K9, 10070. Maandas; 19 December. A'. 1322. (Deze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (gpn- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. BOEREN-CRITIEK. Feuilleton. De organist van den Dom. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. F RIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maandenf 1.10. Franco per post1.40. AfzonderJijke Nommers0.05. fHUB DER AD VER TENT IÊN fan 1—6 regela f 1.05. Iedere regel meer /*0.17|. Orootere letters naar plaatsruimte. foor liet inoasaeeren buiten de stad wordt /0.05 berekand. IV. „Hoe denk je over wandelleeraars?" „Ja, maar of ze allen zoo zullen denken 1" „Nu, Luns, als ik het niet met je eens ben en je vrouw ook niet, zullen we het u zeggen, anders laten we u doorpraten. Dat ze in eene vergadering niet allen gelijk denken, weet je ook wel: zooveel hoofden, zooveel zinnen; ja, dat zelfs, uit zucht tot oppositie, bet goede vrordt voorbijgezien, om maar voor een flink prater door te gaan, is u ook be kend. Wie de verslagen van de Kamers wel eens gelezen heeft, staat dikwijls verbaasd, naargelang het standpunt, waar zij op staan, boe heftig zulke ontwikkelde mannen een voorstel goed- of afkeuren." Luns antwoordde mij toen: „Als je het dan volstrekt weton wilt, zal ik mijne ziens wijze mededeelen. Ik zou aan een wandel- leeraar hooge eiscben stellen. Hij moet iemand zijn van veel wetenschappelijke landbouw- kennis, eene groote practische ervaring, een gezond oordeel, ons op eene overtuigende wjjze duidelijk maken, waarom iets verkeerd is. zelf de handen uit de mouw willen steken, om ons te laten zien dat zijne meening de juiste is, vriendelijk en minzaam, daardoor aantrekkelijk voor ons en bovenal zich hoeden kleine domheden te begaan. Je moet weten, dat velen van ons r.iot vrij zijn om iemands verstand van den landbouw af te meten naaf kleinigheden. Zoo ver haalde een mijner kennissen, dat een leeraar der Zuivelhoeve zich had vergist omtrent den tijd van de dracht eener koe, en van zoo iemand vond hij, als hjj zóó dom is dat hy dat niet weet elke boerenjongen is da3r trouwens mee bekend is zijne wetenschappelijke ken nis te mistrouwen. Zoo verstandig was of wildo hij niet zijn, daar het de „Zuivelhoeve" betrof, dat het waarheid is: dwalen is mensche- l(jk." „De beste breister laat wel eens een steek vallen," zei zijne vrouw. „Val mjj niet in de rede, vrouwvrouwen mogen niet in de vergadering spreken," repliceerde hij met een knipoogje. Of het werkelijk waar was, heb ik anderen niet gevraagd, m3ar het teekent toch. Het kan zelfs zijn, dat hy het zeide, om eens te hooren, of anderen het wisten. „Het zou ook niet kwaad zijn, als zulke lui nu en dan eene voordracht kwamen houden ik bedoel met betrekking tot den landbouw, andere zouden ook wel in mijn smaak vallen, maar ik geloof dat ik u dat den vorigen keer reeds heb gezegd. Misschien kon men er toe overgaan, om zoo iemand eene woning in ons midden te verhuren, die altijd geneigd was eiken landbouwer te laten zien, waardoor hij de beste qualiteit van zijne producten kon verkrijgen. Het moet echter geen man zijn, die alle nieuwigheden invoert, maar die er alleen toe overgaat, als hij na rijp nadenken overtuigd is, dat er werkelijk voordeel mee is te behalen. Anders zien we hem schuin aan. Het gebruik van de grasmachine, bijv., is bij velen onzer af- geschaft. Och, als men niet veel land heeft en het wat ongelijk is, moet men er toch de zeis by gebruiken, waarom wij er geen voordeel in zien. Werklui kan men bovendien genoeg krijgen." „Ik hoop nu, Luns, dat ge over de regee ring en de wetenschap anders denkt." „Over de eerste wel, over de laatste niet. Nu we toch aan 't praten zijn hjj keek schuin naar de klok en die wees reeds half- tien aan, 't was onderhand bedtijd, daar hy 's morgens vroeg uit de voeren is zal ik u daarover myne gedachten zeggen. Laatst had ik myn neef Willem over. Hjj is, een jaar geleden, geslaagd voor het examen van schoolmeester. Zooals het met de jongelui gaat, willen ze hunne kennis wel eens luchten, iets waar de tijd hen wel van geneest, waarom ik hon gewoonlyk zwygend aanhoor en er het mUne van denk. Hier betrof het myn neef, waar ik veel van houd, en daarom wilde ik hem doen gevoelen, dat ik alles niet goedschiks geloof. Hy doelde ihy mede, begrijp eens, dat de mensch afstamt van eon dier soort, dat ook apen voortbracht. Wat heb je daar toch aan zei ik hemik vind het veel prettiger dat wy allen afstammen van twee monschen. Vind je dat ook niet? Maar de wetenschap met hare bewijzen wou onze jongeheer. Loop naar den drommel met zulken onzin. Geloof liever wat ook je vader en moeder geleerd hebben. Op een anderen tyd wilde hy mij vertellen, dat de aarde rond was en draaide met de snelheid van een geweerkogel. Ik vreesde byna voor zyne her sens. Dat de aarde rond is, is my goed, als myn land maar vlak ligt, en wat het laatste betreft, als de aarde draait ik gooide een cent in de hoogte zal hy ook niet I voor myne voeten neervallen. En zie, de cent viel voor myne voeten neer. Hy praatte van nertie (inertie) en als ik op de boot zat en een bal in de hoogte gooide, zou ik hetzelfde verschynsel zien. Best mogelyk jongeheer, hervatte ik toen, maar ik laat me niet uit lachen en voor den zot houden. Toen zweeg hy. Zoo iets is minder, want daar trek ik me niets van aan, maar waar ik me wel van aantrek is het volgende: Toen de vreeselyke cholera in ons land kwam, ontstelde ik. Ik had er vroeger ook iets van beleefd en ik vind niets akeliger, dan dat men zoo plotseling wordt opgeroe pen: iedereen denkt toch om zichzelf en de zynen. Nu had ik gelezen dat die ziekte voortgebracht werd door microben, diertjes, die onzichtbaar zyn. Zoo iets kon wel waar zyn, daar professoren, die in hun vak toch het knapst zyn, het in de kranten schreven. Een Utrecbtscho professor met een langen naam, dien ik vergeten ben, had, en in navolging van hem dr. A. in een weekblaadje, dat ik ook lees, geschreven, dat kaneelolie die diertjes doodde, ik zal maar zeggen op gelyke wyze als de muizen van .de muizentarwe sterven. Myn gemoedsrust herstelde zich dade- lyk, want van kaneel ben ik niet bang: ik gebruik ze ook in de ryst. Ik begaf my naar de stad en voorzag my in een apotheek van die olie. Thuis komende, zeg ik tegen myne vrouwlet vooral goed op, dat de rogels, die Dr. A. gegeven heeft, in acht genomen worden, leer ze maar van buiten. Myne vrouw pruttelde en zeiwat over ons besloten is nietwaar vrouw, dat zei je immers? zullen we toch krygenmaar daar myn wil eene wet voor haar is, waarop de vrouw hem lachende aankeek, beloofde ze het my. Ik zei verder: vrouw! voel jy of de kinderen pyn in het lyf, neem dan een paar druppeltjes er van, want dat goedje neemt zoo verbazend toe en ik acht het niet raadzaam tegen een groot leger te stryden. Eemgen tyd later schreef Dr. M., dat Dr. Groneman creoline gebruikte en dat die er 60 van de 100, als ik het wel heb, beter mee maakte. Wyl ik las: daar is er één gestorven, daar twee, daar drie, zoo dacht ik: misschien helpt de olie niet, al kan ze geen kwaad, dus ga ik creoline koopen. Nauwelijks heb ik het in huis, of Dr. A. vertelt ons in hetzelfde blad, dat alleen eenige toongevende artsen het toepassen, maar dat het gevaarlijk in de handen van een leek was, want er werd nogal lets ten nadeele van dat goedje gezegd. Nu was ik de kluts kwyt. Twee artsen zoo tegen elkander schryven, neen, maar nu zou ik er niet gauw toe overgaan, als er by een myner kinderen verschynselen dier gevreesde ziekte kwamen. om den dokter te laten komen, wyl ik niet gehoord heb, dat hy een toongevende is. Vergiften in handen van een professor of zeer bekwaam dokter vrees ik niet, maar andors ben ik er doodsbenauwd voor. Liever laat ik ze hun eigen dood sterven. Ik wil u wel zeggen, dat ik weer een benauwden tyd kreeg en als de kinderen pyn in het lyf had den, doodsangsten uitstond. Had ik maar niets geweten, dan zou myn vertrouwen in myn dokter niet aan het wankelen zyn gebracht ten opzichte dier ziekte. Overigens wat de wetenschap, met betrok king tot myn bedryf, betreft, ik neem niet alles voetstoots aan. Maar als myn buurman of ik by proefnemingen gunstige uitkomsten vorkryg, maken wy er gebruik van. Wellicht ligt bet aan ons, als het in de practyk niet doorgaat, dat we het niet op de gewenschte wyze toepassen, maar het heet aan toch by my: het deugt niet." Wyl het onder ons praatje wat laat was geworden, nam ik afscheid. Voordat ik da deur uit was, riep hy my nog even terug en zei„Wanneer je soms ons gesprek aan onze krant mededeelt, wees dan zoo goed een recept mee te doelen van iemand, die zyn pachter goed arm wist te houden." Hy nam het aantal koeien en zei: 100 voordeel geeft elke koe; dit vermenigvuldigd met het aantal koeien, geeft zooveel voordeel dit mag de pachter hebben en zóóveel moet hy my brengen. Vindt ge dat niet zeer ge- makkelyk? Maar of het in de practyk voor den boer, vooral in de veenstreken, door gaat, moet ge maar eens aan eiken laud- bouwer vragen." Na nogmaals Luns en zijne vrouw gegroet te hebben, verdween ik. Ik geloof dat het voorgaande ons wel wat te denken geeft. Een boer heeft, evenals elk mensch wanneer hy het gebruiken wil, een natuurlyk ver tand en gezond oordeel over zijn eigen zaken, voor zooverre hy ze begrypt. Wel is zyne ontwikkeling over het algemeen niet zoo groot, als voor het landbouwbedryf noodzakelyk is, maar als hy van zyn buur man iets hoort, waardoor hy voordeel be komt, laat hy niet na dat ook toe te passen. Zoo komt hy wel vooruit, maar te langzaam, en hy moet do voordeelen der wetenschap ondervinden. Dat hy soms een verkeerd oor deel velt over zaken, welke bulten zyn kring van bevatting liggen, is duidelykmaar met wien is dat niet het geval? Veel sleur,voor oordeel en wantrouwen dit laatste is, helaas! wel eens gewettigd tegen iets, wat 19.) Robert Prehn was een stil, weinig belo vend jongmensch, een beetje links en onbe holpen in zyne manieren, die op de loftui tingen van zyne tante volstrekt geen aan spraak kon maken. Zyn uiterlyk had ook niets aantrekkelykshaar en baard waren vuur rood en alleen een paar trouwe blauwe oogen scheren alles te willen goedmaken. Beate mocht hem gaarne, liever ten minste dan de meesten van die andere heeren, met wie zy reed3 in aanraking was gekomen. En toch verstond deze jonge man dien opgesmukten conversatie-toon niet; byna altoos zat hy eenzaam in een hoekje, en als Beate hem onverwacht aankeek, kreeg hy eene kleur als bloed; hy scheen haar de eerlykste van allen. Als men hem maar aan den gang kon krygen, kon Robert aardig genoeg praten. Hy vertelde dan van zyn zeemansleven; ook was hy ver in de sterrenkunde. Nu, hy had gelegenheid genoeg om die lichtgevende hemellichamen te bestudeerenOok van de diepten van den Oceaan wist hy veel te verhaleD; hy had steeds een open oog voor do schoonheid der natuur om hein heen. Beate I luisterde gaarne naar hem de enkele avon- I den, welke zy thuis doorbracht, als de graaf naar de club was gegaan en mevrouw Von Schlier het woord aan haren neef liet. Voor Beate waren het heerlyke uren, welke zy in zyn byzyn mocht doorbrengen. Zy scheen dan uit te rusten van die drukte van haar nieuw leven, waarvan zyzelve nog zoo weinig begreep. Ook had ze innig medelyden met den jongen man, wiens gezondheid in den laatsten tyd veel had geleden. Een lang durig lyden aan gewrichts-rheumatiek had zyne krachten ondormynd; daarom had hy nu ook langer verlof dan andors; dat gaf hem gelegenheid eenigen tyd in Dresden in de nabyheid van zyne tante door te brengen. Er lag een trek van melancholie op zyn gelaat, dien Beate begreep en die misschien niemand dan zy opmerkte. Hy gevoelde zich eenzaam en verlaten; zyne toekomst lag donker vóór hem. Had men hem de keus gelaten, by zou nooit zeeman geworden zyn. Men had dit beroep voordeelig gevonden en zonder zyn aanleg in aanmerking te nemen, had men hem gedwongen dit vak te kiezen. Zonder middelen van bestaan, met geknakte gezond heid, lag zyn leven vóór hem. Op deze eenzame avonden speelde Beate dikwyls. Robert Prehn zat dan in de venster bank, half achter het zware gordyn verbor gen, en keek haar al luisterend stilzwygend aan. Talent voor muziek had hy in het ge heel niet, maar zooals zy speelde, kon hy het begrypen; dat scheen tot het hart te spreken. Hy zat baar dan stil aan te zien en aandachtig te luisteren. En Beate vergat haren toehoorder, hare omgeving; zy was thuis by haren Jobst, zag zyn grys, voorovergebogen hoofd en zyn gelaat vol uitdrukking. Altoos zag zy hem met een treurig gelaat voor zich, zooals hy er by 't heengaan had uitgezien. Zyn gelukkig, tevreden gezicht van vroeger tyden kon zy zich niet meer voor den geest tooveren. Zy werd eindelyk zóó beangst en opgewonden, dat zy met oen verkeerden aanslag haar spel eindigde. Eens was zy op eene groote avondparty by graaf Platen genoodigd; er waren veel liedBn van rang en groote talenten; zy zou dien avond spelenhaar vader en hare groot moeder hadden haar daartoe aangespoord. Met moeite overwon zy hare verlegenheid; de ironie van hare grootmoeder: „Ik zou wel eens willen zien of er ook een droppel bloed van uwe mooder in u overgegaan is, want die kende geene vrees", hadden haar geprikkeld. Toen hare vingeren do toetsen aangeraakt hadden en er de eerste volle tonen uit te voorschyn riepen (dat waren andere tonen dan die dat instrument van Jobst voort kon brengen), voelde zy zich ver hoven boven den kring van al die ryken, die haar omgaf. Zy speelde alsof zy met geesten omgang hieldmisschien had zy nog nimmer zulke verrukkende tonen doen hooren. Doodelyke stilte heerschte in de zaal, toen zij ophield; verschrikt keek zy omzichheeu. Haar blik viel op een schoon man, die haar met schitterende oogen bewonderend aanzag. Eer6t werd zy bleek, toen vuurrood; haar adem bleef steken. Het volgende oogenblik bood graaf Platen haar den arm, om haar naar hare plaats te geleiden. Eene menigte stemmen deden zich om haar heen hooren, die haar luide lof toezwaaiden. De vreemde heer met het smalle, doch edele gelaat, bevrydde haar van de haar omringende gasten en trad naar haar toe. Haar vader stelde hem voor: Mynheer Borkfeldt." Zy was nauwelyks in staat den naam te verstaan; alles schemerde voor hare oogen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 9