N°. 9820. A' 1892. geze £ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gpn- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit TWEE Bladen. Leiden, 25 Februari. Feiiilleton. Voorheen en Thans. Vrydaii 26 Februari. PRIJS DEZER COURANT: Toor Leiden per S maendenf l.M. Franco per poet1.4A iJzonderltjke Noosoior», PRIJS DER AD VERTEN TIÉN ▼an 16 regelt ƒ1.05. Iedere regel meer/"0.17J, Grootore letters naar plaatsruimte. vccr h-i Incasseerea buiten de stad wordt ƒ0.10 bcrt*xa:;cL Eerste Blad. Aan de universiteit alhier is het candi- ü«iats-examen in de rechten afgelegd door den heer Tj. Gonggryp en het doctoraalexa men in de rechtswetenschap door den heer A. E. Haantjes. - Maandag 29 Februari a. s., 's namiddags te 3 uren, zal de plechtige installatie geschie den van den nieuw benoemden raadsheer by het gerechtshof te 's-Gravenhage mr. W. Yan der Kaay, die gisteren in eene plechtige zit ting voor het laatst als kantonrechter te Leiden presideerde. Het hem heden door hen, die aan het kantongerecht verbonden zijn, aangeboden wordende afscheidsdiner zal plaats hebben in het hotel Levedag. Door het Oostenryksche Operetten-gezel- schap van don heer Julius Laska, dat hier dezen winter reeds meermalen is opgetreden, werd gisteravond eene zeker laatste buiten gewone voorstelling gegeven, bestaande in de uitvoering van „Mamsell Angot, die Toch ter der Halle", de Duitsche vertaling van Lecocq's rLa Fille de Madame Angot". De schouwburg was op alle rangen slecht bezet. In hoever dus de voorstelling van deze komische operette plaats had „op algemeen verlangen", gelyk op het affiche vermeld stond, durven wy niet beslissen. Deeds eenige jaren geleden was „La Fille de Madame Angot" te dezer stede door een Fransch gezelschap vertoond geworden en de byval, er toen mede verworven, was alge meen. Het maakte oen indruk van opgewek- ten aard. Thans was dit anders, hetgeen zeer zeker daaraan moet worden toegeschreven, dat het «tuk een geheel en al Fransch karakter bezit, dat alleen door Franschen kan worden weer gegeven, en niet door Duitschers in hunne taal. Veel van het eigenaardige gaat daar door verloren. Toch was de opvoering met de koren en het orkest niet onverdienstelijk en van de hoofdpersonen verdienen vooral de vertolkster der titelparty (Rose Berthier) en de tooneel- speelster (Lidi Bodrogbi) bijzondere vermelding. Toen het scherm voorgoed viel, wordende hoofdpersonen dan ook onder luid applaus herhaaldolijk teruggeroepen. Voor eene zeer groote schare van be langstellenden trad gisteravond de heer W. Otto, uit Amsterdam, alhier als spreker op in de vijfde der Volksbijeenkomsten, in do Stadszaal. Vóór de pauze gaf hy een zijner novellen ten beste, getiteld„Een jaar, dat niet meetelt." Het was een jaar van twist en tweedracht, van haat en nyd tusschon twee vaders; het was een jaar van teleurstellingen voor hunne kindoren, Annemietje en Kobus. Er ontstaat een stryd, een heftige strijd tusschen de koppigheid der beide oude boeren en de liefde hunner kinderen; de liefde, ge steund door de moeder van Annemietje, en buitendien ook nog door een braaf, oprecht kind van Israel, treedt natuurlijk zegevierend te voorschijn. Als dit nieuwe jaar ten einde is, heerschen geluk, vrede en liefde in alle gemoederen. Ziedaar de kleine, eenvoudige schets, dooi den spreker voorgedragen, maar op eene wijze, welke zyne toehoorders in verrukking bracht. Een hartelijke, gulle lach weerklonk telkens door het gebouw, als de heer Otto met zijne onovertroffen mimiek, met zyne buigzame stem een zyner figuren sprekend inleidde. De uitbundige hilariteit, de oorverdoovende bijvalsbetuigingen, welke spreker bij het einde dezer schots ten deel vielen, zij leveren ongetwijfeld de beste critiek, zy zyn voor hemzelven het beste bewijs, hoezeer het Leidsche volk zyn optreden hier op prys heeft gesteld. Na de pauze onthaalde hy zyne toehoorders op „De kleine Passagier." Levendig, met opgewekte kleuren teekende spreker de olydschap, de vreugde van het kinderlooze echtpaar, toen de vrouw haren echtgenoot na eene vereeniging van eenige jaren eindelijk wist mede te dealen dat er omtrent kersentijd een trein zou komen, die een kleinen passagier in dit huis zou brengen. De kersen kwamen, de krieken kwamen, ein delijk de bessen, maar de kleine passagier kwam niet; en toen eindelijk de peren kwa men, werd verklaard dat de trein was gederailleerd; toch werd zy spoedig in het rechte spoor gebracht. Een kleine passagier, die by een armen schipper was terechtge komen, werd gehaald, opgenomen, verzorgd en vertroeteld alsof hijzelf de verwachte kleine passagier in eigen persoon was. Ook ditmaal dezelfde hilariteit, dezelfde uit bundige toejuichingen en by allen de oprechte wensch, het innig verlangen een volgend jaar den heer Otto het welkom in onze veste weer te mogen toeroepen. De afscheidsrede, welke de aftredende kantonrechter alhier, mr. "W. Yan der Kaay, heeft gehouden toen hy gistermiddag voor het laatst de plechtige zitting van het kanton gerecht leidde, luidt in haar geheel als volgt Mijne Beer en Het reglement op de orde van den inwen- digen dienst maakt gewag van plechtige zittingen by den Hoogen Raad, de Gerechts hoven en de Arrondissements-rechtbanken. By de Kantongerechten zyn, geheel in overeen stemming met de eenvoudige rechtspleging, die daar bestaat, die plechtige zittngen onbekend. Dat echter iets niet tot de onmoge lijkheden behoort, al wordt er in geenerlei reglement melding van gemaakt, bewyst het huidige oogenblik. Gy toch, MM. HH., hebt my een plechtige zitting bereid van geheel byzonderen aard, niet ter installatie van een nieuwbenoemde, maar ter uitvaart van een aftredende. Gy, MM. HH. kantonrechters-plaatsvervan- gers, die steeds met de meeste bereidwillig heid en met groote toewijding myne taak hebt vervuld, wanneer ik afwezig of verhin derd was waarvoor ik u by deze gelegen heid myn hartelyken dank betuig; Gy, M.H. de Griffier, wiens werkzaamheden van de myne onafscheidelijk waren, en gy, MM. HH., die zyne plaats hebt ingenomen, wanneer by een enkele maal want het gebeurde slechts zeer zelden van myne zyde wTeek Gy, M.H. de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie, die de strafzaken met zorg ter behandeling hebt voorbereid en my de te nemen beslissingen hebt voorgesteld, waar dit noodig was met behoorlijke uiteenzetting van de overwegingen, die naar uw oordeel daartoe moesten leiden; Gy, MM. HH. Notarissen, met wie ik zoo dikwijls samen heb gewerkt, vooral by den belangrijken arbeid van de vaststelling der akten van boedelscheiding, waarbij de belangen betrokken waren van personen, die daarvoor zeiven niet kunnen waken, en die in zoo me nig ander opzicht de tusschenpersonen zy t tus schon het Publiek en het Kantongerecht; Gy allen hebt my niet willen laten ver trekken, zonder my een woord van afscheid toe te spreken, en gy hebt dat gedaan op eene wyze, waarvan de indruk by mij, waar en tot welke andere werkzaamheden ook ge roepen, niet zal worden uitgewischt. Ik zeg u daarvoor dank; want al ben ik my bewust, dat gij veel meer goeds van mij hebt gezegd, dan ik verdien, en al zie ik niet voorbij dat het steeds de mond van een vriend was, die tot my sprak, ik ken u toch ook genoeg om te weten, dat gy in oprechtheid hebt gesproken, en daarom heb ik met genoegen de gunstige meening ver nomen, die gy blykt te hebben over de wyze, waarop ik heb gemeend myne taak te moeten vervullen. De wetten, die onze rechtspleging in burger lijke en in strafzaken regelen, gaan uit van de onderstelling, dat iemand, die voor het kantongerecht recht vraagt of zyn recht tegen anderen moet verdedigen, geen rechtsgeleer den bjjstand behoeft, en dat hy, die zich ter zake van een overtreding moet verantwoorden, geen deskundigen verdediger noodig heeft. .Slechts zelden, te zelden, zag ik dan ook de heeren advocaten, wier tegenwoordigheid by deze gelegenheid ik op prys stel, hier optreden. Zal echter zulk een stelsel niet in vele ge vallen deerlyk mislukken, dan moet myns inziens de kantonrechter hun, die tot hem komen, tegemoetgaan en zooveel mogelijk den weg wijzen. De tempel van Themis mag geen doolhof zyn, waarin de rechtzoekenden verdwalen. De weg, dien zij te volgen hebben, is aange wezen, niet om hun tocht te vertragen, te belemmeren of te doen mislukken, maar om hen het doel te doen bereiken. Vormen zyn voorgeschreven, niet om part yen gelegenheid te geven om elkander te verschalken, te doen struikelen en te doen vallen, maar om haar in staat te stellen hare beweringen en de gronden, waarop die steunen, geregeld en duidelijk te ontwikkelen. Naar die overtuiging en volgens dat stelsel heb ik als kantonrechter gehandeld, en nu ik gereed sta deze betrekking met eene andere te verwisselen, doet het my goed, ook voor myzelven ik erken het gaarne maar meest naar ik hoop om de zaak, van n, die daarover hot best kunt oordeelen, te hooren, dat ook naar uwe meening dit stelsel gunstig heeft gewerkt. Steeds was het my aangenaam, waar ver schil van opvatting of verschil van gevoelen bestond, met u van gedachten te wisselen; ik wilde hooren en wrederhooren, en daartoe heb ik u altijd bereid gevonden. Ik dank u daarvoor, want door die samenwerking hebt gij eene goede rechtspraak bevorderd. Neemt, zoo dit u aangenaam kan zyn, die overtuiging mede van ons afscheid, en i.) Als de gidsen werkelijk zijn, zooals zy tick voordoen aan de reizigers, dan zijn zjj ideale wezens. Ik heb echter een stil ver moeden, dat de gids in dienst een geheel kader mensch is dan de gids in ruste; dat al de voortreffelijke eigenschappen, welke hij aan den dag legt, slechts te voorschijn wor den geroepen door het vooruitzicht op een ruim drinkgeld en dat zonder dit vooruitzicht de gidsen juist menseden zijn als de reiziger, meer voor ziclizelven zorgende dan voor anderen en onder den indruk van dezelfde invloeden, waaraan de reiziger blootstaat. Van Baiersdorf naar Streitberg had ik echter een gids gehad, die op mij den indruk maakte, dat hy inderdaad was wat hy scheen 'e wezen. Het was een knaap van vijftien e' zestien jaar, met pikzwarte oogen, eene blozende kleur en dikke lippen, welke altyd kchen zouden, indien hy niet de gewoonte ]ad gehad bestendig een blad of een rietje 'r tusschen te houden. Op die wyze vry- raarde hy zich tegen het gevaar, dat hy de eizigers in hun byzijn uitlachte, iets, waar toe de verleiding dikwyls maar al te groot is. Hy lachte slechts met de oogen. Die oogen hadden nooit rust. Hy zag alles, maar hy begreep ook alles, en toen hy bemerkt had dat ik niet byzonder veel belangstelde in de zoogenaamde „merkwaardigheden", welke wy op onzen weg ontmoetten, vertelde hij allerlei andere dingen, welke voor zyn geest en ver nuft getuigden. Ik nam hem daarom aan om mjj naai den Grafenberg te vergezellen, een oud gebouw, op een uur afstands van Streitberg gelegen, dat ik my had voorgenomen na het diner te bezoeken. Op het badplaatsje waron slechts weinige logés. De raeesten van hen waren in den kleinen tuin aan tafeltjes gezeten en huichel den eene gezelligheid en vriendschap, om straks, wanneer de verschillende familién in hare eigen appartementen teruggekeerd waren, ieder voor zich liet hart op te halen aan de gebreken en dwaasheden van anderen. De komst van een vreemdeling was een hoogst welkom middel om het halfuur te dooden, dat. nog verstrijken moest vóór de tafel begon. Aller blikken waren op my ge vestigd en daar ik niemand kende en toch moeilyk by het eerste liet be6te gezelschap my kon aansluiten, zette ik my in een ledig prieel, een van die kunstmatige, styve priee- len, zooals geheel in dezen styven tuin paste. Ben boek had ik niet by meom my eene houding te geven, liet ik myn gids over my plaats nemen, en daar de knaap slechts Duitsch sprak en Duitsch verstond, bleek myn landaard niet. Men hield mewaarschyn- lyk voor een Duitscher en de Hollandsche familie 111 myne nabyheid geneerde zich vol strekt niet om te zeggen wat zy in hare huiskamer in het een of ander Hollandsch stadje zou hebben gezegd. Ken papa en mama, eeno dochter van vier of vyf en twintig, eene van achttien en een zoon van zestien jaren vormden dit gezin, dat, naar het gesprek te oordeelen, niet in de volmaaktste harmonie met elkaar leefde. Mama vond dat papa zeer verkeerd had gedaan door eene uitnoodiging af te slaan en papa beweerde dat het niet te pas kwam, dat een vader van huwbare dochters invi taties aannam van jongelui. Mevrouw beweerde toen dat menschen van dertig a veertig jaren geene jongelui meer waren; en papa zeide toen dat hy weten moest wat hy deed, waarop mevrouw beweerde dat het te wen- schen ware zoo hy dit altyd wist, enz. Men krakeelde er lustig op toe, maar toch zóó, dat niemand iets er van bemerken kon, die de taal niet verstond. Mama zat voor overgebogen over een van die handwerkjes, welke nooit atkomen, en aan de dames den schijn moeten geven, dat zy iets „doen"; papa zat half afgewend, schuin op zyn stoel, het gelaat verborgen achter eene groote cou rant, en terwyl de ouders aldus hunne grie ven behandelden, waren de zoon en de dochters eveneens bezig hunne kleine geschillen te voeren. „Gaat dan ergens anders zitten", hooide de achttienjarige tot haren broer zei gen „hier hindert ge met die vieze sigaren." „Ik zal het aan jou niet vragen, ik rook als ik wil en ik mag hier net zoo goed zit ten als jy." „En ik wil het dan niet verdragen!" „Dan moet jy maai- heengaan!" „Je weet wel dat dames niet alleen kunnen gaan zitten." „Dames! Verbeeldt je je dat je eene dame bent! Nuf!" „Pedante aap! Pas op, daar komt do kellner!" (Wordt virvolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 1