen kwaad zagen in Taks kenmerken van wolstand en geschiktheid, door de macht der feiten wel moeten erkennen, dat het toch al te dwaas zou zyn voor de lieden, die daar oproer maken, den weg tot het gemeenteiyk kies recht te banen. De Midi. Ct. verklaart in haar antwoord op dit schryven, niet in te zien dat het bestuur der „L. U." zoo verkeerd handelde. Naar aan leiding der herinnering van prof. Sprayt aan de ongeregeldheden in het Noorden, merkt de M. Ct. op, dat er ook by die treurige tooneelen opruiers on opgeruiden zyn; zij vraagt of prof. S. niet met haar do mogelyk heid zou willen erkennen, dat - wanneer velen, die nu allicht zich laten meeslepen, gelegenheid hadden om langs geleidelyken weg hunne grieven te doen kennen. zy niet zoo gemakkeiyk als thans zouden te bewegen zyn om te luisteren naar de stem van hen, die slechte raadgeveré en volkenleidors zijn. Enge land kan in dezo tot voorbeeld strekken. Be weringen als door prof. S. hieromtrent worden geuit, zyn van hetzelfde gonre als de aan vallen, die tegenwoordig tegen het algemoen j kic-srecht worden gericht met het oog op de Panama-schandalen. Er is h. i. evenmin reden oin met het oog op eenigo ongeregeldheden, die thans plaats hebben onder den druk der tijden en die tot de uitzonderingen behooren, eene zeer groote uitbreiding van het kiesrecht tegen te houden, als om in Frankryk het algemoen kiesrecht af to schaffen, omdat er Panama schandalen plaats hebben, waaraan hot volk, bedoeld in togonstelling met de hoogere standen, part noch deel heeft. En dan gelooft de M. Ct. dat men in deze ook veel te veel over het hoofd ziet, dat juist oen der gevolgen van hot algemeen kiesrecht is, dat dergolyko ergeriyke schandalen bekend ge maakt en zonder aanzien des porsoons onder zocht worden. Ia de Telegraaf pleit de heer A. Huet nog eens voor Amsterdam als zee stad, in verband met de plannen der Zui- derzee-commissie. Volgens het plan der Zui derzee-vereenlging wil men het IJselmeer ton noorden bij Wieringon afsluiten. De heer Huet is van oordeel, dat hierby een anderen weg dient te worden gevolgd en dat men alleroorst dient te letten op de behoeften van Amster dam. Iiy stolt de vraag aldus: Hoe kan de oplossing van het Zuiderzee-vraagstuk in ver band worden gebracht met do dringende be hoefte van Amsterdam om donzelfden rang in to nemen als Antwerpen, Havre, Hamburg en Liverpool? Het antwoord op die vraag mag, naar hy doet opmerken, verwacht worden van de Staatscommissie, die het Zuiderzee-vraagstuk onderzoekt. Maar aan don minister van wa terstaat wil hy nu toch het verzoek gericht bobben, dat deze de Staatscommissie uitnoo- dige in de eerste plaats deze vraag te behan delen: „Wat wordt er van Amsterdam?" Moge, zegt do heer Huet, het antwoord daarop luiden: „Het vraagstuk van de afsluiting en indijking der Zuidorzoe zal zoodanig worden opgelost, dat Amsterdam eene zeestad wordt." Hot ontwerp der Zuiderzee commissie ver dient, naar do schryver nog doet opmerken, uit het oogpunt van don ingenieur bezien, allen eerbied. Maar, vraagt hy, wat wordt er daarby van Amsterdam, dat nu reeds grooter bevolking heeft dan de nieuwe provincie ooit zal bezitten? Daarom kan men vragen, zooals oenige jaren geleden in hot „Koninklijk In stituut van Ingenieurs" gevraagd is: „Wan neer er tot afvoer van het water eone sluis- wijdte noodig is van 300 M., dat is de breedte van de Maas by Rotterdam, is het dan niet boter een open afvoerkanaal te maken, waar door by eb al het overtollige water wordt afgevoerd?" Als dat open afvoerkanaal gelegd wordt niet op Wielingen, maar langs Amsterdam, dan krygt de hoofdstad eene vrye gemeenschap mot Noord- en Zuiderzee, die zeker meer renten zal opleveren dan do spuisluizen by Wielingen. Gemengd Nieuwe. Do kleine Gerrit Keizer, die onder geleide van een impresario geheel Europa heeft doorgoroisd, heeft zich ten ge- meontohuize te 't Bildt (Fr.) voor de nationale militie aangegeven. Hy had de lengte van 66 centimeter. De Panama-zaak. Over de b e- teekenis dor aantygiDgen tegen president Camot geefc de „Figaro" eenigo opheldering. Men beweert dat het millioen, dat de oud minister van openbare werken aan de Panama- rwaatscliappy vroeg, niet voor persoonlyk ge bruik, maar voor staatkundige doeleinden, voor het geheime fonds van zyn departement be stemd was, en dat de rogeering van 1886, waarin Carnot de portefeuille van financiën had, die bestemming had goedgekeurd. Tot staving van die bewering wordt dan het be faamde „wetsontwerp" voor den dag gehaald, waarby aan de Panama-maatschappy vergun ning verleend wordt tot het uitgeven van eene obligatieleening met loten, geteokend uit naam van president Jules Gróvy door de ministers Sarrien, Carnot en Baïhaut. Voor dit ontwerp zou Baïhaut der Maatschappy een millioen hebben afgeperst. Volgens de „Figaro" antwoordden de vrien den van den heer Carnot op deze beschuldiging, dat geen der leden van het ministerie van 1886: Goblet, De Freyeinet, Develle, Lockroy noch Carnot iets wisten van Baïbauts onder handelingen met de Panama maatschappy, en i dat de 375,000 fr., aan Baïhaut ter hand gesteld, nooit in het geheime fonds terecht zyn gekomen. Men zegt dat Baïhaut dit heeft bekend. In een volgend nummer herinnert de „Figaro," dat volgens de „Temps" van 4 Juli 1886 in de Kamer-commissie het volgende plaats had: In antwoord op de bepaalde vragen van eenigo leden der commissie verklaart Carnot, dat hy voor zich persoonlyk niet op de tribune zou verschijnen, om het wetsontwerp te ver dedigen. Daardoor, zoo zeide Carnot, zou de zaak een waarborg krygen, welke men haar niet mocht geven. Do heer Salis vroeg daarop, hoe de com missie oene verantwoordelykheid kon aan vaarden, voor welke do regeeriDg terugdeinsde. Ia het Panama proces nam gisteren bij den aanvang van de gerechtszitting de advocaat- generaal Rau het woord. Hy is een man met regelmatige gelaatstrekken, wiens woorden ernstig klinken, maar toch koud laten, hoewel zy met eene welluidende stem worden uit gesproken. lty verklaarde dat hy diep bedroefd was hier een vonnis te moeten vragen tegen man nin met een tot 'dusver vlekkeloos, wat enke len betreft zelfs roemryk verleden. IIij had gehoopt dat zy de bewijzen hunner onschuld zouden hebben geleverd, maar hy gevoelt zich verplicht, vóór de beraadslagingen aanvangen, een vornietigond vonnis on eene voroordeeling te vragen. Gaarne had by don afwezigen beroemden grijsaard buiten be schouwing gelaten, maar deze is de hoofd schuldige. Dezo geniale man is er niet voor teruggedeinsd, duizenden spaarzame werkers in ellende te dompelen. De advocaat-generaal gaat vorvolgers den oorsprong na van de fouten, welke bij de onderneming werden begaan. Hy- herinnert aan de val6che contracten met do aannemers, aan den aankoop van den spoorweg naar Colon, aan de oprichting van het „Bulletin," uitsluitend in het leven geroepen om by het publiek vertrouwen te wekken door voort durende leugens. Indien men nu slechts, om het bestuur do Panama-maatschappij te verontschuldigen, kon zeggen dat het zich niet bevoordeeld had, maar neen. Het openbaar ministerie kan be wijzen, dat Ferdinand De Lesseps zes millioen voor zijn persoon heeft genoten. Do advocaat-generaal herinnert daarna hoe in 1886 de parlementaire commissie, belast met het onderzoek van het ontwerp tot uit gifte der Panamaleening, aan do Maatschappy inlichtingen over het goldelyk beheer heeft verzocht, en hoe De Lesseps daarop ant woordde met een hoogdravenden brief en het ontwerp terugtrok. De inlichtingen, welke in het prospectus der leening werden gegeven, waren valsch. De Lesseps bedroog het publiek door de ver zekering, dat het kanaal in 3 jaar voor 600 millioen franken zou worden voltooid. In het eerste gedeelte van zyn requisitoir vat de advocaat-genoraal den geldelyken toe stand aldus samen: Na het ineenstorten dor onderneming vond de justitie in kas oen bedrag van fr. 1,433,000. De vlotte waarden bedroegen fr. 163,000,000, zoodat fr. 1300 millioen was uitgegeven. Tegenover deze schuld stonden slechts wer ken, welke 433 millioen hadden gekost. Dit gaat, zoo zegt de advocaat generaal, allo be grip to boven. Na de pauze ging de advocaat generaal de geldverspillingen na en toonde aan, dat de beambten 600 millioen hadden genoten. Levy CremieuK kreeg 5 millioen als commissaris. De advocaat-generaal wees daarby op de fantastische bedragen, welke aan Eiffel werden uitgokeerd, en zegt dat de schikking tusschen hem en de liquidateuren by ver rassing werd verkregen. De boeken zyn niet nauwkeurig bygohouden en do verantwoording is na de inmenging der justitie vervaardigd. In de enquête-commissie deelde Bertrand mede, dat een bon van 50,000 franken door Meijer van de „Gaulols" is geïnd, en een andore van 40,000 door Meyor van de „Lanterne." Gisteren is Paul De Cassagnac gehoqTd, die verklaarde voor zyn persoon niets te hebben genoten. Zyn blad de „Autorité" ont ving in 3 jaar 60,000 franken voor kosten van publiciteit. De „Temps" zegt dat Herz, tegen wien een gerechteiyk onderzoek is ingesteld, wordt beschuldigd van misbruik van vertrouwen, voor welk misdrijf uitlevering kan worden aangevraagd. De rechter van instructie zal heden een vyftal Boulangistische afgevaardigden hooren, wier namen in het chèque-boekje van Alton waren vermeld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 6