N°. 9757.
Tl-ijdag 3L1 December
feze <€oarant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit Hommer bestaat nit TWEE
Bladen.
Leiden, 10 December.
Feuilleton.
Aan 't leven weergegeven
-> «-> —i
i u v 1
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZF/R COURANT:
Voor L«idcn per 3 vtMtsden.1.10.
Franco per post.../.*-40.
AteoadrTlflk* XonaT^or*.9.QS.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer {0.171-
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het
incassaorcn buiten de stad wordt ƒ0.10 berekszC.
Eerste Blad.
Officieel® KcBnisgevingen.
"Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Gezien het adres van J. VAN TONGEBEN, houdende
■verzoek om vergunning tot het houden en mesten van
varkens in een pakhuis in de Schapenbei-of Fokker-
Tpoort aan de Beestenmarkt;
Gelet op art. J 52 der Algemeene Politieverordening
van 6 November 1879;
Brengen ter kennis van belanghebbenden dat op
Maandag den 14den Dec. a. s., des voormiddags te
elf uren, in een der lokalen van hot Raadhuis
gelegenheid zal woeden gegeven tot hot inbrengen
van bezwaren tegen dat verzoek.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Leiden, DE KANTEB, Burgemeester.
30 Dec. 1891. E. KIST, Secretaris.
Het was eene belangrijke redevoering,
welke de nieuwbenoemde hoogleeraar dr. J.
J. M. De Groot alhier hield „over het belang
der kennis van China voor onze Koloniën uit
een politiek en wetenschappelijk oogpunt",
tot aanvaarding van zijn ambt om bij de fa
culteit van letteren en wijsbegeerte onderwijs
te geven in de land- en volkenkunde van Neder-
landsch-Indië.
De verdiensten van de Nederlanders -zeide
hij op het gebied der Aziatische land- en
volkenkunde zijn welbekend, en wanneer zy
op dat gebied een hoogen trap van ontwik
keling hebben ingenomen, dan is dat vooral
een gevolg van hunne verstandige ^politiek en
van het bi allen levend besef, dat de kracht
der koloniseerende natie gelegen is in de ken
nis van land en volk, van zijne maatschap
pelijke en politieke instellingen. De Oost-
indievaarders uit vroeger dagen begrepen,
dat de opvolgende geslachten deden als zij.
Ernstige arbeid op wetenschappelijk gebied
is echter eerst sedert het Engelsche tusschen-
bestuur verricht, en hoewel de wil daartoe
bij velen aanwezig was, zoo getuigen toch
vele dagblad- en tijdschriftartikelen, reisver
halen en dagboeken, dat er heel wat dilet
tanten op dit gobied werden gevonden.
Yeth en Wilken leidden de belangstelling,
die zich meer en meer was begonnen te ver
breiden, in hot spoor van wetensehappelyk
onderzoek, en vooral de laatste, die zelf in
Indië was geweest, kon do resultaten van
zijne eigen ervaring toetsen aan theorieën, door
andere etnographen van naam opgebouwd,
en zoodoende veel zuiveren en verbeteren.
En door methode te brengen in de wijze van
onderzoek, door leerlingen te vormen, die zich
daarmede bezig hielden, wisten beiden het
dilettantisme meer en meer te doen wijken
en der wetenschap de plaats te verschaffon,
die haar toekwam.
Vergelijken van de hier gevonden resultaten
met die van elders is voor den ethnograaf
hoofdzaak geworden; aan kennis van locale
toestanden heeft hy niet genoeg om den
mensch en zijne levenswijze in een bepaald
gebied van den aardbodem te leeren kennen.
Maar als er één land is, dat hij dient te ken
nen, dan is het China, dat byna een vijfde
gedeelte van de bevolking der aarde draagt,
de agglomeratie van tal van stammen, ver
schillende in taal, bi zeden en gewoonten,
die allen zich hebben ontwikkeld buiten eenigen
vreemden invloed, en toch is er nog weinig
meer van bekend dan hetgeen globetratters,
die slechts de kustplaatsen bezochten, mede
deelden.
De Nederlandsche natie voert gezag over
honderdduizenden Chineezen; hun aantal en
hunne ongeëvenaarde werkkracht leggen een
zeer zwaar gewicht in de koloniale huishou
ding, de Chinees is in onze koloniën de voor
naamste tusschenhandelaar, hij is de pachter
der opiumpacht, aan den Chineeschen koelie
danken de tabaksondernemingen op Deli, de
tineilanden en de Borneosche industriëele on
dernemingen hun opkomst en bloei, en toch,
zyn gedachtekring kent men niet, nog
minder zyne zeden, zyn godsdienst, zyno
voorvaderlijke gebruiken, en die onbekondheid
deed de pogingen, die gedaan zijn, om voor
hen eene speciale wetgeving in het leven te
roepen, schipbreuk lijden.
Spelen de Chineezen eene rol, die belang
stelling afdwingt niet alleen in onze koloniën
maar ook elders, de belangstelling in wat
het Mongoolsche ras betreft zal vermeerderen,
zvanneer men het oog op de toekomst richt
ziet dat het groote rijk van het Oosten
zyn val nabij is en nog slechts op onvaste
grondslagen rust.
Wladiwostock is het centrum van Ruslands
krijgstoerustingen, eene koloniale mogend
heid als Engeland zal zich niet buiten Oos-
tersche quaesties houden, Duitschland en de
Vereenigde Staten hebben in China tal van
handelsrelaties, en dit alles wyst er op dat,
barst eenmaal de revolutie uit, de Europee-
sche natiën desnoods met het zwaard in de
vuist een weg zullen banen tot dat ryke land
met zyne energieke bevolking. Maar dan zal
Nederland een woord mede moeten spreken
en niet mogen dulden, als handeldrijvende,
als koloniale mogendheid, dat anderen daarvan
alleen de vruchten trekken. En opdat dit
geschiede, is vooral kennis noodig van het
land en krachtige, oordeelkundige vertegen
woordiging van de Nederlandsche belangen
door personen, vertrouwd met de behoeften
onzer koloniën, dan is noodig dat men andere
personen tot diplomatieke agenten aanstelt
dan Engelsche of Duitsche koopmansklerken,
die daartoe ten eenenmale onbekwaam zyn.
Vóór alles dient do natie, die op hare wel
vaart uit is, er tegen te waken, dat de arbeids
macht van Chineesche werkkrachten in han
den komt van eenige Europeesche mogend
heid, waardoor haar vooruitgang van de wil
lekeur van vreemdelingen afhankelyk wordt.
Is alzoo uit een politiek oogpunt de kennis
van China met het oog op onze koloniën
voor den Nederlander van het grootste be
lang, niet minder is zy het daarom, omdat
zy veel licht verspreiden kan over de ethno
graphic van den Archipel, daar de Chineezen
aldaar zeven eeuwen vóór de Hollanders ge
vestigd waren, en hunne geschriften gelijk
Groeneveldt reeds aantoonde voor de ge
schiedenis der koloniën hoogst belangryk zyn.
Het onderwijs, door hem te geven, zal zich
aansluiten aan dat zyner voorgangers en ge
richt zyn op de kennis van den Archipel in
engeren zin, maar als wetenschappelijk man
zal hij trachten ook in wyderen kring gege
vens te verzamelen bij de meer beschaafde
vreemdelingen, die zich vóór de Nederlanders
in Indié vestigden.
Naar men ons meldt, is het in verschil
lende bladen voorkomende bericht, dat de heer
F. J. Los, candidaat alhier, de beroeping t«t
predikant by do Ned.-Herv. gemeente te Myns-
heerenland heeft aangenomen, voorbarig. Een
besluit is door hem nog niet genomen.
A. s. "Woensdag, 16 Dec., zal de nieuw
gebouwde Clir.-Ger. kerk te Katwyk aan den
Rijn ingewyd worden. Verschillende sprekers
zullen alsdan optreden.
Door de Tweede Kamer werd in de
avondzitting van gisteren de algemeene be
raadslaging over de begrooting van Binnen-
landsche Zaken voortgezet.
De hoer Houwing vroeg herziening van art.
236 der Gemeentewet in 'C belang der nood
lijdende gemeenten, ook in des sprekers
district. Voorts de urgentie van de kieswet
betoogende, meende hij toch dat het volk de
voorkeur geeft aan belastingverlaging. Vooral
de herziening van de gemeentelijke belastingen
dringt, want de toestand der gemeenten,
vooral van de Friesche en Drentsche, is zeer
hachelyk. Terwijl de toestand der gemeenten
verergerde, breekt de prediking vanhetsociar
lisme zich meer en meer baan. Vóór alles dus
kome men deze gemeenten te hulp!
De heer De Beaufort (Wyk-by-Duurstede)
drong ook aan op onverwijlde hulp in den
pemicieuzen toestand van vele gemeenten.
Op de aangekondigde tydelyke regeling, met
welgevallen begroet, volge dra eene definitieve.
Voor de uitvoering der Rijkswetten heeft de
Burgemeester aanspraak op eene Ryks-ver-
goeding en dit zou den kleinen gemeenten al
flink te stade komen. Ook voor de uitgaven
voor politie en burgerlik bestuur mag eene
vergoeding in aanmerkiDg komen. Deuitkeering
van het personeel aan de gemeenten behoorde,
in plaats van naar een fixum, naar gelang
van de geheven gemeentebelasting te ge
schieden.
De heer Roell kwam in het algemeen op
tegen te groote discretionaire macht van den
minister by uitkeeringen aan de gemeenten
en de toelagen voor onderwyshy achtte ook,
in verband met het kiesrecht, de regeling
noodig van de onvereenigbaarheid van som
mige betrekkingen methet Kamerlidmaatschap;
wenschte dat de minister de vaccine quaestie
zou regelen zóó, dat aan conscientie-bezwaren
het zwygen werd opgelegd; meende dat het
kiesrecht voor de gemeenteraden anders moet
zijn dan voor de andere lichamen en beval
den minister rip beraad aan omtrent de
quaestie van het kiesrecht in 't algemeen.
De heer Bool bosprak de grensregeling van
do gemeente Leideu en hetgeen daaromtrent
in de stukken is gezegd. Spr. wees er op dat
de toestand dringend verandering behoeft.
De heer Harte, de noodlottige gevolgen
voor Grave van de opheffing van het garnizoen
aldaar schetsende, vroeg of de maatregel
althans niet geleidelik zou kunnen ge
schieden en of de gemeente eene vergoeding
zou kimnen vinden in spoorweg-aansluiting.
De heer Farncombe Sanders wilde, bi de
regeling van het kiesrecht, voor de gemeen
teraden eene proef genomen zien met het
stelsel der proportioneele vertegenwoordiging.
Ook wil hi de techniek der verkiezingswerk-
zaamhedon verbeterd en vereenvoudigd zien:
Meerdere waarborgen voor de identiteit der
kiezers zullen noodig zin.
Heden kwam de minister aan het woord.
Op voorstel van den voorzitter is besloten
ook aanstaanden Maandag, 's namiddags te
halftwee, eene vergadering te houden en dio
op den avond van dien dag voort te zetten.
De Opperceremoniemeestor maakt bekend
DOOR
HIJGH CX)NWAY.
17.)
Deze onbeschaamde vraag werd gedaan door
iemand, die dicht bi mi stond. Wi keerden
ons tegelik om en zagen een man van hooge
gestalte, van ongeveer dertig jaar, die vlak
achter ons stond. Zine gelaatstrekken waren
regelmatig, doch maakten geen aangenamen
indruk. Men voelde terstond dat onder dien
zwaren knevel een sarcastische mond schuilde
en dat die donkere oogen en wenkbrauwen
konden gloeien van toorn. Op dit oogenblik
drukten zi aanmatigenden, beleedigden hoog
moed uit, dien ik vooral in een vreemdeling
tegenover een Engelschman niet kan uitstaan.
Dat hi een vreemdeling was, zag men dade
lijk, hoewel hi in zuiver Engelsch sprak.
Een scherp antwoord lag mi op de tong,
maar Kenyon, die een buitengewoon gevat
en bespraakt jongmensch was, kwam my
voor. Hi nam zin hoed af en maakte eene
diepe buiging, op zulk eene welberekende wyze,
dat het onmogelijk was te zeggen, of hty een
excuus wilde maken of den spot drijven.
„Signor", zeide hi, „een Engelschman, die
uw schoone land doorreist, doet dat, om al
wat schoon is in dat land, in natuur en kunst,
te zien en te waardeeren. Indien u dat ergert,
verzoeken we excuus."
De man keek boos, niet wetende of myn
vriend spottend of ernstig sprak.
„Indien wi iets kwaads gedaan hebben,
wees zoo goed, Signor, verschooning, te vra
gen aan de dame, die misschien uwe vrouw
of uwe dochter is."
Het laatste was eenigszins sarcastisch,
daar de man nog jong was.
„Geen van beiden", bromde hy.
Kenyon maakte eene buiging.
„Dus eene vriendin. Ik maak u mijn com
pliment over uw Engelsch-spreken."
De man werd met de zaak verlegen;
Kenyon sprak zoo innemend en zoo na
tuurlik.
„Ik ben verscheidene jaren in Engeland
geweest", zeide hi kortaf.
„Verscheidene jaren? Dat zou ik niet ge
dacht hebben; mij dacht, dan zou de Signor
die Engelsche eigenaardigheid aangenomen
hebben, welke van veel meer belang is dan
de taal alleen."
Kenyon wachtte en keek (jen man Z,-M, 01l.
schuldig vragend in 't gezicht, dat deze er inliep.
„Wat meent u?" vroeg hi.
„Niet overal zin neus in te steken", zeide
Kenyon scherp, keerde hem den rug toe en
maakte zoodoende een einde aan het gesprek.
De man werd rood van woede. Ik hield
hem in het oog, daar ik bang was, dat hi
myn vriend te lif zou gaan, maar bi begreep
da£ het beter was van niet Met een vloek
kutido bi zich om en de zaak liep daar
mede af.
Gedurende dat gesprek was de oude Itali-
aansche juffrouw van haren geleerden vriend
weggegaan, en zi en het meisje gingen samen
haren weg. Onze ontstemde Italiaan ging
vervolgens naar don hser toe, die met de
oude gesproken had, en gearmd gingen zij
den anderen kant uit. Spoedig waren zij uit
het gezicht.
Kenyon stelde mi niet voor de vrouwen
te volgen, en al had ikzelf gewenscht het te
doen, ik zou my geschaamd hebben er van
te spreken. Toch stond het besluit reeds
tamelijk vast bi my, om den volgenden dag
eens weer naar de San-Giovaui te gaan.
Wi deden dit dan ook; maar ik zag haar
niet weer. Hoe dikwyls ik er nog wel heen
gegaan ben, durf ik niet zeggen. Noch het
schoone meisje, noch hare geleidster heb ik
in Turin weergezien. Onzen onbeschaamden
vriend kwamen we gedurig op straat tegen;
dan keek hi ons leelik aan, maar we namen
er geen notitie vandoch, zooals gezegd, het
schoone meisje, met dat eenigszins bleeke
gelaat en die donkere, vreemde oogen, kregen
we niet weer te zien.
Het zou bespottelik zin te zeggen, dat ik
verliefd geworden was op een meisje, dat ik
slechts even gezien had, met wie ik geen
enkel woord gewisseld had, wier naam en
woonplaats mi geheel onbekend warentoch
moet ik bekennen, dat, voor zoover het zien
betreft, dat meisje meer indruk op mij had
gemaakt dan alle andere, die ik ooit te voren
gezien had, en ik had er vele, zeer vele ge
zien. Schoon was zy*, maar of de aantrek
kingskracht, de begoocheling daarin lag. was
mi niet duidelik. Hoe het zi, enkel met het
onzekere uitzicht en de weinige kans van
haar nog eens te ontmoeten, rekte ik ons
verbiyf te Turijn zoolang ik kon, totdat myn
vriend Kenyon, hoe inschikkelik hi anders
was, letterlik al zin geduld verloor en ver
klaarde, dat, als ik niet terstond meeging, hij
alleen afreisde. Dus moest ik wel toegeven.
Tien dagen lang had ik tevergeefs moeite
gedaan.
(Wordt vervolgd.)