N°. 9669 IVEaaiicIao; 31 Augnstug. A0. 1891. feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van rgon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad Feuilleton, EINDELIJK ONTDEKT. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Luiden por 3 maanden1.1#. Franco per post1.4#. Alzonderltjie Kommers.#.#5. PRIJS DER ADVERTENTIÈN: 1—® regels f 1.05. Iedere regei meer /"0.17J. Grootere lettors naar plaatsruimte. Voor bot mc&saeereu buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend. In en Om Nassau. door H. Witte. IV. Heeft men zich door die kleine bergwan deling eenigermate voorbereid, zoo kan men nu wel een grootere ondernemen, en dan komt zeker allereerst in aanmerking een bezoek aan het paviljoen op den Nassauberg, dat men van huis uit op den duur zoo uitnoodigend op den top ziet staan. De Chaussee naar Bergnassau opgaande, heeft men den voet van dien berg by dit dorp bereikt. Links af eerst een weinig naar beneden gegaan zijnde, wyi dezelfde weg aan vankelijk naar een laag gelegen hoeve „Unter- Gutenau" loopt, gaat men weldra langs den breeder., voor voertuigen aangelegden weg langzaam naar boven. Deze breede weg gaat echter niet naar bet punt, waar men wil we ten, maar naar een andere, zeer hoog, maar vorder Oostwaarts gelegen hoeve, „Ober-Gute- nau". By een kromming vindt men het voet pad, dat men hebben moet, echter vanzelf. Wanneer men op een warmen dag hier al tamelijk bezweet aankomt, ziet dit voetpad, dat overigens dicht beschaduwd en goed on derhouden is, er wel naar uit, dat men er een warmen rug zal halen. Nu, dit zal wel zoo zijn, ook al is het niet zeer warm, immers op ■de kaart staat deze borg opgegeven als 283 Meter hoog te zijn, boven zee namelijk, dat is dus 200 Meter boven de Lahn. Troost u lntusschen maar met de gedachte, dat ge er nog wel boogaren te beklimmen zult krijgen, en dat ge boven op uw gemak kunt uitrusten. En als'ge een klein uur nadat ge vertrokken Jijt het paviljoen hebt bereikt, zult ge zeggen dat zulk een uitzicht wel de moeite loont, ook al moest men er tweemaal zoo hoog voor opklimmen. Het voornaamste uitzicht is in N.-Westelijke richting een heel eindweegs in de lengte over de Lahn, tot een eind voorbij Nassau, waar het dal een kromming heeft, terwijl wat meer links bergen en dalen een heerlijk tableau vormen. Ik doe geen poging om die vergezichten te beschryven, en wil my zooveel mogelijk ont houden van die gewone exclamaties, die, te dikwijls herhaald, in banahteiten ontaarden. Er zijn hier veel hooge punten, waar men als opgaat in bewondering, en telkens is het weer wat anders. Die hier bekend is en zijn tochtgenoo- I ten een poets wil speleD, zoodat hun het angstzweet uitbreekt, zal, door een toepaadje tusschen het kreupelhout, dat eigenlijk geen pad is, te volgen, een heel eind van den terugweg coupeeren, en dan is er veel kans dat sommigen spoedig niet meer vóór- of achteruit durven. Dit is echter verbeelding, want al is het daar erg steil en ongebaand, er is zelfs geen zweem van gevaar aan verbonden, en met de voeten dwars te zetten en zich nu en dan aan de takken vast te houden, gaat het zelfs heel goed. Opklimmen zou meer bezwaar hebben. Wjjzer doet men echter met het pad, dat men opgekomen is, weer kalmpjes af te gaan, tot men op den breeden rij- of beter karreweg terugkomt. Heeft men nu daarboven al z\jn tijd ver bruikt, of voelt men zich te vermoeid om er nog een stevige wandeling aan vast te knoo- pen, dan gaat men eenvoudig naar huis; maar verkieslijker is 't, het zoo in te richten, dat men er de wandeling over „Ober-Gutenau" naar de Maleiche nog by kan waarnemen, daar men nu toch reeds een goed eind daar heen op weg is. Hier geregeld op te geven waar men recht uit, links- of rechtsaf gaat, ik zou het zeker gemakkelijk kunnen doen, maar het ware dwaasheid. Het zou ongenietbaar zjjn voor de lezers, die er niet zyn of heengaan, terwjjl zy, die deze wandelingen willen maken, slechts even naar het Kurhaus hebben te gaan om den Fiihrer und Karte der Umge- bungen von Nassau te koopen, welk boekje voor de pensionaires gedrukt, maar voor iedereen, die er een Mark voor over heeft, verkrijgbaar is. Als „Gid3" beteekent het r.iet veel, maar het kaartje is zeer gemakke lijk het is helder gedrukt, terwyl al de wandelwegen rood geteekend, de fraaie uit- zichtspunten aangeduid en de hoogten der bergen opgegeven zyn. Met dit kaartje in de hand vindt men de groote hoeve „Ober-Gutenau" gemakkelijk. Die echter wat bang is voor een boozen hof hond zal aarzelen het erf te betreden, wat men toch moet doen om aan don anderen kant zyn weg te kunnen vervolgen. Een andere is er niet. "Wat zulk een landbouw bedrijf hier boven op den berg beteekent, kan men nagaan, wanneer men alleen maar bedenkt dat de breede, tegen den berg aan gelegden weg volstrekt geen andere bedoe ling heeft dan een communicatie voor deze ééne hoeve met de stad maar als men dan ook die verbazend uitgestrekte, met verschil- i lende voedingsgewassen beteelde velden hier boven ziet, begrijpt men van hoeveel belang zulk een communicatieweg is. Men ziet op deze bergen, by voorkeur op de plateaux, hoeven, die van verbazende uitgestrektheid teelland omgeven zyn, en men heeft respect voor de energie, hier door den landbouwenden stand ontwikkeld, vooral wanneer men er op let, en dit doet men onwillekeurig, hoe uit muntend alles gedreven wordt. Door de hoeve klimt de landweg nog altijd, tot men op de Singhofer Chaussée of Bóder- strasse, precies by de Maleiche terecht komt. Dat is dezelfde heirweg, dien we, tegen de helling van den Burgberg staande, naar boven zagen slingeren; dezelfde, die van Eins door Nassau loopt en dien we straks verlaten hebben. Bedenken we nu dat we tot hiertoe onaf gebroken naar boven zjjn gegaan, dan komen we tot de conclusie dat deze Chaussee, waarop we hier, hemelsbreedte, niet heel ver van Nassau zijn, verbazend moet klimmen, en dit is dan ook in die mate het geval, dat men thans bozig is hem op het steilste gedeelte een andere, wat minder steile richting te geven, ten einde hem minder gevaarlijk voor voertuigen te maken. Die Maleiche, waarvan men zich een gi- gantischen ouden Eik had voorgesteld, valt erg tegen. Hij is denkelijk in zijn goeden tyd een mooie boom geweest, schilderachtig is hij, als men zoo wil, nog, maar de helft van zyn takken is dood en de andere helft ziek, terwyl hy erg door den wind gehavend is. Naarmate men van dit hooge punt (circa 300 M. boven zee, dus ruim 200 M. boven Nassau) den breeden weg afdaalt, nu en dan een medelijdenden blik werpende op de tobbers, die zuchtend, zweetend en hijgend naar boven komen, op de paarden en ossen, vooral, die, ten getale van twee een leege, ten getale van vier een beladen vrachtkar voetje voor voetje en telkens rustend (wan neer de kar dwars gezet wordt) naar boven sleepen, ontrolt zich, naarmate men Nassau nadert, een tableau van letterlyk onbeschryfe- lyke schoonheid. Aan de rechterzijde den met dicht bosch begroeiden bergwand, links in de diepte het Mühlbachthal, waar c'e Chaussee over eene groote lengte boven langs loopt, recht vóór zich uit, maar ver beneden zich, Bergnassau aan den voet van den Burgberg, dien men hier zeer duidelyk als een alleen staande, breed uitloopende piramide herkent; verder aan zyn voet, weer lager,de witte huizen van Scheuern, boven welke het groote idiotengesticht uitsteekt; heel in de verte Bienethal, en boven dat alles weer hoo- gere, meerendeels met zwaar bosch bezette bergen tot achtergrond. Is dit panorama reeds zeer schoon wanneer men het in zyn geheele uitgestrektheid, maar nog op grooten afstand vóór zich heeft, schooner wordt het naarmate men den weg lager afdaalt en de verschillende details beter zichtbaar worden. Een groot kwartier duurt dit genot, dat niet verveelt, ook omdat men telkens weer iets in 't oog krygt, wat men straks niet opmerkte. Eindelyk wordt de weg minder steil, en door Bergnassau heeft men nu spoedig, na een wel wat vermoeiende maar zeker zeer genotryke wandeling, zyn hotel bereikt. Een heel anderen, niet minder aangonamen en opwekkenden indruk ontvangt men van de natuur dezer streek, wanneer men van Bergnassau wel denzolfden weg inslaat, doch dien niet naar boven, maar afgaande langs „Unter-Gutenau" vervolgt. Terwyl men anders langzaam bergopwaarts gaat, blyf men nu aan zyn voet. De weg is aanvankelyk zeer vlak, en loopt vry dicht langs de Lahn tus schen frissche graslanden, 't Kan, als de zon wat helder schijnt, een warm half uur wor den, maar waarvoor men ruimschoots ver goeding krygt, wanneer men in het dichte beukenbosch komt. De weg wordt weldra slykerig, zelfs by droog weer, zoodat het geen zaak is hier heen te gaan kort na een regenbuimaar die diepgevoorde, drassige weg maakt een deel uit van het geheel en dat is aangrypend schoon. Hoewel ongemerkt wat ryzend, zoodat men ten laatste de Lahn verscheidene Meters diep tusschen het groen door, nri wat dichterby, dan wat verderaf, onderscheidt, blyft men toch voortdurend aan den voet van den berg de rivier volgen. Daar ligt, aan de overzyde, een uitgestrekte, zeer nette fabriek, 't is de „Elisenhütte", die wat verder beter zichtbaar is. Heerlyk is het in dit bosch, vooral op een warmen, zonnigen dag, wanneer de steelsge- wys tusschen het gebladerte doordringende zonnestralen de stammen met grillige figuren teekenen, en de lichtplekken op den bescha duwden grond de somberheid, die er anders- heerscht, in tintelend leven veranderen. Men komt hier aan de HoObemch, dat gedeelte van het Lahndal, 't welk het bygMoof eertyds als het geliefkoosde verbiyf der godin Hulda, Holda of Holle beschouwde, die in het water haar paleis had, die gevreesd en geliefd was. Hollerich zou va» Holleruhe of Huldaruhe SI.) „Ik moet naar Engeland terug, binnen weinige uren, om eene zaak, welke zeer dringend is, en ik bezweer u my te zeggen wat u, naar gy voorgeeft, geopenbaard is omtrent zyne misdaad. Ik heb het u reeds vroeger gezegd en ik zeg het nu weer: wat de groote God van plan is te doen met mijn heer Steinhardt voor al zyne goddeloosheid, weet ik niet, en ik ben niet van plan een vinger uit te steken om hem geweld aan te doenik wensch geene straf over hem te orengen; mijne eenige begeerte is, in staat :e zyn, hem te weerhouden van meer wreed heden en onderdrukkingen." „Is hy dan zóó slecht?" riep zy uit op sen toon, welke hare groote smart te rennen gaf. „Het is niet om mönentwilie, Fraulein", ftttwoordde ik, „dat ik zeg hoe slecht hij is. ■aar ik heb u verleid dat hy de dochter Ban den vermoorden man zeer hard belran- - meer dan hard, want hy houdt zelfs ■aar gevangen in eene vreemde stad, om f huweiyk met zyn zoon, om maar geene ver antwoording te moeten afleggen aangaande de goederen van den gestorvene. En hier is een brief, dien ik hedenmorgen van haren anderen voogd ontving, een man, die de beste vriend van mynheer Steinhardt was, toen by in Engeland kwam, en die nu door hem byna geruïneerd is. Hy heeft de jongedame ge vonden en haar medegenomen naar zyn eigen huismaar hy vreest haar daar niet te kunnen houden, want myDheer Steinhardt zal hem nu wel geheel en al ruineeren. Ik moet drs terugkeeren, en myne eenige hoop, om mijn heer Steinhardt te verhinderen in zyne booze plannen, is hem schrik aan te jagen door wat ik aangaande de bewuste zaak weet. Maar om dat te doen ben ik nog niet genoeg op de hoogte van het gebeurde." Men ziet, ik vertelde haar juist genoeg, om haar van het dringende der zaak te over tuigen maar zij vermoedde iets geheel anders, dan ik haar verhaald had. „Ik begryp nu, Herr Pastor", zeide z>' „waarom de misdaad van Emanuel hardt u zooveel belang inboezemtbet" j3 meer liefde dan wel wraakzucht, *,veike u aan drijft, en dat zal u ook beter staat stellenj om te begrypen, waarom ik in EmanueI Steinhardt belangstel/;, 2eid9 eenTOudl weg, niet naar my ziende, maar naar hare j vermagerde gevouwen handen. „Hjj was lang geleden niet die mynheer Steinhardt, dien hy nu schynt te zyn; hy was goed en vrien- delyk, hoewel hy met hart. en ziel er naar streefde om ryk te wordep.. Maar ik houd u op", voegde zij er by, -plotseling opziende. Zy legde hare handen over elkaar. Indien", zeide zy haastig, „ind:.en ik u ve.I'te), wat ik gezien heb, om u in staat t* stellen het ver volgde meisje te redd- beloo{ rny aan> Herr Pastor, ter wil«'e van m^n verleder, (n zoowaar als gtó gelukkig hoopt te worden en m de toekim -ust in vrede te leven be loof my, dat uit eebr>- u ga vertellen, alleen zu Jiken voor het doel, dat gy uit- spr ee en ^af. gy 0r^ zooveej gy kuntj T00r zol_? m zult, dat het niet publiek wordt." Ik beloofde dat dadelyk, zonder voor behoud. -•„Eb", vervolgde zy, „gy zult het aan den Almachtigen God overlaten om Emanuel Steinhardt te straffen." Ik antwoordde bevestigend hoewel het eene vreemde vraag was om te beantwoor den. Toen wendde zy haar gelaat bijna ge heel van my af, gedeelteiyk, naar ik dacht, om minder van myne tegenwoordigheid be wust te zyn, maar nog myer om al hare gedachten by harre herinneringen te houden. Zy opende en vouwde hare handen meer malen, voor zy ze op elkaar legde, en be gon toen: „Het was, geloof ik, in de maand Maart van het vorige jaar. Ik had een geruimen tyd zera vast geslapen, want ik was z§ec vermoasri, toen ik plotseling gey gyvosl/greeg' alsof men mij opnam gyr. joeevogrdg verre weg 'L »-g (jaar Jmanuel Steinhardt. zag my aan, alsof hy wenschte, dat ik hem zou helpenaan zyne voeten lag eene^ groole houten kist, waarvan hot deksel, zoo-' als ik begreep, niet siuiton Tfitóó. tlit de opening stak eene menschelyke hand, vreemd gekleurd. Ik werd bevend wakker. Ik stak myne hand uit, om my te vergewissen, dat ik in myn eigen bed leg; myne moedersliep rustig naast my. Ik beproefde het visioen van my af te zetten ik hield het voor een onzinnigen droom. Maar ik kon niet :n slaap komen. Na eenige uren brak de dag aan en ik stond. op. Ik ging, als naar ge woonte, aan mfjne dagelyksche bezigheden; ik had het drrjk en de indruk van het visioen was veel verminderd toen ik 's avonds ter ruste ging poga! yroeg, want ik was zeer vermoeid, (.Worat blMolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1