Persoverzicht.
De oplettende dagbladlezer zal ook wel
kennis gonomen hebben van de bedryfs-
en beroep; belasting, waaromtrent nu de
pennen, na den benoodigden studie-tyd, in
beweging komen. We mogen onzen lezers
niet onkundig laten van hetgeen omtrent deze
belasting wordt geschreven, al moeten we
daardoor thans nog veel laten liggen omtrent
de nieuwe kieswet.
Reeds in de eerste helft van Augustus
was het ontwerp dier belasting aan den Raad
van State gezonden en het onderzoek duurde
zóó lang. dat hier en daar in de Pers zelfs
van obstiuctionisme gewaagd werd. Het kwam
evenwel og tijdig genoeg terug ter indiening
by de Tweede Kamer alvorens Slachtmaand
daar wa> En nu wil men met spoed aan het
werk! Toch zal by alle vlugheid de behande
ling veel tyd verslindende wet is uitgebreid
en zeer samengesteld.
„De Gelderlander" is niet ingenomen met
deze door minister Pierson voorgestelde be
lasting, omdat zy te veel vordert van den
middelst.uid en deze van hetgeen de Staat
in de laatste jaren wrocht, weinig kan profi
teeren en door de concurrentie van het ge-
eerbiedigde buitenland in zijne vlucht wordt
belemmerd.
Een kabinet van bezuiniging, zegt het blad,
wordt eon dringende eisch des tyds. Met be
lasting hervorming, die ten slotte neerkomt
op belasting-vermeerdering, gaan wy slechts
achteruit.
Van den druk der belastingen op den mid
delstand jeeft de „Geld." het volgende beeld
Wanneer men let op het totaal der be
lastingen, dan bespeurt men, dat van den
bodem worden betaald de grondbelasting, de
vermogensbelasting, de dyks- en polderlasten,
alsmede de opcenten.
Kwam daar nu nog de bedryfsbelasting by,
dan zou de grond 4-a-5 maal'belast zyn.
Doch niet alleen de grond verkeert in dat
geval. Let op het een of ander winkelhuis.
Daarvan wordt betaald de grondbelasting der
gebouwde eigendommen, de personeele be
lasting, naar rato van deuren, vensters, meu
bilair en huurwaarde, de vermogensbelasting
indien do eigenaar meer dan 13 millie bezit,
de hoofdeiyke omslag der gemeente want de
inkomsten worden in dat winkelhuis verdiend
en straks de bedryfsbelasting, de hoofdelyke
omslag van het Ryk, nogmaals treffende de
winsten van diezelfde handelszaak.
Gaat dat winkelhuis van vader op zoon
over, dan moet zelfs de zoon successie be
talen voor het vermogen dat hy van zyn
vader erft.
Dit geeft ten slotte eene som van belas
tingen, die een groot gedeelte van het in
komen der Nederlandsche burgers verslindt.
Zy, die met hun geld geen weg weten,
kunnen daar wel tegen en ook degenen die
van belasting zyn vrygesteld of aanzien-
ïyke remissie genieten (misschien daarom
wel op uitoefening van het stemrecht aan
dringen) hebben geen last van die cumulatie
der imposten.
De groote meerderheid eener natie echter
is noch schatryk, noch zóó behoeftig, dat zy
geene belastingen behoeft op te brengen. De
middelstand, waaraan in den regel te weinig
gedacht wordt, zal op den duur tegen dien
altoos zwaarder wordenden belastingdruk niet
bestand wezen. Eindeiyk komt destroohalm,
die den rug van den beladen kameel doet
breken.
In art. 1 4 van het wetsontwerp leest
men; „Buitenslands gevestigde ondernemers,
die herhaaldeiyk stoffen of kleedingstukken,
sieraden, meubelen, speelgoed, voedings- en
geneesmiddelen en andere dergeiyke artikelen
te koop toezenden aan niet daarin handel-
dryvenden hier te lande, worden geacht hier
te lande een bedryf uit te oefenen."
Biykbaar is, zegt naar aanleiding hiervan
een inzender aan het „Haagsche Dagbl." van
een stuk, als hoofdartikel geplaatst, ZEx. on
tevreden dat, terwyi onze land- en stadge-
nooten hier op zware lasten zitten en hunne
winkelneringen somtyds zien kwijnen, Pary-
sche en andere magazynhouders van stoffen
en kleederen, Brusselsche meubelmakers,
Fransche en Spaansche wynkoopers en an
deren hunne prospectussen by duizenden in
ons land verspreidon en hunne goederen tegen
rembours of op andere gemakkelyke voor
waarden by Nederlandsche klanten aan huis
bezorgen, zonder iets aan de schatkist te
offeren, dan het lago inkomend recht, dat ons
tarief veroorlooft.
De schryver ziet in dit voorstel des mi-
I nisters dan ook blykbaar eene poging om op
vermomde wyze een Invoerrecht te heffen.
Maar hy ziet niet recht in, hoe men op de
buitenlandsche ondernemers vat hebben zal.
Heeft de buitenslands gevestigde koopman
een agentuur, althans een lasthebber in Ne
derland, dan kan deze worden aangeslagen
in de nieuwe belasting, ook voor rekening
van zyn patroon. Of dit wel met de recht
vaardigheid in belastingzaken strookt, betwy-
felt de schryver. Nog meer betwyfelt hy
dat, als hy verneemt, dat onder de nieuwe
belasting voor het handelsbedryf, dat buitens
lands wordt uitgeoefend, zelfs de expediteurs
vallen als tueschenpersonen hier te lande op
tredende. Een expediteur toch is eigeniyk
geen handelsagent en heeft alleen voor de
verzending te zorgen; hem dus te belasten
voor den koophandel zeiven, dien zyn be
vrachter dryft, gaat, meent de schryver,
de tot nu toe bekende grenzen van fiscaliteit
te buiten.
Maar hoe nu met de buitenlandsche con
currenten, die hunne goederen rechtstreeks
aan den Nederlandschen klant thulszenden?
Zou, vraagt de schryver, de minister uit het
oog hebben verloren, dat een wetgever, in
zonderheid e6n fiscale wetgever en een straf
wetgever, alleen binnen de grenzen van het
Ryk heeft te bevelen, en dat er van een
persoonlyke belastingplichtigheid geen sprake
kan wezen tegenover hen, die in een anderen
Staat wonen?
De minister kent natuuriyk deze bezwaren
wel en schreef dan ook in de memorie van
toelichting
„Winkeliers en anderen, in den vreemde
gevestigd, die hier te lande hunne goederen
rechtstreeks aan de verbruikers verkoopen;
brand-, zee-, levens- of andere verzekerlngs-
maatschappyen, die hier te lande zaken
dryven, worden naar dit ontwerp getroffen.
Dat het steeds gelukken zal, de belasting
van hen in te vorderen, moge aan redelijken
twyfel onderhevig zyn, het moet nochtans
worden beproefd en in een groot aantal ge
vallen schynt het zeer wel mogeiyk. De on-
dergeteekende vertrouwt, dat de billykheid
van het hier gehuldigde beginsel zal worden
erkend en dat by de uitvoering der wet zal
mogen gerekend worden op veler medewer
king, om de toepassing van dat blllyke be
ginsel zooveel raogelyk te bevorderen."
De schrijver is blykbaar met deze oplossing
gansch niet tevreden. Hy vindt het vreemd,
dat, als men staat tegenover de moeilykheid,
dat de Nederlandsche schatkist geen penning
van buitenslands wonende vreemdelingen te
vorderen heeft, de minister rekent op het
gevoel van billy kheid (by de betrokken vreem
delingen zeiven?) en op de medewerking van
velen. Maar wie zullen dan, vraagt de schry
ver, die vele vriendelyke helpers zyn om de
Nederlandsche schatkist te vullen, dadr, waar
deze eigeniyk niets heeft te pret end eeren
Het weekblad „Nederland" heeft een zeer
eigenaardigen vorm gekozen om een overzicht
van het ontwerp te govon en tevens eenige
critiek te oefenen. Men vindt daar een „cate
chismus van de bedryfs- en beroepsbelasting",
waarin gansch in den trant van den Heidel-
berger eene reeks van vragen en antwoorden
wordt gegeven.
Dat het dit blad met het kiezen van dezen
vorm tevens om critiek te doen is, blykt
reeds uit den aanhef van het antwoord op
do eerste vraag:
„Stemt de aard der belasting met den
naam overeen?
„Neen: de naam kan slechts op een dwaal
spoor brengen. De belasting treft ook hen,
die geen bedryf of beroep uitoefenen, er nooit
een uitoefenden, en op geene enkele wyze
by de uitoefening betrokken zyn of ooit be
trokken waren."
En na aldus over den aard der belasting
een aantal vragen gesteld en antwoorden
gegeven te hebben, laat het blad de 20ste
en de 21ste aldus luiden:
„20. Blykt uit het vorenstaande de belas
ting, naar haren aard, eene persoonlyke
te zyn?
„Neen: dat is zy niet.
„21. Is zy dan eene zakelyke of eene
opbrengstbelasting?
„Neen: ook dat niet. Zy is een mengsel,
een allegaar, waarby onder dak is gebracht,
wat elders niet goed onder dak te brengen
was, en dat men tot sty ving der schatkist of
om eene andere reden toch wel treffen wilde."
Het blad gaat vervolgens over tot vragen
en antwoorden over de berekening van het
belastbaar bedrag en over het bedrag zelf
der belasting. In bet geheel 58 vragen en
antwoorden.
By de berekening wan het belastbaar bedrag
zyn eenige vragen en antwoorden er blykbaar
op aangelegd, om te doen uitkomen, dat zy,
die vaste salarissen genieten, er in deze be
lastingen ongunstiger aan toe zullen zyn dan
de kooplieden en fabrikanten, wien het vrystaat
4 pet. af te trekken van het kapitaal, datzy
in hun b6dryf aanwenden. Op de vraag: „zal
een der gevolgen zyn, dat de meest ver
mogenden in de bedryfs- en beroepsbelasting
te weinig betalen in verhouding tot minder
met fortuin gezegenden, en vooral in ver
houding tot hen, die van vaste traktementen
of loonen moeten leven?" luidt dan ook het
antwoord
„Dat zal maar al te zeer het gevolg zyn."
De Haagsche briefschryver van de „Zutfen-
scbe Crt." maakt de opmerking dat de belas
ting, zooals zy is voorgesteld, vry drukkend
zal zyn voor kleine inkomsten uit arbeid. Van
een traktement of bedryfs inkomst en van 1200
zal men ƒ16 moeten betalen, iemand met
een salaris van 2000 reeds 32. Hoeft
iemand, die in de bedryfsbelasting valt, ook
nog zooveel vermogen, dat hy tevens in de
vermogensbelasting valt, dan moet hy uit dien
hoofde ook naar een hooger percentage In
do bedryfsbelasting bydragen. In de thans
voorgestelde belasting is eigeniyk tweeërlei
progressie opgenomen, één, die verband houdt
met hot totaal bedrag der beroeps- en bedryfs-
inkomsten, en één, die verband houdt met het
kapitaal, dat iemand bovendien bezit. Die
b. v. een vermogen heeft van meer dan twee
ton, betaalt altyd voor al zyne beroeps- en
bedryfsinkomsten 3.20 van elke 100.
Is die belasting vooral voor de kleine bur
gers, de kleine ambtenaren en de kleine nering
doenden, naar de briefschryver oordeelt, reeds
vry hoog, do minister stelt tevens voor, om
voor het eerste jaar behalve de hoofdsom
nog 28 opcenten te heffen. Dat is noodig,
zoo redeneert de minister, omdat het nog
onzeker is wat deze belasting zal opbrengen,
en het wel' eens zou kunnen tegenvallen. Om
nu tegen alle ongunstige kansen gewaarborgd
te zyn, wil de minister beginnen met 28
opcenten extra te heffen. Dat is, merkt de
briefschryver aan, zeker zeer gemakkelyk voor
den minister van financiën, maar minder
aangenaam voor de belastingschuldigen. Van
den beginne af is de bedoeling geweest om
de inkomsten uit arbeid lager te belasten dan
de inkomsten uit vermogen, en op die wyze
zou, vreest de briefschryver, het omgekeerde
het geval worden. Hy betwyfelt dan ook
zeer, of do Kamer bereid zal zyn den minister
op dien weg te volgen.
En omdat nu de Zondag nadert (wellicht
is hot reeds rustdag, als ge dit leest) en
tevens als variatie oftewel afwisseling ver
andering van spys doet eten ten slotte
nog dit van den residentie-kouter der „Prov.
Gr. Crt." naar aanleiding van een optreden
voor eonigen tyd van dr. Schaepman in eene
vergadering ten gunste van Zondagsrust
voor de bakkers, dat al te „oudbakken"
worden zou, als het nog langer bleef liggen
„Dr Schaepman heeft er zyne Zondagsrust
aan gegeven, om op den dag des Heeren
den bakkersgezellen hun good recht om des
Zondags te rusten in eene reeks van schit
terende volzinnen aan te toonen. Het was een
prachtig vuurwerk van knetterende woorden
en verblindende metaphoren, dochikenmyne
gelykdenkenden zyn er niet door overtuigd
geworden, dat de bakkers by eene oordeel
kundige werkverdeeling niet even goed op
een anderen dag der week hunne welverdiende
rust zouden kunnen genieten. Waar moet
het met onze maatschappelyke toestanden
heen, als iedereen juist des Zondags wil
rusten
Waarlyk, de versch-broodquaestie is zoo
gemakkelyk niet op te lossenIn de residentie
hebben wy daar tal van voorbeelden van by-
gewoond. Eenigen tyd geleden zyn de voor
naamste broodfabrikanten en bakkersfirma's
hier byeengekomen, om over de Zondagrust
te spreken. Toen heeft o. a. de directeur
der brood- en meelfabriek alhier medegedeeld,
dat de commissarissen hem gemachtigd had
den, zich aan te sluiten by de te nemen maat
regelen voor Zondagsrust, onder voorwaarde,
dat zyne fabriek des Zondags alleen zou biy ven
bakken voor hotels, die in elk geval des Zon
dags versch brood eischten. Aan dien eisch
was niet te ontkomen. Een groot man onder
de kasteleins, die des zomers te Scheveningen
den schepter voert, zou zelfs te kennen heb
ben gegeven, dat hy eenvoudig eene bakkery j
in zyn hotel zou oprichten, als de Haagsche
bakkers hem in den steek wilden laten.
Van zulk eene uitzondering wilden natuur
iyk de andere bakkers niet hooren, en hier
door verviel het geheele voorstel. Men zegt-
bestel vooruit, wat gy dos Zondags noodig
hebt! Is dat altyd mogelyk, en zyn er niet tal
van lekkerbekken, duizendon en duizenden
die weinig lust hebben juist door oudbakken
taai, erg droog brood aan den Zondag herin
nerd te worden?
Men vertelde my daaromtrent een niet on
aardig voorval in een Haagsch huishouden
alhier. Het hoofd van het gezin is een onzer
heethoofdigste staatslieden en sociale hervor
mers, dweper met .de volksklasse en stryder
voor de rechten van den arbeidersstand. De
man, een tot het Christendom bekeerde Israë
liet, had zyne vrouw weten te overtuigen, dat
het niet aanging, de Zondagsrust te schenden
door op dien dag van den bakker versch brood
te vorderron. Mevrouw had zich naar den
wonsch van haren echtgenoot geschikt en
zich dus met het oudbakken brood tevreden
gesteld. Doch op den langen weg begon dat
taaie, slappe, oudbakken brood ook zelfs het
verhemelte van den volksvriend te vervelen
en hy zon op een of anderen uitweg.
Daar krygt hy eene ingeving! Als hy eens
by een Israëlietschen bakker aanklopte, voor
wien de rustdag des Zondags niet bestaat.
Dat was eerst oen goede Inval I By den jood-
6chen bakker wordt door den afvalligen Isra
ëliet aangeklopt, en deze bakker vindt er na
tuuriyk niet het minste bezwaar in, den vriend
des volks op Zondag van lekker krakend,
versch brood te voorzien.
Op zekeren Zondagmorgen neemt onze
staatsman echter het bewuste vorsche brood
op, ontdekt toevallig, dat er letters in staan,
ontcyfert die en leest: „Haagsche Broodfa
briek!" De Israölietische bakker, die vry op
Zondagmorgen bakken mocht, gaf zich dus
zelf de moeite niet om zyn oven te stoken,
maar haalde eenvoudig het brood by de
Haagsche fabriek, die zich om Zondagsrust
wilde noch kon bekommeren. Of de volks
vriend toen een compromis tusachen de be
geerte van zyn verhemelte naar versch brood
en zyne propaganda voor Zondagsrust heeft
weten aan te gaan?II y a avee le ciel
des accommodements
Gemeenteraad van Leiden.
Veroolg der zitting van Vrijdag namiddag.
Gemeentebegrooting. Uitgaven.
Voor herstellingen wegens ingeworpen
glasruiten was in de sectién door een lid
geen ƒ200, maar ƒ500 noodig geacht, doch
na de opmerking van den heer De Sturler,
dat aan de school van den heer Brouwer in
de Van-der-"Werfstraat thans raamhorren zyn
aangebracht, zoodat daar het gevaar voor
inwerpen minder geworden is, stelde de Voor
zitter voor om den post dan maar met 200 te
vermeerderen, hetgeen echter toch met 17 tegen
7 stemmen werd verworpen. De post blyft
dus 200.
De post van 325 voor banken, voor de
school in de Gortestraat, waaromtrent echter
niets op de begrooting voorkwam, werd ver
worpen met 22 tegen 2 st., nadat deheerJuta
had medegedeeld dat by een bezoek van hem
met den architect aan de school niet gebleken
was dat de banken zoo slecht waren, als
was voorgesteld.
De post van 100 voor het verven der
schoolborden in verschillende scholen werd
na dezen uitslag door den Voorzitter niet
eens in stemming gebracht.
De post voor kosten van het aanschaffen
en onderhouden der schoolboeken enz. achtte
de heer De Goeje veel te veel besnoeid by
vorige jaren. De bezuiniging voor de leer
middelen is z. i. vooral hier te veel overdreven.
De heer Juta gaf dit niet toe. Ei kan en
er moet .bezuinigd worden. Hy haalde voor
beelden aan hoe roekeloos er b. v. op enkele
scholen met het gebruik van pennen wordt
omgesprongen. Zoo gebruikte b. v. een hoofd
72 gros stalen pennen, terwyl een ander hoofd,
dat hetzelfde onderwys geeft en zelfs een
nog grooter aantal leerlingen heeft, maar 12
gros noodig had. Het eerste geval noemde de
heer Juta dus luxe/ De zuinigheid moet ook
in de onderdeelen betracht worden. Dat is
het streven van de wethouders.
De heer Du Rieu geeft toe, dat men wel
kan zeggen dat op dit en op dat moet be
zuinigd wor£en, maar vreest dat dit niet altyd
kan opgevolgd worden. In te groote zuinigheid,
ook voor het schoonhouden der lokalen, zag
hy gevaar. Laat het by eene raadgeving bly ven
om de zuinigheid te bevorderen.
De heer De Goeje wees er op, dat de onder
wijzers over 't algemeen reeds zoo zuinig zijn.