N°. 9664 Dinsdas: 25 Aiiüii!-»Liis. A0. 1891. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. T(roede Blad. Feuilleton. EINDELIJK ONTDEKT. LEIDSCI DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Laidei p«r 8 nundtif 1.11. Fnuie* p«r p«t1*48. Ai£»nderlflk« Mommen.0.85. PBIJB DUB ADVEBTENTrÈN: Ten 1—8 regels ƒ1.05. Iedore regel meer 0.17$. Groot-er© lettere neer plaatsruimte. Voor het inc&sseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend. ii en Om Nassau. dook H. Witte. H. Men doet altijd verkeerd plaatsen, die op zichzelf weinig of niets aantrekkelijks hebben, maar welker aantrekkelijkheid in de omstre ken moet gezocht worden, slechts voor een paar dagen te bezoeken. Al gebruikt men zijn t\jd dan nog zoo goed, verkrijgt men zelfs geen flauw begrip van wat er eigenlijk te genieten valtdaarvoor moet men er een weinig thuis geraken. Heb ik er toch niet gesproken, die, zoo terloops in Limburg's Valkenburg geweest zijnde, niet konden be grijpen hoe men aan dit stadje zooveel lof kan toezwaaien, en toch koeren zij, die daar de omstreken, inzonderheid het lieflijke Geuldal, leerden kennen, er herhaaldelijk terug en neemt het vreemdelingenbezoek, inzonderheid uit Noord-Nederland, er met ieder jaar in klimmende mate toe. Zoo is het ook met Nassau. Kin men niet anders, dan vervalt alle redeneeringmaar die er wat aan wil hebben, bljjve er minstens een week. Bij zijn vertrek zal hij zich voornemen niet alleen terug te komen, maar dan dubbel zoo lang te blijven. Ik zeg dit voornamelijk met 't oog op de reis. Van retourbiljetten kan men dan natuurlijk geen gebruik maken, zoodat men biljetten voorde enkele reis moet nemen. In dit geval nu doet men verstandiger er een rondreis van te makeneerstens toch komt dit veel voordee- liger uit, ten tweede is het gemakkelijker, ook met. het oog op een voorafgaande kosten berekening, en eindelijk, last not least, kan men aan de reis als zoodanig meer afwisse ling geven, die dus veel aangenamer maken. Het spreekt echter vanzelf dat men dan vooraf goed moet weten wat men wil, en op de kaart, met Hendschel's of Lucas' spoor- weggids naast zich, goed moet nagaan waar men in een geregelde volgorde wil wezen, daar men, eenmaal de aanvrage gedaan heb bende, aan de vastgestelde route gebonden is. Zoo vaak ik zulke rondreizen deed en ik deed het dikwijls heb ik er niet anders dan voldoening van gehad, maar het is vol strekt geen zeldzaamheid met reisgenooten samen te zijn, die de allervreemdste com binatiën maakten. Deze reis nu maakt men van hier uit zeer goed op twee verschillende wijzen, namelijk Leiden Keulen Ehrenbreitstein Nassau Limburg Wiesbaden Rüdesheim Keulen en terug; Nassau ligt tusschen Ehrenbreit stein en Limburg; men behoudt dus dit bil jet tot Limburg. Op deze wijze gaat men op de terugreis het Lahndal nog een heel eind op en ziet men er hot schoonste gedeelte van, daar men het pas te Limburg verlaat. Vervolgens kan men korter of langer te Wiesbaden verwijlen daarna bij Eüdesheim de Niedertcald bezoeken, en per stoomboot den Rijn afkomen. Van Rüdesheim tot Keulen (eigenlijk tot Bonn) is het schoonste gedeelte van den Rijn, en men is lang genoeg op de boot (circa zeven uren, salonboot Schnelfahrt), om er het volle genot van te hebben. Kent men de Rijnstreek, dan kan men de terugreis in een geheel andere richting nemen, en, in plaats van Limburg-Wiesbaden, enz., Lim burg Hagen Elberfeld Dusseldorp Leiden aanvragen. In dit geval kan men bij Letmathe, tusschen Betzdorp en Hagen, de in 186S ontdekte tooverachtig schoone druipsteen grot, naar den ontdekker de Debhenhöhle genoemd, bezoeken, en van Elberfeld naar Dus seldorp reizende, tusschen twee treinen een kykje nemen in het Neanderdal. Beide reizen komen, 2de klasse, op hetzelfde bedrag, na melijk, uit en thuis, 26 a 27. Nu steken de pruttelaars want die zijn er zeker onder de lezers van het Leidsch Dagblad ook de horens op, en zeggen dat dit al oen erg materióel of prozaïsch geleuter is; dat ze dit alles heel goed weten of het geen zij niet weten elk oogenblik gemakke lijk te weten kunnen komen. Nu, dadr heb ik niets tegen in te brengen, maar dan moeten zij op hunne beurt mij toestemmen, dat de wereld niet om hen alleen bestaat, en dat er zonder twijfel ook heel wat z(jn, die het niet weten en het niet elk oogenblik ge makkelijk kunnen te weten komen. Ik zei hierboven dat Nassau een oude stad is, en ware ik historicus of genealoog, ik zou hier een mooie gelegenheid vinden om van anderen een aantal bijzonderheden, op het reeds in de achtste eeuw bekende Nasonga, of de villa Nassova van een eeuw later, of wel de „nasse Au", zooals men dit gedeelte van het Lahndal wel eens noemde, over te nemen, met wat nieuwe volzinnen aan te vullen en daar anderen meê te vervelen. Dan kon ik er voor variatie de genealogie van het stam huis van Nassau, met de namen van kinderen en kleinkinderen, neven en nichten van den stamvader en de stammoeder op laten vol gen. Men zou daar echter niets aan hebben, en ik geef al genoeg blijk „op de hoogte van dat alles te zijn", door te zeggen dat Nassau reeds in 1324 op torens kon bogen, en dat Keizer Karei de Tierde de piaats in 1348 stads rechten verleende. Het is er echter mee gesteld zooals met veel oude steden; 't is eigenlijk de naam al leen die oud is, want van die aloude stad is niets meer te vinden, of men moest er een lagen, ouden, stijven toren toe rekenen, die vroeger tot de stadsmuren behoorde, maar die met het historische Nassau eigenlijk niets schijnt te maken te hebben en waar ook niets aan te zien is. Vlak hjj de stad, aan de andere zijde der Lahn, is dit anders; daSr toch vindt men op denzelfden berg de overblijfselen van twee oude sloten, maar die staan op zichzelven, en, stonden ze weleer ook zonder twijfel met de stad in nauwe betrekking, ze konden toch niet rechtstreeks gerekend worden er toe te behooren. Intusschen spreekt men, zooals op vele plaatsen, ook hier van de oude en de nieuwe stad, zijnde het eerste gedeelte het typisch oud- Duitsche van de vorige en 't begin dezer eeuw, terwijl het laatste het meer moderne inter nationale karakter heeft. Dit laatste vormt het Westelijke deel en strekt zich een goed einclweegs uit langs den grooten weg of chaus8ée naar Ems. Tusschen dit oude en nieuwe gedeelte ligt het Schloss, dat vermoe delijk van 't begin der 17de eeuw dagteekent, on zeer goed onderhouden is. Dat gebouw is vooral hierom van geschiedkundige beteekenis, wijl daar de man geboren werd en leefde, op wien Nassau niet ten onrechte trotsch is, de staatsman Freiherr Von und zum Stein, die in zonderheid als minister in het begin dezer eeuw aan zjjn vaderland groote diensten bewees. Achter dit slot, dat thans aan zjjn kleindoch ter, de gravin van Kielmansegge, behoort, breidt zich een fraai, voor het publiek toe gankelijk park uit, hetwelk, keurig onder houden, met zijn goeddeels beschaduwde paden, b. v. op een heeten voormiddag, een aangename verpoozing biedt. Niet ver van daar, aan de Emser Chaussée, bevinden zich het Kurhaus met grooten, fraaien tuin en ver scheidene villa's, met bloemrijke tuinen vóór en achter. Deze laatsten zjjn er meeren- deels op ingericht om gasten en pension te huisvesten, hetwelk, in de onmiddellijke na bijheid van het Kurhaus, waarin geen families opgenomen worden, voor hen, die er met huis- genooten tot herstel van hunne gezondheid eenigen tijd verwijlen, zeker zeer doelmatig is, wijl ze zoowel den dokter als de verschil lende badgelegenheden daar dicht by de hand hebben. Zoo kom ik onwillekeurig op dit stadje als herstellingsoord. Ik geloof niet dat Nassau, als badplaats, op een oude reputatie kan bogen. Zeker is het dat de oprichting van het Kurhaus tot de tweede helft van deze eeuw behoort. In 185D toch werd het door dr. Haupt opge richt, terwijl het tien jaren later overging aan een actiën-maatschappij en eigenlijk eerst toen tot een koudwaterbadinrichtmg, met dennennaalden- en romeinsche baden op den tegenwoordigen voet werd ingericht, en wel inzonderheid voor lijders aan rheumatiek en zenuwljjdorszinneloozen en dergeljjken wor den er echter niet opgenomen. Dat het een goeden naam heeft, blijkt hieruit, dat het gedurende den geheelen winter betrekkelijk goed bezet was. Dit mag wellicht aanleiding hebben gegeven tot de dwaze veronderstelling dat men te Nassau als 't ware over zieken struikelt, en het verblijf or uit dien hoofde niet zeer op wekkend kan wezen. Niets is inderdaad minder waar; ja, wanneer men niet in het Kurhaus of vlak daarbij logeert, bemerkt men, ook bij een langer verblijf, daar absoluut niets van zieken. Men wordt er door niets aan herinnerd dat men zich in een Kur Ort bevindt, of het moest zijn, wanneer men in het hotel Bellevuo woont, het geregeld 's morgens naar de schuin daarover, nevens de brug staande pomp gaan van zeer enkele personen, om, uit den daaraan hangenden kroes het kristalhelder, zwak koolzuurhoudende water te drinken, dat daar uit een zeer ge waardeerde mineraalbron opgepompt wordt. Het zijn echter lang niet allen zieken, die zich aan deze frissche bron laven, want het staat er geen oogenblik van den dag stil, daar het veel voor tafehvater wordt ge bruikt en ieder dorstig voorbijganger zich er aan te goed doet. Heel wat vervelender is de zieken-parade te Eins, te Wiesbaden, enz., waar men op bepaalde uren lieden van allerlei stand en file op en neer ziet wandelen met een glas water in de hand, waar ze nu en dan een teugje uit nemen, met een gezicht, waarop duidelijk zichtbaar is dat ze aan deze chic want dat en niets anders is 't voor velen een zwaar offer brengen, terwijl ze, wanneer hot leeggedronken of leeggemorst is, met dat glas aan oen kettinkje om den hals blijven 43.) Terwijl ik John ondervroeg, keek Jacob eerst naar den een, toen naar den ander en beproefde om over zijn schouder te kijken. Birley merkte dit het eerst op. „Draai hem om", zeide hij. Wij deden dit met den stoel, waarop hij zat. Dadelijk viel zijn oog op eene oude eiken houten kast, van die soort, welke men hier in de huizen zeer veel aantreft, vastgemaakt in een der hoeken van de kamer. Ik vroeg John of daar papieren in warenhij wist het nietwij moesten maar eens zien. Ik ging op een stoel staan, draaide den sleutel, welke in het slot stak, om, en opende de deur. Ik zag niets dan eenige kopjes en schoteltjes van oud porselein, twee of drie potten met gebroken tuit en andere beschadigde tafel- benoodigdheden - niets, dat op papier geleek. Ik ging op de teenen staan en zag toen eene rol van het een of ander op de bovenste plank liggen. Met bevende handen reikte ik naar boven en haalde ze er uit. De opper vlakte was vol stof. Er was een touwtje om heen gebonden. Dadelijk had ik de stof er afgeveegd en het touw doorgesneden en voor mij lag de gekleurde omslag van het be kende Parijscke blad „Le Journal Amusant." Dadelijk keek ik in den hoek naar den datum. Ik las, las nog eens, om zeer zeker te zijn dat het waar was 11 Maart 1882." „God zij dank!" riep ik uit, op een stoel neervallende. „Wij hebben gelijk gehad; hij is thuisgekomen." Onder dit blad lagen oen paar anderen: „Le petit Journal pour Rire" met zijne ge kleurde schetsenhier stond geen datum op, (ik geloof dat dit nooit het geval is.) Daar onder lag een nummer van „Le Monde Illustré." Dit waren alle weekbladen; maar daaronder lag een nummer van „Le Figaro" (een dagblad); en in den hoek las ik „Jeudi, 16 Mars 1882." „Hij is hier 's nachts geweest", zeide ik; „dat is voldoende bewezen. Zeer waarschijn lijk heeft mijnheer Lacroix ze zelf op die plank gelegd, om ze later eens aan zjjn oom voor te lezen." Ik gaf het papier aan Jacob, die met onge- duldigen blik naar mij gekeken had. H(j keek even prettig naar de platen als een jongen en vergat zeker voor het oogenblik geheel het verdwijnen van zijn neef. „Zoudt ge het niet goed vinden", zeide Birley, „dat wij er eene verklaring van op stelden, vóór wij vertrekken?" Ik gaf aan dien wenk gehoor, nam een vel papier en schreef: „Ik, .Jacob Lacroix, verklaar hierbij, dal ik bijgevoegde papieren uit de hand van mijn neef Paul Lacroix ontving, namelijk „Le Figaro" van 16 Maart 1SS2, „Le Journal Amusant" van 11 Maart 1882 enz." Dit legde ik Jacob voor en wees met de pen achtereenvolgens elk woord aan, opdat hy het gewicht van het geschrevene zou in zien. Maar dit beviel hem niet; hjj nam mij de pen af en stiet mijne hand terug. Ik stond verbaasd, toen ik zag dat hij (hoewel de pen ietwat weifelde) een De schreef voor het Lacroix van zijn eigen naam en van dien van zijn neef, en toen de papieren vergeleek om te zien, of de datums goed waren. Dus ver wonderde het mij niet, toen hfj de verklaring onderteekende met „Jacob De Lacroix." „O", zeide Birley, „de oude man weet wel, wat hij doet." XII. Eene advertentie in de „Times." De angst en ontroering, in dien dag of vijf ondervonden, waren zóó groot geweest, dat ik een tijdlang bijna op was. Natuurlijk behoef ik niet te zeggen, dat ik veel meer moed ge kregen had na den goeden uitslag bij Jacob. Ik had de papieren en de onderteekende ver klaring (natuurlijk door Birley en mij als ge tuige mede onderteekend) veilig weggesloten in mijne schrijftafel. Dit was reden genoeg, om mij aan te sporen tot verder onderzoek, en ik zou dat ook wol ingesteld hebben, had mijne bezorgdheid omtrent Louise mjj niet zoo terneergedrukt. Indien de hoop, welke ik koesterde, als ik mijn plan bereikte de hoop, om haar te bevrijden van die vrees en de gevaren, welke haar omriogden, om haar tot mijne eigen, dierbare vrouw te maken indien die hoop eens ondermijnd werd, terwijl ik rnjj zoo inspande? Alleen do gedachte hieraan was voldoende om mjjn uit waar schijnlijkheden en gissingen opgetrokken ge bouw aangaande het Laeroix-geheim te doen instorten. Als ik alleen maar te weten kon komen waar zij wasl En dat zjj nog steeds aan mij dacht, - zooals ik geloofde dat zij gedaan had, toen zjj nog in Timperley was! nog steeds weigerde om aan do kuiperijen en drei gementen van Steinhardt toe le geven en bleef hopen dat ik haar zou kunnen bevrijden. Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 5