Het antwoord ran den Heer KMJTTEL in zake den bouw der Stadszaal. OP HET RAPPORT DER RAADSCOMMISSIE Aan den Raad der Gemeente Leiden l Het zy my vergund enkele opmerkingen onder Uwe aandacht te brengen naar aan leiding van het rapport der raadscommissie in zake de berekening der Stadsgehoorzaal. Van verschillende zyden is my ontraden dit te doen. Men meende dat tegenover een zoo éénzijdig rapport slechts zwijgen paste. Hadde de Commissie zich dan ook bepaald tot verwijten en beschuldigingen, ik zou daarin waarschijnlijk geene reden hebben gevonden, U met mijne opmerkingen lastig te vallen. Toen ik, tot een anderen werkkring geroepen, voor het laatst de vergadering bewoonde der Commissie van Fabricage, mocht ik ondervinden hoezeer mijne diensten door haar worden geapprecieerd en in eene vleiende toespraak drukte de voorzitter zijne spyt uit over mijn vertrek en bracht my zijnen dank voor hetgeen ik voor Leiden had gedaan. Deze erkenning uit den mond van iemand als Burgemeester De Kanter, nadat ik zeven jaren mot hem heb mogen samen werken, is mij voldoende om my te ver sterken in het bewustzyn steeds de belangen der gemeente naar behooren te hebben be hartigd en meer dan dit bewustzyn is door my nooit verlangd of gezocht. Nu echter het rapport dei* raadscommissie tot conclusie heeft den aannemers een ge deelte van het hun naar billijkheid toekomende te onthouden op grond eener informaliteit en tegen my eene vordering in te stellen tot een voor my niet onbelangrijk bedrag, gevoel ik my niet gerechtigd een afwachtende houding aan te nemen, te minder, waar de Commissie gemeend heeft haar onderzoek te moeten ten einde brengen zonder my inlichtingen te vragen. Wel heeft de Heer Van Heukelom, toen ik hierover (5 Jul-i) myne verwondering te kennen gaf, geantwoord, dat dit eene zaak was, welke de Commissie moest weten, doch waar ik degene ben, die de gevolgen van dit met opzet zoo eenzijdig gehouden onder zoek moet dragen, schynt het my niet onge past U myn leedwezen te betuigen dat de raadscommissie in Uwe vergadering, derhalve „in hot publiek en op eene plaats, waar ik my niet kon verantwoorden, beschuldigingen heeft geuit, zonder zelfs de mededeeling caarby te voegen, dat zy my geene ophel dering had gevraagd." De appreciatie dier handelwijze laat ik gaarne aan U over. Wel heb ik (5 Juli) met de heeren v. Heukelom en Andrern eene conferentie gehad, doch deze liep nagenoeg uitsluitend over myne verhouding tot het gemeentebestuur, terwyl een enkel oogenblik gesproken werd over het wenscheiyke do verwarmingsinrichting te- gelykertyd met den bouw aan te besteden. Waar dit onderzoek derhalve onvolledig is geweest, zy het my vergund alsnog een en ander toe te lichton, waarna Gy, naar ik hoop, tot de overtuiging zult komen, dat, moge soms in den vorm zyn gezondigd, de belan gen der gemeente naar behooren zyn be hartigd. Ik zal daarby de Commissie niet op den voet volgen; ik acht dit onnoodig, eenige voorbeelden zullen voldoende zijn. Immers, hoewel de Commissie slechts verzuim wil zien, overal waar zy meent dat een post niet juist is, daar is in de meeste gevallen slechts van een verschil van standpunt sprake en de Commissie heeft my nog niet overtuigd dat myn standpunt onjuist zou zyn. Dit geldt in de eerste en sterkste plaats do „verhouding tot den aannemer". Het is een bekend en meermalen besproken feit, dat een aannemer na onderteekening van zyn contract geheel van de willekeur van besteders of directie afhankeiyk is. Wanneer deze zich, zonder op de billykheid te letten, streng houden aan de letter van bestek en voorschriften, kan van den aannemer veel gevorderd worden, waarop hy niet vooraf kon rekenen. Menig aannemer is de'dupe gewor den van het recht tot uitlegging van het bestek, dat aan de directie verblyft. Het is bekend dat bestekken soms met opzet vaag worden gehouden, om by de uitvoering veel van den aannemer te kunnen v- rgen, of wel dat een ingenieur of architect, om eigen fouten te verborgen, van den aannemer eischt wat nimmer in do bedoeling vai het bestek heeft gelegen. Doch dergelyke, ra. i. onzede- lyke praktyken daargelaten, horirt men nog te vaak de redeneering, dat een aannemer dan maar een flinken risicopost m iet rekenen Op dit standpunt, vooral onbillijk in gevallen waar beneden de begrooting wordt aangeno men, wordt de positie van directie en aan nemer tot elkander, die van twee elkaar ▼yandige machten, waarvan de een tracht, door byzondere uitlegging van het bestek, zooveel mogeiyk werk te verkrygen voor hetzelfde geld, de ander door ontduikingen en bedrog zooveel mogeiyk te verdienen, eene positie, welke natuurlyk komt ten nadoele van het werk. Slechts daar, waar een aan nemer weet billyk te zullen worden behan deld, kan van hem verwacht worden dat hy hart heeft voor het werk. Dat eenzydige standpunt, waar alle macht aan de directie verblyft, heeft dan ook zoowel in de aan nemers- als in de ingenieurswereld veel bestryding ondervonden; het verschynen van de Alg. Adm. Voorschriften der Vereen, van Burgerlyke Ingenieurs is daarvan eene uiting, terwyl nu ook de regeering dat stelsel ver oordeeld heeft door in de 3 September 11. vastgestelde Algemeene Voorschriften de arbitrage op te nemen. Uwe Commissie neemt echter biykbaardat verouderde standpunt nog in (vermoedelyk doordat de beweging, op dat gebied in de vakkringen ontstaan, buiten hare bemoei ingen en studièn lag) en ik moest daarom hier eenigszins lang by stilstaan. Vooral blykt dit uit de opmerkingen over „de beer putten." Reeds de bewering van de Com- missio als zou een beerput eene soort riool wezen en dat dus, waar van riolen ge sproken wordt, beerputten zyn inbegrepen getuigt van een vryheid van uitlegging, welke eigeniyk allo discussie omnogöiyk maakt; doch vooral hier voert die bewering tot ernstige onbillykheid. Wat is de zaak? Het was bekend dat van de afgebrande Gehoor zaal de riolen nog aanwezig waren, deze moesten natuurlyk verwyderd worden, evenals wat verder van den vorigen bouw hinderlyk zou zy1n. Niemand echter kon vermoeden, noch de maker van het bestek, noch de aan nemer, dat men by den vorigen bouw eene geheele reeks groote en misschien eeuwen oude beerputten in den grond had gelaten. Ware dit bekend geweest, de aannemingssom zou hooger zyn geworden en zeer waar- schyniyk ware voor de daardoor noodige werken, waarvan de omvang niet te bopalen was, meer gerekend dan het nu der gemeente heeft gekost. Eene eerlyke directie vraagt zich by der gelyke quaesties af, wat zy by het opmaken van het bestek heeft bedoeld en vergt zonder betaling van een aannemer geen arbeid, welke slechts door eenzydige uitlegging van het bestek, tegen de bedoeling in, tot de ver plichting van den aannemer zou kunnen gebracht worden. Het bedrag van 239.34 voor de aanmet- seling, volstapeling enz. der beerputten komt den aannemers m.i. zeer zeker toe. Ten tweede blykt het standpunt der Com missie uit do opmerking omtrent don prys van 0.22 per K.G. van het „geconstrueerde Ijzeren bint" en de ƒ100 voor stelloon. Natuurlyk is ook hier niet zonder opzet van den eenheidsprys afgeweken. Daar zonder misvorming der zaal de yzeren vloerliggers niet over het zwaarder geworden moerbint konden gelegd, moesten deze er doorheen gebracht worden. Ieder, die eenig begrip heeft van ijzerconstructie, zal begrypen dat het werk daardoor van karakter veranderde en zoo ergens, hier de prys by overeenkomst moest worden bepaald. Zeer zeker was 0.22 per K.G., vermeerderd met 100 voor stel loon enz., „een lage prys", welke niet dan na uitvoerige onderhandelingen werd vast gesteld. Ik meen dan ook, dat de bedoelde som den aannemers naar billykheid toekomt, ook al kwam die niet op eenigen weekstaat voor. Ten derde blykt het standpunt der Com missie uit de opmerkingen over het Rabitz- werk. Er is meerder Rabitzwerk geleverd; daar er geen eenheidsprys bepaald was, moest ook hier eene overeenkomst worden gesloten. Om de vroeger door my medegedeelde rede nen moest die prys hooger zyn dan in de begrooting voor dit werk is uitgetrokken. Hoe, naar het oordeel der Commissie, hier quaestie kan zyn van eene dading begrypik niethet is alleen eene prysbepaling by over eenkomst, met inachtneming der billykheid. Omtrent „de schuifwand" en „de privaten" zijn de mededeelingen der Commissie onjuist. Om niet te uitvoerig te worden, wil ik er slechts op wyzen, dat by den schuifwand de Commissie o. a. het in de staten voorkomend enz. heeft weggelaten en dat dit metselwerk aan de privaten in geen verband staat met de gewyzigde closets. Een ander en in dit rapport zeer voornaam onderdeel, waaromtrent naar myne meening de Commissie een verkeerd standpunt inneemt, is het doel der „Weekstaten." De Commissie maakt zich eene gehéel verkeerde voorstelling van het doel dezer stukken en omtrent het bepaalde in 102 van het bestek. Een weekstaat is niets anders dan een ge- zameniyk, door aannemer en opzichter, op gemaakt verslag van wat er in die week gebeurd is, om later, als er quaesties mochten ryzen, den gang van het werk, de onwerkbare dagen enz. te kunneD nagaan. Die staten dienen tevens om het geheugen te hulp te komen, wanneer later de staat van meer en minder werk moet worden opgemaakt. „Zij gaan nimmer verder dan het hoofd der Di rectie" en pryzen worden gewoonlyk op weekstaten niet genoemd. Om later chicane.-* over pryzen zooveel mogeiyk te voorkomen, neem ik, in afwyking Yan de gewoonte, veelal in het bestek op, dat ook „het bedrag" van het meer en minder werk op de staten moet worden vermeld en de aannemer „geen recht" op betaling heeft voor leveringen, niet op de staten genoemd. Myne bedoeling by het op nemen dezer bepaling, was natuurlyk „met" om daarin een middel te hebben den aan nemer betaling te onthouden, voor wat door my erkend zou zyn meerder geleverd te wezen, maar 6lechts om, wanneer er by het opmaken van de staten van meer en minder werk, verschil tusschen directie en aannemer mocht ontstaan en misschien moeilyk meer uit te maken zou zyn wie gelyk had, in de week staten oen houvast te hebben. „De bedoeling" van het artikel is niet, dat die posten niet betaald zullen worden; slechts dat de aan nemer op die betaling „geen recht" kan doen gelden. Het is met deze bepaling als met zoovele andere, b. v. de vele bepalingen om trent kortingen voor verzuim in verschillende voorschriften en bestekkenhet is een wapen in de hand der directie, waarvan slechts by uitzondering wordt gebruik gemaakt tegen over onwillige aannemers. Geen fatsoenlyk ingenieur of architect zal er zich toe leenen dergelyke bepalingen te gebruiken om zyn bouwheer een voordeel te bezorgen. Ik heb dan ook geen oogenblik geaarzeld, posten, welke juist waren, op de staten van meer en minder werk op te nemen, ook al kwamen zy slechts op den achterkant der weekstaten voor, of al ontbraken zy op die staten geheel, en ik zou het hoogst onbillyk achten den aannemers alsnog die gelden, op den staat van meer en minder werk voorkomend en als juist erkend, geheel of gedeeltelyk te onthouden. Nu heeft de Oommissie echter tevens ge vonden, dat sommige posten op den eindstaat niet geheel overeenkomen met die op de weekstaten. By het gewicht, dat de Commissie aan de weekstaten hecht, moest haar dit vreemd voorkomen. In werkelykheid is het zeer eenvoudig. De weekstaat, opgemaakt door aannemer en opzichter, werd by my inge zonden en natuurlyk door my onderzocht. Met blauw potlood werd door my dan ver anderd, geschrapt, wat m. i. niet als meer of als minder werk mocht gelden, pryzen ge wijzigd, enz. Den aannemer werd van deze veranderingen mededeeling gedaan, soms ver- eenigde hy zich met myn inzicht, soms niet onderhandelingen volgden, die, zooals het meer gaat, vaak eindigden met een toegeven van beide zyden, waarna het cyfer voor den eindstaat werd vastgesteld. Met één enkel voorbeeld uit de vele, zoo zorgvuldig door de Commissie byeengegaard, zal ik dit toelichten 't betreft eene kleinigheid, doch is duideiyk. Het rapport vermeldt blz. 7: Als staande op staat 44 (6de post): grenenhout28.50 de weekstaat vermeldt 25. f 3.50 Welnu, op den weekstaat was door den aan nemer ƒ100 gerekend per M3. (maakt ƒ47.50); door my was het bedrag verminderd en op een rond cyfer van 25 gebracht; by nadere schikking is 60 per M3. gerekend, waardoor de post ƒ28.50 werd. Ook deze verschillen zyn dus gemotiveerd en de juistheid der betreffende posten erkend, al is het niet op andere wyze dan door myne bandteekening op de staten van meer werk; de niet-uitbetaling zou onbillyk wezen. Had ik kunnen vermoeden dat men zulk een ge wicht aan de weekstaten zou hechten, ik zou deze telkens nadat die waren nagezien en de prijzen waren vastgesteld hebben kunnen doen overechryven alleen dan waren het geen weekstaten meer geweest, maar op grond van weekstaten opgemaakte staten van meer en minder werk, derhalve in gedeelten, wat nu, ais op de meesto werken, aan het eind van den bouw ineens is gedaan. Ik hoop in het bovenstaande te hebben duideiyk gemaakt dat hier quaestie is noch van slechte controle, noch van slordigheid in de administratie, maar slechts van een onjuiste opvatting der Commissie omtrent de week- lysten en omtrent de billykheid, in acht te nemen by het toepassen van strafbepalingen enz. Ik weet zeker dat niet vele mannen van het vak de opvatting der Commissie zullen deelen. Het bovenstaande voert vanzelf tot de administratie in haar geheel. Ik erken gaarne dat deze uitvoeriger, fraaier had kunnen ge voerd worden, indien daarvoor personeel ware beschikbaar geweest. In plaats my te verge noegen met de door de Commissie veroordeelde kladpapiertjes en de aanteokeningen in zyn notitieboekje, had ik den opzichter kunnen opdragen zyn kostbaren tyd te besteden met van alles uitvoerige staten te makenik erken ook dat hier en daar door myn personeel, evenals trouwens door de Commissie, fouten in de optelling zyn gemaakt en dat wel eens nauwkeuriger had kunnen worden gecollatio neerd, waarvoor ik natuurlyk verantwoor- delyk ben, al doet men dergelyke zaken niet zelf. Ik ontken echter dat door deze meer hui selijke administratie (op de meeste bouw werken usance) het gemeentebelang zou zyn tekort gedaan; ik ontken dat de controle onvoldoende zou zyn gevoerd, al is hier en daar wel eens iets aan de aandacht ontsnapt, ik ontken dat de aannemers gelegenheid hadden hoogere pryzen te rekenen dan billyk was, al is by sommige posten eene andere opvatting mogelyk. Integendeel, zoo ergers over de posten der byrekening gestreden is, dan was het op dit werk. En dit niet alleen uit plichtsgevoel of liefde voor de zaak, maar ieder begnypt dat, wanneer het bywerk zoo belangrijk wordt, de architect vanzelf geneigd is, de koorden dor beurs nauwer toe te halen. Elk van de posten, waar de Commissie slechts nalatigheid van de directie en notee ring met dubbol kryt van de aannemers wil zien, is dan ook te verdedigen, al wil ik gaarne erkennen dat na l'/2 a 2 jaren er enkelen by zyn, welke ik nu niet meer weet to ver klaren. Ik zou echter te uitvoerig worden, zoo ik post voor post behandelde, waart06 ik .te minder lust gevoel, waar de Commissie op haar eenzydig onderzoek slechts veronder stellingen en verdachtmakingen laat volgen, maar niet veel anders „bewyst", dan dat de administratie minder net en uitvoerig gehou den werd dan „in zaken" en „op bureaux" het geval is. Ik kan echter niet nalaten wederom met enkele voorbeelden U in de gelegenheid te stellen het onderzoek der Commissie te be- oordeelen. Op blz. 12 vermeldt de Commissie: „Op staat 19 komen twee hardsteenen neuten voor ad 10.56. Deze hadden volgeBS tarief berekend moeten worden en waren dan stellig minder kostbaar geweest." "Ware hier het tarief toegepast, dan zouden deze neuten „juist den dubbelen prys" hebben gekost; daar het draagneuten waren, welke geheel ingemetseld werden, veroorloofde ik den aannemers tegen den hal ven prys hard steen uit de afbraak te benuttigen! Op dezelfde bladzyde, iets lager, staat een berekening voor een vloer onder het reservoir zooals deze in den staat voorkomt en een, zoo als die volgens de Commissie moest luiden. De Commissie, welke vergissingen en fouten zoo streng beoordeelt, heeft hier ongelukkig een post van den staat te veel in hare be rekening opgenomen! Reeds de omstandigheid dat men gewoonlyk geen metselaar gebruikt om een houten vloer te leggen, had haar op hare vergissing kunnen wyzen. Ook op dezelfde bladzyde wyst de Commissie op bywerk aan den gevel a 30 per M3. en roept uit: „dat zal wel extra-ordinair werk zyn!" Het betreft hier de bemetseling met een half- steensmuur van de uitsprongen der aanlig gende gebouwen, in stean als de voorgevel, gehakt, ingekast en gevoegd. Bezwaarlyk kan ik aannemen dat de Commissie dit werk door een solied metselaar goedkooper zou kunDen gedaan krygen. Nog vonden wy op deze leerryke bladzijde eene opmerking, welke haast tot de aardig heden moet gebracht worden. De Commissie heeft achter op een papier eene kladberekening ontdekt, waaruit volgens haar blykt dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 6