N°. 9671.
Woensdag 3 September.
A0. 1891.
iDeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit TWEE
Bladen.
PRIJS DEZER COTJRANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco por post1.40.
Afzonderlijke Nommers.0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer /"0.17J.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het
incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Eerste Blad.
OlUcicclc Kennisgevingen.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gezien hot oires van M. VAN BLANKENSTEIN,
houdende veraoek om vevgueuing tot oprichting van
eeno paardenslachterij en fookerij in heO perceel
Vc-lmolengr&cbt No. 6.
Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van Juni 1875
(Staatsblad No. 95)
Geven b^j deze kennis aan het pufc&ek dat ge
noemd verdoek, met de bijlagen, op de Secretarie
dozor gemeente ter visie gelegd is; alssnede dat op
Maandag den 14den t&pt. a. 8., 's voormiddage
te elf uren, op het Sacdhuis, gelegecfooid zal wor
den gegeven om bezworon tegen dat verzoek in to
brengen.
Burgemeeetor en Wetlioiwtera voornoemd,
Leiden, SE KANTER, Burgemeester.
31 Aug. 1891. E. KIST, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden
brengen ter algemosne kennis, dwt ingevolge act-.
203, laatste alinea der wet van 29 £uni 1851 (Staerte-
blad To. 85). de begrooting der plaatselijke inkom
sten en uitgaven voer den dienst van 1891 aan don
Raad ds aangeboden, op de Secretarie dezer gemeente
voor -een ieder tor lezing zal worden nedergetegd
en in druk tegen betaling der ko9teu algemetn ver
krijgbaar gesteld.
Burgeaaoester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTEË, Burgemeester.
31 Aug. 1891. E. KIST, Sooretaris.
Do Voorzitter van den Raad doe gemeente Leiden
brengt bij deze tor kennis van de kiesgerechtigden
dat do verkiezing van één lid van den Gemeente
raad, ten gevolge van het bed&nüi-en door don heer
Dr. fl. Treub voor de op hem u&gobrachto benoe
ming, zal plaats hebben op Diuodag den 15den Sep
tember a. s van -des voormiddage negen tot des
namiddags v ij f racen.
Leiden, De Voorzitter voornoemd,
1 -fiept. 1891. DE KANTER.
In en Om Nassau.
I&dor H. Wittel
V.
Er monden èn deze streek: verscheidene
grootere en kleinere dalen in het hoofddal
uit, die natuurfyk elk hun beek hebben,
waarbij er een !Paar van geringe betee-
kenie zijn en zelfs by droog weer heel wat
water in de Lahn storten, de Gelbach en de
Mühlbach. De eerste voert het water van de ten
N.-Oosten van Nassau gelegen bergen aan,
en vloeit, een klein uur van deze stad, in de
Lahn; de tweede komt uit het Zuiden, ver-
eenigt zich te Seheuern met een paar kleinere
beken en ontlast zich daarna, na de heerlijke
graslanden langs den Philosoplienwcg in de
dalmonding bevloeid te hebben, vlak over de
spoorwegbrug, bij Nassau met do rivier.
Hot is schier ongelooflijk hoe een zware
regenbui deze beek kan doen zwellen en van
karakter doen veranderen. Wandelt men haar,
van Bergnassau naar den Philosophenweg
gaande, langs, dan mag zij daar, onder gewone
omstandigheden, wat druk en woelig zyn,
men zou er toch, mocht het noodig wezen, geen
bezwaar in zien haar te doorwaden. Niet wei
nig stond ik dan verbaasd, toen ik tegen den
avond van een dag, waarop 's morgens een
zware onweersbui was gevallen, die 's avonds
te voren van een nog zwaardere was voor
afgegaan, daar langs kwam. Reeds by den
Philosophenweg was het aan den veel snelleren
stroom duidelyk merkbaar dat hy veel wilder
was dan gewoonlyk, maar daar wordt zyn
water op vernuftige wyze tegengehouden en
verdeeld, in 't belang der irrigatie van de
graslanden, die overal van kleine kanalen
doorsneden zyn.
Den hoek omkomende, stonden we echter
plotseling vóór een stroom, kokend en brui
send onder een waterval van een paar meter
hoogte en in de schuinte twintig a
vyf en twintig Meter breed; ook had de
beek hier nu zeker de dubbele breedte van
gewoonlyk, en had ze dan ook wat verder, by
de brug, haar grenzen zoozeer overvloeid, dat
die brug onbereikbaar was. De toomelooze
kracht, waarmede die verbazende watermassa
werd voortgestuwd, was letterlijk duizeling
wekkend. Het was een vernielend eioment
geworden, dat alles wat het kon bemachtigen
zou vermorzelen en verslinden, maar dat hier
gelukkig niet veel kwaad kon uitrichten, en
wel spoedig, zoodra het met de rivier in aan
raking kwam, getemd zou worden.
Wanneer men, al is het dan ook maar
voor een klein gedeelte, met het. Mühlbachtlial
bel:end wordt, verwondert men zich niet meer
over dien snellen aanwas onder zoodanige
•omstandigheden«immers, de wateraanvoer van
die hooge bergen, waartusscfeen het dal, vooral
wat hoogerop, -eng besloten is, moet wel aeor
groot zyn, niettegenstaande deze meest overal
dichte bosscben dragen. Ware dit laatste sciet
het geval, dan zouden nu en dan oversteoo-
mingen naiiqj en in den -dalmond onvermij
delijk zyn.
Het MüMbachthal woedt het schoonste in
deze streek igenoemd, en. al ben ik het daar
mede niet -.geheel eens, wil ik het toch ook
niet tegenspreken, wetende dat „do guetibus
non est dieputandum", en het er veel van
afhangt wfllk karakter men bij zoodanige
waardeeriiig het moest beslissend acht.
Dat het -bewonderenswaardig schoen ;is, zal
zeker niemand tegenspreken.
Men gakt het by voorkeur niet by «6e uit
monding, maar even voorby Bergnassau in,
waar, vaaa<do daar reeds hoog liggendeCkaussóe,
een zyweg naar het -dal is, meer bepaald
naar een wat verder ia het dal staand groot
gebouw, dat tot de idieteninrichting behoort.
Een eiaidweegs vóór -dit gebouw g&at men
het hier 'breede dal dwars door en (juist in
het mid<&ön passeert Enen over een b^ug de
beek.
Zoodra men aan de .andere zyde van het
dal den fcerg genaderd is, langs wiens voet
het pad Goopt, ziet men een breeden weg
bergopwaarts het bosch óngaan. Eeii webwijzer
meldt dat -dit de weg is naar Haidepütz.
Aanvankelijk, zoolang het dal wijd blyft,
bepaalt zich de indruk t<zt dien van een mooie
bergstreek'langzamerhand echter naderen de
bergen elkander, wordt het dal nauwer en
de indruk grootscher. Ook het pad wordt
smaller en hier en daar twijfelachtiger, daar
het op vele .plaatsen met gras begroeid is.
Hoe verder men nu komt, des te krachtiger
•ontwikkelt zich het romantische karakter van
deze indrukwekkend schoone natuur, waarin
de op enkele plaatsen tamelijk breede en dan
betrekkelijk kalme, maar op andere plaatsen
smalle en dan wilde, soms woeste Mühlbach
zeker een niet gering aandeel heeft, maar
waarvan toch de hooge groene bergen het
hoofdelement zyn.
Door de vele krommingen van het dal wordt
het gezicht steeds aan alle zyden door die
machtige bergwanden begrensd, en daar,
waar het dal dan weer plaatselijk iets wijder
is, bevindt men zich op den bodem van een
verbazend diepe kom aan alle zyden van de
buitenwereld afgesloten. Op vele plaatsen
moet men goed opletten om het pad te houden,
dat hier en daar vry moeilijk begaanbaar
wordt, maar door teekens tegen de boomen of
steenen, die men spoedig leert kennen, aan
geduid is.
Langer dan een uur kan men het echter niet
wel voortzetten; men is dan de breede beek
eenmaal over een behoorlijke brug, eens over
een uitgeholden boomstam, overgegaan, heeft
een paar boschpadon ontmoet, het pad met
moeite midden door graslanden gevolgd, op
gevaar van het te verliezen en dan op door
weekte plekken terecht te komen, zonder te
weten of men links of rechts beter voort kan,
tot men eindelijk, na een eind half tusschen
kreupelhout, nü over een dykje, dan weer
door een diepe sleuf een eind voortgeschar-
reld te zyn, vóór de beek staat, en wel
op een plaats, waar die, vry hoog, slechts
over een lange zwiepende plank, zonder leu
ning, kan overschreden worden.
Van een eigenlijk wandelpad was op het
laatst geen sprake meer.
Halt!
Maar we kunnen nog verder, anders zou
hier die plank niet over do beek liggen.
Die plank ligt er zeker niet voor wan
delaars, maar voer arbeiders, die zich van
kindsbeen af hier in de leer van het even
wicht geoefend hebben. "Wat ons my althans
betreft, zyn er negen kansen om in, tegen
één om over de beek terecht te komen. Gaat
gij dus maar gerust verder, als ge er lust in
hebt; ik zal den terugweg wel vinden, en
vertel me dan straks maar hoe 't er daar
ginder uitziet.
Ze kozen echter ook de wijste party on
staakten den onderzoekingstocht.
Er zit dan ook niet veel anders op. Wel
kan men ket dal nog veel hoogerop bezoeken,
maar dan moet men de Mühlbach siu en dan
doorwaden
Dat het nóg schooner, nóg indrukwek
kender, nog romantischer wordt naarmate
men hoogerop komt, waar de beek zich maar
juist een weg tusscdaen de elkaar met den
voet .rakende hooge bergen baant, zal zeker
wel waar zijn. Intusschen, woester kan het
werden en daardoor moer aangrijpend, of het er
inderdaad bowonderingwekkender ds kan men
bezwaarlijk gelooven. Een natuur als deze moet
men gezien hebben, om zich van den diepen
indruk, dien zij veroorzaakt, een veorstelling te
kunnen maken. Wel zal die indruk by den
één krachtiger zijn dan by don ander, maar
allen, zonder onderscheid, gaan op in stille
bewondering, gevoelen zich in die eenzaam
heid, .allerwegen dioht omgeven van mach
tige berggevaarten, klein, zeer klein, 't Is
geen vroolijke jubelkreet, die de verruimde
borst ontwelt, zooals wanneer enen op een
hoog bergplateau met zyn blik -den wyden
omtrek beheerscht, maar veeleer een zucht,
dien men slaakt, die noen niet binnenhouden
kan. Men vergeet alles en allen; men kent
zichzelven, begrijpt zichzelven niet meer,
maar men gevoelt zich gelukkig, zalig-
Men begrypt licht dat men zulke indrukken
slechts ontvangt wanneer men alleen of met
een zeer klein gezelschap is.
Heb ik nu het Mühlbachthal de verschul
digde eer bewezen? Neen, zeker niet. Ik gaf
intusschen wat ik te geven heb. Men zou er
alleen, geheel alleen heen moeten gaan, mot
papier en potlood gewapend en dan achter
eenvolgend de verschillende indrukken moeten
opschrijven. Dan zou men zeker meer, dan
zou men iets beters geven, maar tot een
©enigszins aanschouwelijk beeld van de werko
lykheid zou men het toch ook niet brengen.
Wilt ge van boven een blik werpen in dit
heerlijke dal, hiertoe is op twee plaatsen ge
legenheid, de ééne hier in de buurt, de andere
een heel eind hier vandaan.
Als men er pas in komt en het dwars
doorgaat, ziet men een boschweg bergopwaarts.
We merkten daar den wegwijzer naar Haide-
piilz op. Welnu, dit is een hiertoe aange
wezen punt, dat men in een half uurtje bereikt.
Vooraan, juist by het opgaan, stort een ruwe
waterval naar beneden. Het water komt daar
op geheimzinnige wyze uit het bosch te voor
schijn, springt over afgebroken takken, boom
stronken en steenen en valt ter zyde van den
weg in een geul, waardoor het in de beek
terechtkomt. Vooral kort na een regenbui
heeft men hier een echt schilderachtig stukje
natuur.
Het verdient wellicht de voorkeur dit dal te
bezoeken per ezel of hit; dan gaat een gids mee,
heeft men niet te vreezen dat men het pad zal ver
liezen, terwijl het doorwaden der beek dan geen
bezwaar heeft. Als men het dan maar niet treft
gelijk een mijner vrienden, dat langoor namelijk
midden in de beek een koppige kuur krijgt en noch
vóór- noch achteruit wil, maar duidelijk blijk geeft
zijn last moe te zijn en dus pogingen doet dien in
de beek te werpen!
De breede boschweg klimt vry sterk en is
ook niet overal „even gelijk en droog". Dit doet
er echter niet toe, immers dansvloeren zoekt
men hier niet. Met de philosophie van Esopus,
die het opklimmen prettig vond, omdat er het
vooruitzicht aan verbonden was weer af te
dalen, komt men ongemerkt die 120 a 130
Meter te boven. En daarboven!
Er staat een paviljoen, met een bank in de
rondte en een tafel in 't midden, zoodat men
er op zyn gemak kan genieten.
Vraag my nu niet, lezer, hoe men daar
geniet. Vergezichten heeft men er niet; men
ziet naar benoden in het dal, ongeveer daar,
waar men den tocht staaktemeer niet. Maar
het beeld daarvan wordt niet alleen opgevangen
door het oog, het wordt voortgeplant tot in
de ziel ei* nestelt zich daar zóó vast, dat men
het met zich meedraagt naar huis, waar het
zich door geen materiëele beslommeringen laat
verdringen.
Toch is dit niet de plek, waar het gezicht
in het dal het aangrijpendst is. Wil men die
vinden, dan moet men een heel andere buurt
uit, en wel naar Singhofen, een aanzienlijk
dorp, dat aan don grooten weg, ter hoogrte
van 220 Meter boven de Lahn, ten Zuid-Oosten
van Nassau ligt. Ge kent die Chaussee reeds,
immers van de Maleiche tot Nassau zyt ge
hem reeds eenmaal afgegaan. Naar Singhofen
moogt go hem eens opwandelen, maar nog
heel wat verder, want die half doode Eik staat
•ongeveer te halver wego.
't Is waar, go behoeft eigenlyk niet in het
dorp te wezen, maar ge vindt er een uit
muntende gelegenheid om even uit te rusten,
en ook is het zaak van daar iemand mee te
nemen die u den weg wijst.
Ik deed dit niet, in 't vertrouwen dat ik,
zooals altyd, aan myn kaartje, wegwyzer ge
noeg had; maar dit kwam slecht uit, want,
al loopt er ook een duidelyk rood streepje
op de kaart rechtuit naar de AUe Burg, zoo
komt ge, dit volgende toch eigenlyk niet
verder dan in hot boscb, dat ge gedeeltelijk
door moet, en een duidelijke weg naar de
AUe Burg is er nietik althans heb dien
niet kunnen vinden.
Die Alte Burg is eigenlyk geen burgt. Er
is zelfs geen steen, die aan een burgt doet
denken, te zien; maar men schynt reden te
hebben voor het vermoeden dat ddar in ovèr-
oude tijden een burgt gestaan heeft. Best;
daarmee hebt ge vrede, als ge nu maar vast
op die plek zyt. Ik bereikte tusschen het
kreupelhout door op gevaar af van daarin
te verdwalen wel den bergrand, vanwaar
ik een schuwen blik kon worpen diep naar
beneden in het dal, en was met dat gezicht,
hoe griezelig het ook was, meer dan tevreden-
Maar toch, het ware standpunt was dit niet,
en ik zag ook op verre na zoo goed en zoo
veel niet dan men veel veiliger en ge
ruster van de Alte Burg moet zien.
Gy ziet ik ben eerlijk en ik sla er maar"
geen slag in. Gemakkelijk ware het over te-
schrijven wat oen Duitscher er van zegt;
maar waartoe? Wanneer ik er bijvoeg dat
men van dit punt af, volgens geloofwaardige-
getuigen, de romantiek van het Mühlbachtlial
het beste kan waardeeren, voldoe ik ook aan
myn verplichting, en loop ik geen gevaar
later wellicht door iemand die er geweest is
vastgezet te worden.
Nu mag het in het midden gelaten worden
of het juist is, wat ik in een Duitsch boek
las, dat hy, die te Nassau komt en maar
weinig tijd tot zyn beschikking heeft, vóór
alles het Miihlbachthal moet bezoeken, hierop
zal wel niemand iets afdingen, dat het een
der schoonste smallere dalen in Duitschland
mag genoemd worden, waar de Natuur geheel
alleen aan het woord is, terwijl niemand er
aan denkt haar in de reden te vallen.