81°. 10035. Dinsdag 8 November. A0. 1892. feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. De Premie Jan Pietersz. Sweelinck, Hoe Willem advocaat werd Worstelen en Ontkomen BESTE VAER TROMP 25 cents perdeel. Leiden, 7 November. Feuilleton. (Jeld alleen maakt niet gelukkig. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURAKT: Voor Leiden per 8 meenden.. Frenco per poet Afsooderltyke Nommen f 1.10. MO. 0.06. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: Ten 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer Grootere lettere neer plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de sted wordt ƒ0.05 berekend. zal WOENSIlAf* -worden uitgegeven en de Bon daarvoor DlKsDAG-AVOKD in het Dagblad worden afgedrukt. Zooals reeds is medegedeeld, werd besloten ten einde verzekerd te zijn een voldoend aantal exemplaren voorhanden te hebben de Premie te vermeerderen met eenige werken, zoodat op den Bon verkrijgbaar zyn: DE ORGELMAKER VAN AMSTERDAM. HUGO DE GROOT EN ZIJN TIJD. OF DE EERSTE JAREN VAN HET STADHOU DERSCHAP VAN WILLEM III. OF HOE DE VEREENIGDE PROVINCIËN EENE ZEEMOGENDHEID WERDEN. Alle exemplaren zyn genummerd op den titel vóór liet voorbericht en nemen aan de verloting deel der zes nikkelen remontoir-horloges met ketting. In het blad van Donderdag-avond zullen de nummers worden opgeroepen, op welke de prezen gevallen zijn. DE UITGEVER. Aan de universiteit alhier is met goed ge volg het doctoraal-examen in de klassieke letteren afgelegd door den heer J. Van Binsbergen. Heden had ten Raadhuize alhier de openbare aanbesteding plaats van de levering van bureau- en schoolbehoeften ten dienste der gemeente. Ingekomen waren 2 inschrij vingsbiljetten, van de wed. I. N. Geyer "Waterreus en van do wed. J. P. D. Lancel Heykoop. Burgemeester en Wethouders be sloten de gunning aan te houden. De Noderlandsche mail kan met be richten uit Batavia tot 4 Oct. morgenvoor middag alhier worden verwacht. Bij koninklijk besluit is aan de heeren W. J. Suringar en W. F. Vorhey van Wijk, beiden kapitein alhier, verleend het eereteeken tot beioonirg van eervoiien langduiigen wer- kolyken dienst bij de schutterij. Het eereteeken voor krijgsverrichtingen No. 9, (Atjeh 1873 *90) is voor het front der geheele equipage, gedetacheerd bij de Kweekschool voor Zeevaart alhier, uitgereikt aan den kwartiermeester P. A. Van Kralingen. Bij de heden gehouden openbare verkoo- ping van cokes, in partijen van 100, 50, 10 en 5 hectoliters, waren de pryzen: f 42, f 21.50, ƒ4.50 en ƒ2.25. De ingezetenen, die verlangen mochten als vrijwilligers bij de nationale militie op te treden, behooren zich daartoe vóór den lsten December a. s. ter gemeente-secretarie aan te geven. Om vrijwilliger bij de militie te zijn, moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar e:«i ingezeten wezen, voorts lichamelijk voor den dienst geschikt, ten minste 1.56 meter lang, op den lsten Januari van het jaar der toe lating als vrijwilliger het 19de jaar ingetreden zijn en het 35ste jaar niet volbracht hebben, tot op het tijdstip der toelating aan zijne verplichtingen ten aanzien van de militie, voor zoover die te vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag geleid hebben. Het bezit van die vereischten, met uitzon dering van de lichamelijke geschiktheid en van de gevorderde lengte, wordt bewezen door een getuigschrift van den burgemeester der woonplaats. Hij, die voor de militie is ingeschreven, wordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven is, tenzij h\j geene verplichtingen ten aanzien van de militie meer te vervullen hebbe. Hij, die bü de zeemacht, bij het leger hier te land6, of b\j het krijgsvolk in 's Rijks overzeesche bezittingen heeft gediend, wordt niet als vrijwilliger by de militie toegelaten, tenzij hij, by het verlaten van den dienst, behalve een bewijs van ontslag, van den be velhebber, onder wien hij laatstelijk heeft gediend, een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn dienst tijd goed heeft gedragen. H\j kan, heeft hij dit ontvangen, totdat z\jn veertigste jaar volbracht is, als vrijwilliger by de militie worden toegelaten. Voorts wordt ter kennis van de belang hebbenden gebracht, dat tot het opmaken van bovenbedoeld getuigschrift, dagelijks, uit gezonderd des Zondags, van des voormiddags tien tot des namiddags vier uren, ter secretarie dezer gemeente de gelegenheid bestaat. De Leidsche Tooneelvereemging „Jacob Cats" gaf gisteravond in den Schouwburg eene voorstelling, welke zeer druk bezocht was. Zoowel het parterre als de baignoires en loges wareu geheel bezet. De galerij bleef by deze gelegenheid gesloten. Deze eerste uitvoering in het nu ingetreden seizoen heeft buitenmate voldaan. Door de werkende leden, met welwillende medewerking van eene dame in hot eerste stuk, die haar verdienstelyk optreden ook door de aanbieding van een fraaien bouquet erkend zag, werden opgevoerd: „Lichtvaardig Oordeel," tooneel- spel uit het volksleven, in drie bedreven, door D. Eskens Jbzn., en „Hotel Wittebrood," kluchtspel in twee bedryven, door J. Huf Van Buren. Was het eerste van meer ernstig karakter en hield dit ook wegens het spel, dat over het algemeen zeer kon geroemd worden en, getuigen de luide toejuichingen en herhaalde terugroepingen, tevens byzonder werd gewaar deerd, het publiek in vry boeiende span ning, het andere daarentegen was wel geschikt de aanwezige loden met hunne dames en verdere genoodigden in eene opgewekte stem ming te brengen en te houden. Het werd vlug afgespeeld, wat natuurlyk mede veel bydroeg tot. het welslagen van het stuk. Ook deze uitvoering kan dus tot do best geslaagden gerekend worden. De optredenden tetoonen liefde en yver voor de tooneel- speelkunst, en de uitkomst is alleszins ge lukkig. Geen wonder zou het zyn als het aantal kunstminnende leden, om de Vereenjging te steunen, daardoor meer en meer toenam. Examens vrye- en orde-oefeningen der gymnastiek. 's-Hage, 5 Nov. Toegelaten de heeren W. Honkoop, van Barwoutswaarder; A. Van Doorn, van Wassenaar; G. J. Van der Lubbe, van Stompwyk; W. Wesner, van Loosduinen; en de dames C. M. Ladage en S. E. Hanselaar, van Leiden. Op hoogen leeftyd is Zaterdag-avond plotseling te 's-Gravenhage overleden mr. C. H. B. Boot, oud-lid van den Raad van State. De overledene heeft in een vroeger tijdperk van onze staatkundige geschiedenis een niet onbelangryk aandeel aan de gebeurtenissen genomen. Na eerst in rechterlijke betrekkingen te zyn werkzaam goweest, vervulde hy eenigen tyd het burgemeesterschap van Amsterdam, van welken post hy in 1858 word ontheven, ten gevolge van zijne benoeming tot minister van justitie. Hy had nameiyk zitting in het kabinet van fusie door Rochussen saamgebracht en mocht zich er op beroemen in deKamer6 een byzonder gunstigen indruk te maken door zyn spreektrant. Ten gevolge van de afstem ming der Spoorwegwet, trad het ministerie af en mr. Boot werd by de organisatie van den Raad van State in 1862 tot lid in dat hooge college benoemd. Hy bleef in dien Raad o. a. in de afdeeling voor de geschillen van bestuur zitting houden tot in 1888, toen hij wegens gevorderden leeftyd zyn ontslag nam en de laatste jaren zyns levens in welver diende rust doorbracht. De heer Boot was een man van degelijke kennis en hooge be- minnelykheid, die bovendien uitmuntte door byzonderen weldadigheidszin. In 1S13 te Arnhem geboren, bereikte hy den ouderdom van 79 jaar. Hy was commandeur van de orde van den Neaerlandschen Leeuw en groot-officier van de Eikekroon. Dinsdag te 11 uren wordt hy ter Alg. Begraaf plaats begraven. Aldaar is ook overleden de heer F. N. Nieuwenhuysen, oud-vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indié, in welke betrek king by by den aanvang van den Atjeh-oorlog werkzaam was. Zyn stoffeiyk overschot zal morgenvoor middag te 11 uren op de Algemeeno Begraaf plaats worden ter aarde besteld. Betreffende de oproeping in werkelyktn dienst met spoed van ingeiyfde manschappen by de militie, zyn de nieuwe voorschriften aan de burgemeesters bekend gemaakt. De voornaamste bepalingen zyn: Wanneer de militie, hetzy in haar geheel, hetzy voor een gedeolte, met speed onder de wapenen moet komen, worden de burgemees ters in de onderscheidene gemeenten van het Ryk rechtstreeks door het departement van oorlog per telegram (militietelegram) uitge- noodigd onverwyid de verlofgangers van de aangewezen lichtingen in werkelyken dienst op te roepen. Geiyktydig met de uitnoodiging tot oproe ping aan de burgemeesters worden de Com missarissen der Koningin in de onderscheidene provinciën, alsmede de plaatselyke en gar- nizoens-commandanten door het departement van oorlog op dezelfde wyze van die oproeping onderricht. De plaatselyke en garnizoens-commandantcn dragen zorg, dat onmiddeliyk na ontvangst van het bericht der oproeping, al de militaire, autoriteiten in hunne standplaats daarmede in kennis worden gesteld. Voornoemde commandanten treffen daartoe' 164.) Twee van de knechts, die ik als de sterkste kende, riep ik tot my, terwyi ik den anderen toeschreeuwde „Naar het brandspuithuis, haal de spuiten Toen snelde ik naar de werktuigenloods, waarin, naar ik my herinnerde, twee yzeren staven lagen. Elk der beide knechts moest zich met zulk een voorwerp wapenen en zoo snel wy konden, liepen wij het kasteel om, naar den tuin. Wat ik gedacht had, was geschied. Een der vensters van het slaapvertrek des heeron Von Osternau 6tond open; dichte rookwolken kwamen daaruit te voorschijn. „Mijnheer Von Osternau!" riep ik met donderende stem, maar kreeg niet hefc minste antwoord. „Breek het hekwerk los!" riep ik den beiden knechts toe. De twee brave kerels wisten dat het hier het leven van hun goe den meester gold. Met inspanning van al hunne krachten gelukte het hun het hek werk te verbreken, en ik kon my, door de beide knechts opgetild, nu door het geopende raam begevtu. Binnengekomen, stootte ik met een myner voeten tegen een op den grond liggend menschelyk lichaam. Wat toen verder geschiedde, kan ik nau- welyks zeggen. De rook verstikte my byna, ik zag en hoorde niets; slechts dit weet ik, dat ik vast besloten was niet te wijken vóór en aleer de heer en mevrouw Von Osternau gered waren. Ik kwam eerst geheel tot myne bezinning, toen ik weder buiten stond, naar myn adem snakkende. Aan myne voeten lagen twee als het ware levenlooze lichamen. Ikzelf had den heer Von Osternau, met behulp van een der buiten liet raam gebleven knechts, door het venster naar buiten gebracht. Mevrouw Von Osternau was door don anderen knecht uit de met verstikkenden rook gevulde kamer te voorschyn gehaald. Beiden lagen in onmacht. Zy gaven nog slechts zwakke teekenen van leven, maar haalden toch adem en hunne redding was dus nog mogelyk. Wy droegen hen, zoo snel onze krachten dit toelieten, naar het dorp, in het huis van den predikant, onder wiens goede zorgen wy den heer en mevrouw Von Osternau stelden. Daarna begaven wy ons in alleryl naar het kasteel terug. Op de plaats heerschte eene verschrikkelyke verwai ring. De daglooners en boeren uit het dorp waren naar het kasteel gekomen, mis schien met het voornemen te helpen, maar zy hielpen de verwarring slechts toenemen. Vrouwen en kinderen huilden en schreeuw den, de mannen stonden radeloos daar, zonder eene band tot redding uit te steken, daar hy, wiens plicht het geweest was hunne krachten aan te wenden en hun bevelen te geven, do luitenant Von Osternau, eveneens zyne bezinning geheel scheen verloren te hebben. Hy stond te midden van den schreeu wenden en huilenden hoop; met strakken blik keek hy in de vuurmassa en deed niet de geringste poging, om deze op de eene of andere wyze te bestryden. Eenige knechts hadden op myn bevel de brandspuit uit het brandspuitenhuis gehaald, de luitenant had daarby geene hand uitgestoken. Toen men de spuit zou gebruiken, die eerst voor weinige dagen nog beproefd en volkomen in orde bevonden was, bleek het, dat de slangen op vele plaatsen stuk waren, in 't kort de geheele boel onklaar was. Toen de knechts zich tot den luitenant, die steeds by het beproeven van de brandspuit het com mando voerde, wendden, met het verzoek hun raad te verschaffen, was deze niet in staat dien te geven. De lieden bewezen allen met den besten wil bezield te zyn. Toen ik weder op do plaats verscheen, drongen zy zich om my heen en ieder hunner bood zich aan voor hol meest gevaarlyke werk; ik had hen slechts te bevelen wat zy doen moesten, aaar de brandspuit haren dienst weigerde. Wat zou ik hun bevelen? Het vuur had in den korten tyd, door my aan de redding van den heer en mevrouw Von Osternau besteed, ontzettende vorderingen gemaakt en aan blusschen daarvan viel niet meer te denken; reeds geleek het geheele kasteel eene vuurzee. Slechts in den zyvleugel, in welken juf frouw Lize en de kleine Frits hunne kamera hadden, was nog geen vuur zichtbaar. „Waar is juffrouw Lize? Waar is Frits je?" Niemand beantwoordde myne vragen; alleen zagen de lieden elkander met ontzetting aan. Ik wendde my met dezelfde vragen tot den luitenant. Hy kon myn blik niet verdragen en verklaarde, met terneergeslagen oogen, van oordeel te zyn, dat de beide kinderen reeda in veiligheid waren ten huize van den pre dikant. Hy wist dat hy loog; dat verried zyn schuwe blik. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 1