N°. 9855.
^Donderdag 7 April.
A*. 1892.
<Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van gpn- en feestdagen, uitgegeven.
Tivecde Blad.
Leiden, 6 April.
Fe-jUL.;„llo ion.
HET GERAAMTE.
PRIJS DEZER COURANT:
foef Leidon per 3 maandea.f 1.10.
franco per post1.40.
^aderlijke Nomrcera0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÈN:
Tan 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer fO.HJ.
Grootore lottere Daar plaatsruimte. Voor het
incaaseeren bulten do stad worm ƒ0.10 Derecona.
Olliciëelo Kennisgevliiffen.
Ioënllag tegen betaling.
jtfgomoeeter en Wethouders van Leiden brengen
L ilgemeeno ItenDia dat op Donderdag 7
Apri 1 1892, des namiddags te 2 uren, in bet
j^jibetbehof, aan de Ondo Yest, gelegenheid wordt
«Men tot inenting, tegen betaling van f 1 por
Soon.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
5 April 1892. E. KIST, Secretaris.
Er gaat zelden een jaar voorby, waarin
ciet de Verzameling van Oostersche- handv
idirifcea van de Leidsche Bibliotheek- met.
schenken wordt verrekt. De gemstkkelyk-
heid, waarmede-steeds aan alle-geleerden-het-
rebruik der handschriften wordt toegestaan,
•>iat de gever voor zichzelven de gelegen
heid daartoe niet verliest, maar die voor
anderen opent, zal wel eene hoofdbeweegreden
voor het goven dezer geschenken zyn.
Eonige jaren geleden werd om die reden
door tweo buitenlandsche geleerden een hand
schrift van groote waarde aan de Leidsche
Bibliotheek geschonken. In de eerste drie
maanden van dit jaar werden achtereenvolgens
ontvangenvan den oud-hoogleeraar J. P.
Yeth, te Arnhem, een zeer kostbaar Atjineesch
handschrift en een afdruksel eener Oud-Ja-
vaanscho inscriptie; van den hoogleoraar A.
0. Yreedo drie Madureesche en zeven Javaan
handschrifteneindelek van den heer
E. Van Eek, lector aan de Kon. Militaire
Academie te Breda, twee belangrijke Bali-
neesche handschriften. Het door den heerVeth
schonken handschrift is reeds tengebruike
gezonden aan dr. Snouek Hurgronje te Batavia.
Het studenten-muziekgezelschap „Sempre
Crescendo" gaf gisteravond in de Stadszaal
weder eeno Invitatie-concert, dat door een
talrijk publiek werd bijgewoond, w. o. het
schoone geslacht in lieve toiletjes goed ver
tegenwoordigd was.
Het orkest, bestaande uit do werkende
leden van „S. C.", versterkt door musici van
lner en elders, handhaafde met de verschil
lende orkest-werken, o. a. Gade's concert
ouverture „Nachklange von Ossian", Mann's
Prelude uit do opera „Melaenis", Widor's
Strénade voor orkest mot obligaat-viool, vio
loncel en harp, alsmede de Ballet-muziek uit
het vijfde bedrijf van Gounod's opera „Faust",
volkomen zijn goeden naam. De beide laatste
nommers werden hier ter stede voor de eerste
maal uitgevoerd en trokken groote aandacht.
Er bleek ten zeerste hoe het orkest er zich
voortdurend op toelegt zijne vroegere plaats
te heroveren en te behouden, dank zij de
leiding van den heer Mann, wien na zijne
Prélude onder luid applaus een groote krans
werd aangeboden.
De manlijke solisten voor dezen avond
waren tweo werkende loden van het muziek
gezelschap zelf, do heeren W. Van Bemmelen
en A. C. D. Do Graeff.
De eor8te oogstte als violoncellist mot
„Kol Nidrei", adagio voor violoncel met
orkest van Max Bruch, wegens zijn verdien
stelijk spel zeer veel bijval in en bij herhaald
applaus werd ook hem een fraaie, krans ver^
eerdterwijl hij in do tweede afdeeliogr-na
GodanTs „Sur -le -Lae" en Popperre Arfequin"
genoodzaakt werd- nog eenevoordracht ;ten
beste te geven.
De heer De Graeff deed zich kennen als
een pianist van uitmuntende qualiteit. Het
Concert No. 3 C-mol voor. piano met orkest
van Van Beethoven werd door hem voor
gedragen op eene wijze, welke men ternau
wernood beter kon verlangen. Moeilijk was
het te veronderstellen dat men hier een dilet
tant voor zich zag. Het geestige Finale Hondo
kwam, evenals het Allegro con brio en Largo,
bijzonder tot zyn recht. De heer De Graeff
is een pianist, waarop S. C. trotsch mag zijn.
Zijne verdiensten wegens het edel spel onder
vonden dan ook, behalve door de daveronde
toejuichingen, reeds dadelijk erkenning in don
vorm van twee groote kransen van groen en
levende bloomen.
Mej. A. C. Corver, uit den Haag, vervulde
als soliste het vocale gedeelte van den avond.
Zij is oene lieve verschijning niet alleen, maar
ook haar zang was zoodanig dat op het pro
gramma achter haren naam bepaald moest
staan „leerlinge der Koninklijke Muziekschool",
wilde men dit gelooven. Zij beschikt over
een helder, rond, aangenaam sopraangeluid,
dat reeds goed ontwikkeld is, gelijk bleek uit
hot recitatief met klein orkest (Und Gott
sprach) en de aria (Nun bout die Flur das fri-
sc-be Grün), welke laatste gelukkig niet leed
door eene kloine •irogolmatigheid by het
invallenmaar bovendien was haro voordracht
zeer innig, met diep gevoel. Ten bowijze
daarvan dienen „Der armo Peter" van Schu
mann, „Poème d'Amour" van Mann en ein-
deiyk „Die Thranen des Herzens", van Gol-
termann (het laatste met eene keurige violon
cel-begeleiding), welke niet nalieten indruk te
maken en de zangeres tot nog eene voordracht
als toegift dwongen. Daverend waren de toe
juichingen, welke haar, met een keurigen
bouquet in do hand, ten deel vielen.
Het succes met dit concert behaald, is dus
weer groot. Hot gezelschap heeft daardoor
velen andermaal aan zich mot dankbaarheid
verplicht en mag er met voldoening op
terugzien.
Benoemd is tot kantonrechter te Leiden,
mr. M. d'Aumerie, thans kantonrechter te
Doesburg.
Den 20sten April a. s. zal by het 4de
reg. inf. alhier het examen worden afgenomen
voor sergeant en fourier. De examen-commissie
bestaat uit den kapitein Yieweg, den lsten luit.-
adjudant Huysfcen en den lsten luit..From-
mann. Aan, dit examen zal worden deelge
nomen door 26 korporaals, die het examen
voor sergeant wenschen af té leggen, en door
1 sergeant-titulair en 1 korporaal, die het
examen voor fourier afleggen.
De Nederlandsche mail mot berichten
uit Batavia tot 8 Maart, kan 8 April alhier
worden verwacht.
In de zitting van den gemeenteraad te
's-Gravenhage werd gisteron eeno langdurige
gedaclitenwis8eling gevoerd over het ontwerp
besluit, den Raad voorgedragen, om oen 55-tal
woningen te Scheveningon onbewoonbaar te
verklaren. Het slot van de discussie was, dat
het voorstel van B. en Ws. verworpen werd
mot 24 tegon 10 stemmenmaar geeno enkele
stem was er opgegaan om de bewoonbaar
heid van bedoelde perceelen te verdedigen.
Tweeërlei hoofdbezwaar evenwel was er ge
rezen tegen de toepassing van art. 96 van
de betrekkelijke strafverordening in dit geval.
In de eerste plaats 't bezwaar, dat van de eige
naren en de hypotheekhouders hier feitelyk
zou worden onteigend zonder schadeloos
stelling, en in do tweede plaats, de vraag of
er geen gevaar voor het algemeen zou ont
staan mot het oog op de nog te Schevenin
gon heerschende epidemie (welke do naaste
aanleiding tot den maatregel was geweest)
om een aantal personen uit hunne woningen
te verwyderen, wier aanwezigheid elders
gesteld dat zy eon onderkomen konden kry-
gen een brandpunt van nieuwe besmetting
zou kunnen worden.
Do heer Bodaan stelde eene motie, waarin
hy het beginsel van onteigening met schade
loosstolling wenschte uitgedrukt te zien.
De hoer Van Tienhoven stelde zynerzyds
1 voor, in den geest der wet op de besmette-
ïyke ziekten, om geen besluit te nemen voor
dat B. en Ws. zouden hebben uitgemaakt
waar de bewoners zouden heengaan.
Geen van deze beide motiën mocht even
wel ingang by den Eaad vinden; die van den
heer Bodaan werd verworpen met 13 tegen
4 stemmendie van den heer Van Tienhoven
met 28 tegen 6 stemmen.
Voordat de Raad scheidde, had er nog eene
interpellatie van den heer Van Sypestein
plaats over het krankzinnigengesticht. Do mede-
deelingen van dr. Reeling Brouwer in „het
Vaderland" hadden hem in de overtuiging
bevestigd dat de geheele quaestie van het
krankzinnigengesticht wordt beheerscht door de
noodzakelykhoid om een inwonend geneesheer
daar te hebben. En daar nu volgens de ver
ordening het door-den heer Brouwer gevraagd
ontslag eerst over zes maanden behoefde in
te gaanr had. hy gowenscht,. dat regenten,
die nu reeds een algemeen als kundig be
kend, maar niet inwonend geneesheer hebben
aangesteld, zich, in afwachting van de nog
aan den Raad te verstrekken mededeelingen
omtrent eene reorganisatie van het gesticht
haddon onthouden van iedoren ingrypenden
maatregel, die de zaak zou kunnen praejudi-
cieeren.
Alsnog wenschte hy dat B. en Ws. in dien
zin tot regenten eeno uitnoodiging zouden
willen richten.
Het antwoord van den burgemeester be
paalde zich tot het doen voorlozen van een
brief, dd. 4 April, van rogenten, houdende
mededeeling, dat reeds met ingang tan gis
teren den heer Reeling Brouwer het gevraagd
ontslag is verleend on de heer dr. Tellegen
tot geneesheer-directeur is benoemd, met uit
breiding van den werkkring, tot dusver aan
den geneeskundige toegekenddat do nieuw
benoemde zyne functie reeds heeft aanvaard;
dat voor het oogenblik de ruimte in het go-
sticht niet toelaat een gehuwd geneesheer
met zyn gezin te doen inwonen, maar dat
reeds in beginsel is overeengekomen om een
ongehuwd geneesheer in het gesticht te doen
wonen en daar werkzaam te doen zyn onder
verantwoordelykheid van den geneesheer-
directeur.
Met dit antwoord vorklaardo do heer Van
Sypestein zich bevredigd.
Do commissie, die voor wijlen den heer
P. H. Witkamp een eonvoudig gedenkteekon
wil oprichten, heeft eeno circulaire verspreid
I om ieder, die Witkamp hoogacht, in de ge-
legenheid te stellen daartoe medo te werken.
Zy wenscht gaarne vóór 1 Mei de biyken
van sympathie en deelneming te ontvangen.
H.)
Ik nam hiermede natuurlyk gonoegen en
óe schout vervolgde
Floris dan weid, gelijk ik zeide, door eenig
geritsel in zyne nabyheid uit zyne overpein
zingen en alleenspraken opgewekt. Hy stond
den grond op, blikte om zich heen en
zag, 6lechts weinige schreden van zich ver-
1 ^yderd, eene menscholyko gestalte staan,
"elke hem onwillekeurig eene hevige sid
dering aanjoeg. Het was eon man, naar het
s:heon van middelbare jaren, doch van een
z afschuwelyk en hatelyk voorkomen, dat
de jongeling er geheel en al door verschrikt
^erd. De vreemde zag hem een oogenblik
met een grynzonden lach aan, ja, scheen er
«en bijzonder welgevallen in te vinden hem
opmerkzaam aan te staren. Floris stond als
aan z(jne plaats geboeid; want de onver
wachte en by na spookachtige verschyning
van den vreemde, daar hy onmogelyk be-
SriJpen kon, van waar en op welke wyze
deze gedaante hem zoo onmerkbaar had
kunnen naderen, gevoegd by het reeds ge
vorderde uur van den dag en de meer en
meer toenemende schemering, stelde hem
buiton staat een voet te verzetten of een
enkel woord te uiten. Hy hield de oogendus
zwygend op de verschyning gevestigd, vol
angst afwachtende wat deze beginnen zou.
Nadat zy elkander wedorkeerig eene korte
poos beschouwd hadden, trad de vreemde
nader. Floris, hem thans met meer opmerk
zaamheid kunnende waarnemen, meende
duideiyk te bespeuren, dat de oogen van den
onbekende niet gelyk die van andere men-
schen waren, maar volkomen twee kolen
vuurs geleken, welke een bloedrooden glans
van zich gaven en van tijd tot tijd akelig
door het bleoke en hooggewelfde voorhoofd
rolden. Thans, door den ontzettendsten angst
getroffen, deinsde de jongeling achteruit, maar
reeds was de verschrikkeiyke gedaante hem
genaderd, vatte hem bij de hand en, deze
drukkende, sprak zij
„Vrees niet; gij zijt mijn zoon! Reken op
mij by al uwe ondernemingen; mijne hulp
zal met u zijn!"
Bleek als een doode en vreeseiyk ontsteld,
stond Floris daar; hy trok zyne hand terug,
welke, door die des vreemdelings gedrukt,
begon te gloeien, terwyl hy er een pyniyk
gevoel aan ondervond, alsof hy ze in een
verzengend vuur gestoken had.
Toen hij oen weinig tot zichzelven gekomen
was en het waagde zyne oogen op te slaan,
bevond hy zich alleen, en de duisternis was,
zoo verbeeldde hy zich althans, in een oogen
blik zoozeer toegenomen, dat het volkomen
nacht scheen te zyn.
Hy haastte zich dus deze plaats te ver
laten, begaf zich naar do laan, welke zich
aan zyno rechterzyde uitstrekte, on, deze
volgende, had hy spoedig het slot bereikt.
De oom, ofschoon hij zyn neef dien dag
wel had verwacht, had thans echter, nu het
zoo laat was geworden, de hoop op zyno
komst reeds geheel opgegeven. Hy overlaadde
hem met velerlei vragen over de redenen,
waarom hij zoo laat in den nacht verschenen
was, daar hy toch het kasteel zyner moeder
ongètwyfeld vroeg genoeg verlaten had. Floris,
zonder van de verschyning te gewagen
welke hem zulk een hevigen schrik aange
jaagd had, verontschuldigde zich met te zeg
gen, dat hy, met het vallen van den avond
het slot tot op geringen afstand genaderd
zijnde, zich om wat uit te rusten onder een
boom nedergezet had, en dat hy, aldaar door
den slaap verrast, eerst na goruimen tyd
weder ontwaakt was. De oom liet zich den
boom, waaronder Floris voorgaf geslapen te
hebben, nauwkeurig beschryven, en toen deze
hem dien zoo goed mogelijk beduid had,
dreigde hy lachende mot den vinger en
voegde er by
„Wel, jongen, gy moet waariyk onderdon
pastoorseik, gelyk men hem noemt, geslapen
hebben. Dat plekje gronds staat in oen zeer
kwaden reuk by do landlieden hier in den
omtrok. Hoe hebt gy dit toch met mogeiyk-
heid durven wagen?"
Floris gaf ten antwoord, dat hy, met do
landstreek geheel onbekend, natuurlyk ook
niet had kunnen vermoeden, dat er eenig
gevaar aan die plaats verbonden was. Hy
verzocht derhalve zyn oom, hem wel te willen
uitleggen, waarin dat gevaar bestond en wat
aanleiding gegeven had, dat de omstreken
van dien boom in zulk een kwaden naam
stonden.
„Of het gevaar werkelyk zoo groot is als
men zegt, dit weet ik niet", hernam de heer
Van Delwynen; „zeker genoeg is het, dat
er van die plaats allerlei vreemde vertellin
gen in omloop zyn.
(Wordt vervolgd.)