n Ti A K°. 9711. Maandag 19 Octofoei*. A". ic:i. i§eze ^ourant wordt dagelijks, met uitzondering van -Zon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Leiden, 17 October. Feuilleton. Verstrooide vonken. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIE!*? Van 16 regols ƒ1.05. Iedere :ogol moer ƒ0.17}.- Grootere letters naar plaat-smimto. Voor hec incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend. He Tiea Geboden voor de Paarden- voederlng. 1. Voeder rijkelijk inliet eerste levensjaar. In dat jaar is de groeikracht het sterkst, zoodat men dan ook zijn invloed het meest moet doen gelden en door het voer de goede eigenschappen aan den dag brengen en de minder goede zooveel mogelyk onderdrukken. De Duitscher zegt: „Wie das Fütter, so das Vieh" (zoo voeder, zoo vee). Het kenmerkende van het ras kunnen we niet veranderen, maar binnen de grenzen van het geraamte kunnen we door het voer nuttig werkzaam zyn. Men heeft te Trakenen een Pruisische stoeterij ■opgemerkt, dat edele veulens naar de maat in het 1ste jaar 3-maal zooveel groeien als in het 2de jaar en 5-maal zooveel als in het 3de jaar. Het 1ste jaar is dus het dominee- rende, het schier alles beslissende, waaruit •echter niemand besluite dat de verpleging der paarden in de volgende jaren van onder geschikt belang is. 2. Voeder dikwijls en regelmatig, om storin gen in de spijsvertering te voorkomen. Een groot lichaam eischt natuurlijk veel voedsel •om krachtig te kunnen blijven en, zoo noodig, •om te kunnen groeien. De maag neemt de voedselstoften op en maakt ze geschikt voor den overgang naar het bloed. Is de maag klein en het te voeden dier groot, dan kan •de eerste met ééne vulling niet voldoende het laatste voeden, eene omstandigheid, die bij het paard voorkomt. Hierop mag wel terdege gelet worden. Zoodra het paard met eten ophoudt, is dat nog geen bewys, dat het volkomen verzadigd is. Immers, de kleine maag kan gevuld en bezig zyn met te ver werken, wat ze opnam, om plaats te maken voor voeder, dat ook nog genuttigd moet worden eer er van genoegzame voeding sprake kan zyn. Wie 3 maten vol van 't een of ander noodig heeft en slechts over ééne maat kan beschikken, zal deze driemaal achtereen vullen en leegen. Vooral de veulens moeten ïikwyls gevoerd worden. Ze zyn als kinderen, lie eveneens algedurig iets versterkends moe- en hebben om genoegzaam te kunnen groeien n kracht te bekomen. 3. Voeder niet alleen sterk bij veel arbeid _iaar ook reeds lang te voren. Dit is een voorschrift, dat zeer de aandacht verdient. Op -de zomervoedering willen we nu eens niets -afdingen, maar op de verpleging in den winter? Hier en daar brengt men het voorschrift in toepassing, dat wie niet werkt ook niet ete. 's Winters staan de werkzaamheden stil, maar dat is geene reden om do paarden dan op rantsoen te gaan stellen. Ze dan alleen met stroo houden, gaat niet aan. Het gevolg van deze onpractische handelwyzo zou zyn eene verslapping des lichaams en later, in 't voor jaar, een gebrek aan werkkracht. Danmeent men, zal eene rykelijke toediening van kracht voer, een, twee, drie alles wel weer in orde krijgen, maar 't is niet zoo. Er zal een ge ruime tyd moeten verloopen eer het verbro ken evenwicht is hersteld en men kan dan ook een paard met minder kosten in een voldoenden voedingstoestand houden, dan het daarin brengen, wanneer het van te voren gebrek heeft geleden. 4. Voeder niet sterk onmiddellijk voor swa rm of snellen arbeid. Zoo lang het voeder in de maag is, doet het geen nut; het moet eerst in het bloed zyn opgenomen en daar voor is tijd noodig. Paarden dus, die na het ge bruik van haver onmiddellyk aan den arbeid moeten, werken niet op dat rantsoen, maar op vorig voedsel. De Duitschers zeggen dan ook dat men het morgenvoeder in den mest vindt, maar het avondvoer in het kruis, d. i. in de spieren. Het verteringsproces der spijzen eischt tyd en rust. Daaromgeef J/3 van het krachtvoer des avonds. Gedurende de nach telijke rust kan het dan verteren en in het bloed worden opgenomen, wat daarvoor ten minste geschikt is. Gebrekkig is de vertering als na de opname van krachtvoeder onmid dellijk zware of snelle arbeid van het paard gevorderd wordt. 5. Hoe meer snelheid van beweging verlangd wordtlioe geconcentreerder veel voedende be- standdeelen in weinig omvang) het voeder zijn moet. Omvangryk voer gras, hooi zetten de ingewanden uit, ten gevolge waar van deze eene drukking uitoefenen op het middelrif en de borstholte, die de edelste or ganen des diers bevat, verkleinen, eene omstan digheid, die belemmerend op de ademhaling werkt. Renpaarden houdt men dan ook by droogvoeder: haver en best hooi. Voor hen is gras veel te volumineus. 6. Voor edele rij- en koetspaarden moet haver hoofdvoeder zijn. Zy is en blyft het krachtvoeder bij uitnemendheid en kan als zoodanig door niets anders volkomen vervan gen worden. 7. Voor paardendie langzaam werkenmag men omvangrijk voeder en wortelgewassen gebruiken. Langzame arbeid wordt voel lan- 1 ger volgehouden dan snelle. Hij gaat gepaard met eene regelmatige ademhaling als gevolg van een verstandig gebruik en rust geheel op een natuurlijken grondslag. S. Paardenboonen, aardnotenkoeken, mout- kicmen en gedroogd bierdraf zijn als voeder voor alle doeleinden goed. In de maïsvoe- dering steekt, by den betrekkelijk hoogen pry's van dit voedermiddel, geen voordeel. Ook leert de ondervinding dat paarden, by het uitsluitend gebruik van maïs wel een goed uiterlijk en glad, glanzend haar vorkrygen, doch spoedig by den arbeid hunne levendigheid, kracht en volharding verliezen; ook vermin dert de geslachtsdrift bij de hengsten er door. Hoogstens mag men een derde der haver door maïs vervangen. Eene portie, bestaande uit 5 a KG. haver en 3 KG. maïs is voor trekpaarden voldoende om ze in goeden staat te houden. Wil men by hen de haver geheel door maïs vervangen, dan moeten daarby komen genoegzaam best hooi en hak- sel, benevens V/i a 2 kilo zemelen van tarwe. By edele paarden kan men ook het halve rantsoen haver vervangen door aard notenkoeken. 9. Groenvoeder moet steeds vóór het kracht voer en nooit vermengd met dit gegeven wor den. Ook drenke men voor liet geven van krachtvoer. Wie eorst haver geeft en dan „drinken", begaat eene foutliet water zou de haverkorrels uit de maag spoelen, alvorens ze verteerd waren. Hare nuttige werking zouden ze dus slechts gebrekkig kunnen ver richten. 10. Toebereiding van het voeder is voor paarden met een goed gebit ondienstig en nat voeder af te keuren. Reeds in den bek on dergaat het voer zyne eerste veranderinghet wordt bespeekseld, wat onmisbaar is voorde latere vertering. Gekneusde korrels zouden deels ongekauwd, dus niet bespeekseld, inde maag komen en daardoor veel van hare voed zaamheid missen. Heele korrels, met haksel vermengd, moeten gekauwd worden. By mondgebreken kome men het kauwen te hulp. Nat voer onttrekt zich ook aan de be- speekseling en verdient dus onvoorwaarde lijke afkeuring. By zweetende paarden en bij lekkerbekken, die behendig het haksel uit de haver weten te blazen, verdient een bevoch tiging van het voer aanbeveling. Kudelstaart. G. Dros. In de „Brieven uit de Hofstad" van de „Arnh. Crt." wordt er op gewezen dat vor stelijke personen als toeristen door hunne be zoeken een goeden indruk van ons land kun nen wegdragen, vooral wanneer zjj het treffen als de pas vertrokken Kroonprins van Italië, die Nederland heeft gezien onder de allergun stigste omstandigheden van prachtig najaars- weder, wanneer alles wat do natuur oplevert warm en kleurrijk is, in den vollen dos van den krachtvollen herfst. En wanneer men dan, gelijk met dezen prins het geval is geweest, afwijkt van de oude sleur en den gast brengt op plaatsen en in gezelschappen, waarmede men in vroegere tijden nooit ofte nimmer hooggeplaatste personen in aanraking had durven brongen, dan kan zoo iemand gezegd worden ons land en volk, hoe oppervlakkig dan ook, te hebben gezien, en h(j zal een boteren indruk wogdragen dan zoo zijno we gen alleen door de paleizen der vorsten, do ontvangkamers der diplomaton of de winkels dor kooplieden in oudheden hadden gevoerd. Ik weet niet, zoo schrijft de correspondent, wie het eerst op hot denkbeeld is gekomen dezen Prins, bjj zjjn bezoek aan de oudste universiteitsstad van Nederland, niet slechts mot de doode schatten van musea en ver zamelingen, maar ook met de levende stu dentenwereld bekend te maken, maar onbe kend wensch ik hem geluk met het lumineus denkbeeld. Natuurlijk zal de studentenwereld zich in de monumentale sociëteit „Minerva" niet in hare ware, alledaagsche gedaante aan Victor Emmanuel hobben vertoond, de recep tie zal wel een treffend contrast hebben ge maakt met de 3 October-„kroegjool" van den dag to voren, doch het denkbeeld om dezen jongen, naar do Nederlandsche wet nauwelijks meederjarige Prins te midden van do Neder landsche jongelingschap te brengen, kan, dunkt mij, niet in een officiëelen kop zijn opgekomen, 't Is sterk genoeg, dat het er van buitenaf in gebracht heeft kunnen wor den. Ik ben niet van degenen, die overdrijven en beweren dat men den Prins, juist om de eigenaardigheid van den toestand, liever daags te voren naar Leiden had moeten brengen, om de jongelui ter sociëteite te zien onder den opvroolijkonden invloed van.haring en wittebrood, en wat daar meer bijbehoort. In beginsel is er veel juistheid in, maar vOórdat men zoo verstandig gaat handelen moeten de vorsten veel beter leeren verstaan wat waarheid is, hun eigen gezichts- en waar nemingsvermogen veel meer oefenen dan in onze dagen nog het geval sch'ijnt te zijn. Het voorzitterschap der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen is voor het loopende jaar opgedragen aan den heer A. C. IVertheim. Vertelling van L. Westkirch. Door JOHANNA. 10.) jS „En zjjt gij niet bang, de vrouw van een dronkaard te worden en dat nog wel met zulk een voorbeeld voor oogen?" Een vrooljjke lach speelde het meisje om de lippen, hare oogen schenen van geluk te stralen. „•Wat, als iemand mij zou willen trouwen, eene rechtschapen vrouw van mij maken, van mij, zulk een lomp, dom ding?Ach, wat moet het onbegrijpelijk heerlijk wezen, zich zoo geheel aan iemand te mogen toewijden! Maar kom, laat ik er maar niet meer over deiken, ik ben toch voor Jens Schlank niet toed genoeg.En toch, wie weet of hij zjjn roord niet houdt", zeide zij. Haar vader begon zich onrustig op zjjn toel heen en weer te bewegen. I| „Kom, vader wordt ongeduldig, ik moet hem te bed helpen. Zij tilde hem als een kind in hare armen »it den stoel. I „Uwe kamer is hier recht tegenover. Het bed van Jens staat links; dat aan den rech terkant is het uwe; ik zal er schoon linnen op leggen. Doch ik zou graag uw naam weten, hernam zijik moet dien melden op het poiitiebureel." Allfelder schreef het noodige op een stuk papier, terwijl het meisje haren onnoozelen vader in zjjne kamer bracht. Toen zjj terug kwam, liet hij haar het geschrevene zien. „Kunt go schrijven?" riep ze verwonderd. „En dat nog wel accuraat als een school meester." „Kunt gij dan niet schrijven, Kathe?" „Och ik, ik heb mijn meesters nooit veel eer aangedaan op de school. En het beetje, dat ik geleerd heb, heb ik sedert lang weer vergeten." Dien avond schreef Allfelder in zijne kamer aan het kleine tafeltje, dat tusschen de twee bedden ingeschoven stond, brieven naar huis, eerst een aan zjjn meisje, toen een aan zijne oude moeder. Sedert vier weken hadden zjj niets van hem gehoord, hij schaamde zich te schrijven dat hij nog altoos geen werk had gevonden. Maar hjj wilde hen toch niet in ongerustheid j laten. Hjj deelde zjjne moeder alles mee <jn i stelde haar over zjjn lot en wedervare*! ge. rust; aan. zjjn meisje schreef hii wat een minnaar betaamt, een minnaar, die tegelij kertijd voor den zendeling en verbreider van eene nieuwe zienswijze uitgaat, eene ziens wijze, waar hij voor strijdt en verdraagt. Hjj had zijne geheele ziel in den brief uitgestort. Toen hij het couvert dichtdeed, was bjj eenige oogenblikken zichzelven niet meer meester: heimwee, verlangen naar de zijnen en een gevoel van verlatenheid overvielen hem. Het scheelde niet veel, of hjj, die een verstrooid vonkje wilde wezen, dat de wereld zou willen doen ontbranden, had, kinderachtig misschien, heete tranen geschreid. Hjj schreef ook zjjn kameradon te Berljjn. Al kon hjj niet meer mat hen arbeiden, toch wilde hjj in hun geest werkzaam zijn, en hjj hoopte een vruchtbaar veld voor zjjn arbeid gevonden te hebben. Toen hij den brief op de post had ge bracht, kwam hij Jens Schlank op de trappen tegen, die wankelend en zwaaiend naar zjjne kamer ging. Den volgenden morgen was hjj nuchter en als dat het geval was, kon hij wel verstandig redeneren. '„Dus", begon hij, „heb ik een slaar^^g. raad gekregen; nu, dat is zoo ona?;r(]jg nje{f Ik heb op mjjn tocht hierheen prachtig stuk land gezien en toen d' cht ik „Zou het overal zoo miserabel zjjn als hier?" Terwjjl zjj bjj het licht van de petroleum lamp in de gang zich voor hot werk gereed maakten, deelden zij elkaar hunne ondervin ding en ideeën mede. Jens Schlank was een zoon van een smid uit Bevensen. „Men wil toch wel vooruitkomen, niet waar? Iedereen wil het verder brengen dan zyn vader, en dan verbeeldt men zich dat men zijn doel bereikt heeft, omdat men met tien anderen voor eene draaibank staat, in plaats van dat men bjj een dorpssmid paar den beslaat. Misgeslagen 1 Men is weder de oude knecht, en men kon reeds zelf baas wezen!" Allfelder kwam ook voor zjjn gevoelen uit. „Het is goed dat er groote ondernemingen zijn", zeide bij, aèén man kan op zichzelven niets oprichten-, maar die groote ondernemin gen mooter jeder ten goede komen, zooals de grop-j welke ieder draagt, de zon, welke aller, beschijnt, dat een werkman als een lastdier naar den arbeid werd gedreven en als eon lastdier daar niet meer mee verdie' dan het voeder en het stroo, waarop terwjjl zjjn meester zich de zak> Sn" vo]stoJ met de vrucht van zjjn arbejd. moest plaats hebben, (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1