N°. 9863. Maandag 24 Augustus. A0. 1891
als ze i Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van 'Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE
Diaden.
Eerste Blad.
Kikeriki.
l?3 euilleton.
EIkJDELïJK ontdekt.
Leiden, 22 Augustus.
LEID8CI DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
7«or I/wdoB p#r 3 ma&adeaf 1.19.
Pranoc per postL40.
Affionderlrjli# Nommera.0.G5.
Aan de Abor.né's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 48 van Kikeriki.
Het aanstaande tVederlandsche Taai
en Letterkundig Congres.
Door belangstellende lezers is gevraagd,
hen iets te vertellen over den aard en de
beteekenis van die congressen, zooals er nu
weer een het één-en-twintigste sinds
1849 van 23 tot 26 Augustus te Gent zal
worden gehouden. En daar er geene reden be
staat om niet aan dit verzoek gevolg te geven,
wordt er natuurlijk gaarne aan voldaan.
Da samenkomsten tusschen beoefenaars van
Taal- en Letterkunde in Noord- en Zuid-
Nederland staan onmiddellijk in verband met
het geschiedkundig feit, dat kortelmgs door
de oud-strijders is herdacht.
De afscheiding van België als zelfstandige
staat was, ho9wel door alle Belgen gemeen
schappelijk er voor gestreden was, in hoofd
zaak een deel van hot volk ten goede geko
men. De Walen vorkregen alle posten en
zagtn hunne taal als offlciëele erkend. Dat was
heel natuurlijk, daar do Franechen de Belgen
geholpen hadden en de Nederlanders de
vijanden vraren geweest. Maar ai spoedig
kwamen de Vlamingen niettemin tot hoe
inzicht, dat zjj de rekening betaald hadden.
Zy werden geregeerd, overstemd, door den
anderen stam; hunne eigen taal was uit
school, rechtszaal en schouwburg verbannen,
zij waren afgesneden van de gomeenschap
met hunne stam- en taalgonooten. En juist
in de dagen van Koning Willem I waren de
Vlamingen een nieuw leven begonnen; zij
hadden zich aan het beoefenen van de weten
schap hunner taal gezet en waren godichten
en novellen gaan schrijven. Deze ontwaking
van hunr.e literatuur zagen zij nu door de
Waalsche overheersching bedreigd. En toen
nu onze Koning Willem I overleden was en
daarmede de herinnering aan den strijd tus
schen Noord en Zuid begon te verflauwen,
achtten de voorgangers van do Ylaamsche
literatuur: Wdlems by wien Potgieter in
de leer was geweest Ledeganck en Prudens
Van Duvse den tijd gekomen om aaneensiui-
42.)
Het was buiten donker; Birley stak het
licht aan, sloot de luiken, en schreef met
groote, duidelijke letters
„Hij is weg; help ons hem opsporen."
Hij greep het papier aan, toen ik het hem
voorhield, en verslond letterlijk da woorden.
Hij hief het hoofd op en uitte eenige snelle
klanken. Ik schudde van neen en schreef
weer: Schrijf."
En hy beproefde weer woorden te vor
men: „Weg, waar?"
Ik schreef bedaard, terwyl m(jn hoofd
bonsde en myne vingers van haast trilden,
om voort te maken: „Wy weten niet
Toen hield ik op; we waren nu genaderd
tot de hoofdzaak van ons onderzoek. Als
Jacob eenig begrip had van wat gebeurde
(zooals zeer waarschyniyk was), als hij slechts
enkele byzonderheden aangaande het gebeurde
wist (zooals hy denkeiyk deed), hoe konden
wy dan het best de vraag opstellen of hy
zyn neef in den avond van den 16den Maart
1882 had gezien?
Ik deelde aan Birley mede dat we niet
ting te zoeken met de stamverwanten in het
Noorden. Vyf jaar nadat het denkbeeld het
eerst was uitgesproken, kwam het eerste
congres in dezelfde plaats byeen, waar dit
jaar de samenkomst zal worden gehouden,
en dit eerste cougtes werd tot een verbroede
ringsfeest tusschen de beide volken van Noord
en Zuid Nederland.
Oude veeten
Zyn vergeten 1
verklaarde een der Nederlandsche congresleden,
en die verklaring werd door de Vlamingen
met warme geestdrift begroet.
Het tydperk, waarin de congressen geboren
werden en zich ontwikkelden, kon niet gun
stiger zyn geweest. Er was nieuw leven in
onze literatuur en niet minder in de taal
wetenschap. Ofschoon de drie eerste figuren
van dit tydperk, mevrouw Bosboom-Toussaint,
Potgieter en Busken Huet zich aan de Con
gressen weinig of niet gelegen lieten zyn,
s'.ondan er op de tweede ry namen van ge
noegzame beteekenis om de samenkomsten
niet tot het peil van onbeduidendheid te laten
zinken. Van Lenre.i, Nic. Beets, prof. A. J.
Alberdingk Thym, Hofdyk, dr. Van Vloten en
prof. Jonckbloet, en onder de taalbeoefenaars
prof. Matthys De Vries en dr. L. A. Te Winkel
behoorden uit Noord-Nederland tot de trouwe
bezoekers. Uit het Zuid6n kwamen met de
ree is genoemden ook Conscience, prof. David
en sinds 1859 Jan Van Beers. Hier te lande
was omstreeks 1850 Jonckbloet begonnen met
eene ernstige booefening van de geschiedenis
o:zer letterkunde, waarvoor, naar de liter
L. Simons Dz. in het „Nbl. voor Ned."
schryft, liy als beoordeolaar wel meer
kwaad dan goed heeft gedaan, doch wier
wetenschap hy bevorderde door zyn yverig
en nauwkeurig schiftend nazoeken en ver
zamelen van feiten. Tegelyk met hem had
indertyd (1838) de student Matthys Do Vries
zich gezet aan de studie van onze oudere
taal, het Nederlandsch der middeleeuwen en
der 17de eeuw, doch nu als grondslag voer
zyne studie van onze tegenwoordige taal in
navolging van een nu vergeten Nederlandsch
taalbeoefenaar dor lSJe eeuw, Ten Kate, die
voor het eerst getracht had de taalverschyn-
selen te verklaren uit hare historische ont
wikkeling.
Omstreeks 1S50 was dan ook hier de
nieuwore h'.storiscbo taalstudie, door de ge
broeders Grimm in Duitschland gegrondvest,
in hare opkomst en de Zuid-Nederlanders
toonden zich meer nog haast belust op het
konden verwachten dat do verlamde man
zich een bepaalden datum zou herinneren.
Zyn gelaat betrokby noch ik had vol
doende rekening gehouden met dit feit, om
Jacob zoover te brengen.
Om rondweg de vraag te stellen: „Wan
neer hebt gy hem het laatst gezien?" zou
dwaasheid geweest zyn. Wat dan De oude
man lette nauwkeurig op my; toen werd
zyn blik vaag en by staarde wezenloos rond.
De vrees om onze kans te verliezen spoorde
my aan; op goed geluk voegde ik er iets
bydat, wat ik reeds geschreven had, en
hield het hem voor: „Wy gelooven dat
gy hem het laatst gezien hebt."
Dit antwoord op zyne vraag was hem niet
duidelyk. Hy zag er eenigszins verontrust op
neer en uitte toen hoofdschuddend en met
glinsterende oogen eeno menigte onverstaan
bare klanken, te midden waarvan eene
hand de klink van de deur oplichtte en toen
aanklopte. Na gevraagd te hebben, wie het
was, liet ik John binnen, die vreemd opzag
by de bezigheid van zyn heer.
Zoodra Jacob hem zag, sprak hy hoe lan
ger hoe heviger. Ik liet hem zyn gang gaan;
het was mogeiyk dat de trouwe, oude knecht
uit die voor my onbegrypeiyke klanken iets
kon opmaken. Maar dat viel tegen.
I
verzamelen en uitgeven van voortbrengselen
der oudere literatuur ten behoeve van de
historische beoefening der taal en der letter
kunde daar zy in deze de sporen van het
opgewekte en ryke leven hunner voorvaderen
in de middeleeuwen terugvonden. Van den
beginne af is by de Vlamingen, onder den
invloed van huDne verhouding tot de Walen,
do herinnering aan den stryd, door hunne
voorvaders tegen de Franschen gevoerd, byzon-
der levendig gehouden. De oude strijdleus:
„Wat Walsch is, valsch is, slaat al dood!";
de heldendaden van Breydel en Jacob Van
Artevelde zyn niet door hen vergetenen in
het verleden bemoediging zoekend voor het
heden, toonden zy zich, als gezegd is bijzon
der trouwe verzamelaars van cud-Vlaamscbe
gedichten en liederen.
Zooals elke kunst, onttrekt ook de literatuur
zich liefst aan veel bespreking. Wie behoefte
in zich voelt een werk te scheppen, zal dit
niet doen onder den invloed van redeneeringen
op congressen of vergaderingen over de wen-
schelykhoid om in deze of gene richting te
arbeiden. Wiens geest en gemoed in eeno be
paalde stemming verkeeren, zal niet om het
betoog van een spreker, dat deze ziekeiyk
zyn, zo van zich af zetten. Indien er door
oenzydigheid iets ziekelyks en ongezonds in
een kunstenaar of kunstuiting ligt, zal dit
alleen genezen kunnen worden door eene
werking in don artist zeiven; niet door over
tuiging van zijn verstand, maar door eene
reactie van de verwaarloosde levenskrachten.
Daarom ia het houdon van redevoeringen of
het schrijven van vertoogen alleen van eenig
nut of belang voor den leek, die tegenover
bet kunstwerk als ontvanger van indrukken
staat. En het is even begrijpelijk als gelukkig
dat de congressen zich dan ook meestentyds
hebben onthouden van elke poging om invloed
te oefenen op de ontwikkeling van de schop
pende literatuur; een paar redevooriLgen
van potsierlyk-ernstige verhandelaars over
realisme, naturalisme en hunne gevaren enz.
niet meegeteld. Daarentegen kon eene gedach-
tenwisseling over wetenschappelyke vraag
stukken van meer nut en beteekenis worden
en van den beginne af zyn taalquaesties op
de congressen aan de orde van don dag ge
weest. Men heeft er gesproken over do wen-
schelykheid om een groot woordenboek van
onze taal samen te stellen, en het initiatief
tot hot schiyven en uitgeven van het groote
Nederlandsch Woordenboek is uitgegaan van
het congres. By elke nieuwe samenkomst
werd regelmatig verslag gedaan van den stand
„Wat?" vroeg hij herhaaldelijk, „wat zegt j
gy?" Eindelijk riep hij wanhopig uit: „Houd
op, mynheer, met dat koeterwaalschWat
scheelt u nu?" En by zag my ietwat wan
trouwend aan.
Ik vertelde hem in de haast, waar w{J
mede bezig waren, en zeide dat zyn meester
juist gelezen had, wat ik had opgeschreven,
dat wij gaarne weten wilden, wanneer hij zyn
neef voor het laatst had gezien.
„Zeker op den dag, toen hy wegging. Ik
herinner het my best; hy gaf my geld om
er het een of ander voor te koopen."
„Maar", zeide ik, „wy gelooven dat hy
hem later ook neg gezien heeft."
„Hoe kan dat, ais hy weg was?"
„Dat is het juist, wat wy weten wilden",
zeide ik.
„Nu", zeide John, „dan heeft mynheer
Paul hem ook iets meegebracht; dat zal hy
nog wel weten."
Ik maakte dadelyk gebruik van dit ver
moeden en het papier van Jacob nemende
(die weer stil zat) schreef ik:
„Welk geschenk bracht Paul u
den laatsten keer mede?"
Hy begreep myne vraag, keek naar de
reisdeken, welke over zyne schouders hing, en
toen vragend naar John.
PEIJ8 DEE AD VEETENT IÈN
Ta* lC regelt fl.W. Iedere regel meer f
Qrsotere lettere eter pita ter-Dim te. Voer bet
incEssetereD buiten da stad wordt ƒ0.10 berekend.
I van zaken en werden de maatregelen overwe
gen, die men ken nemen om den voortgang
van het werk te bespoedigen.
Een zondvloed van woorden lokte in de
eerste jaren de regeling van de spelling uit.
Men achtte eenvormigheid in de schryfwyz9
van onze taal dringend noodig, maar ken
het over allerlei kleinigheden niet ééns worden.
Vooral over de spelling der dusgenoemde
bastaardwoorden werd tallooze malen door
de hoeren De Vries en Alberdingk Thym ge
streden. Die stryd over broodkruimels is nu
gelukkig uit, maar er was toch het voor
deel aan verbonden, dat wie er aan deelnamen,
zich er ook warm over maakten. Zonder
„questions brülantes" is een congres als con
gres eene vervelende geschiedenis.
Er is in de derde plaats: het tooneel. Jaren
achtereen had men op de congressen over
den achterlykon toestand van ons tooneel ge
klaagd. Emdeiyk, in 1869, werd de vraug
besproken of men niet iets voor de verbete
ring zou kunnen doen, en als gevolg hiervan
is de stichting te beschouwen van hot Neder
landsch Tooneelverbond, waardoor de Too-
noelschool ontstaan is en waaruit ais zytak
do Vereeniging het Nederlandsch Tooneel is
ontsproten. In zoover als er op dit oogenbük
by 1870 vooruitgang valt waar te nemen,
kan die tot de congressen worden terugge
voerd. Of zy nu ook in staat zullen blyken
den stoot te gevon tot de vernieuwing, die
thans noodig is, zou do heer Simons niet
durven zoggen.
Trouwens, hij heeft alleen wat willen ver
tellen; niet beeordeolon en niet kenschetsen.
Hy hoeft ook niet gesproken over de fees-
telykhoden en gezellige samenkomsten, welke
aan zulk een congres aityd verbonden zyn
en er dikwyis de groote aantrekking van
uitmaken. Niet ook over de verdere betee
kenis van de dusgenoemde Ylaamsche be
weging, waarover men zeker op het nu in
Belgié te houden congres veel zal hoorfn.
De commissie, door den gemeenteraad
benoemd tot hot nazien der gemeentereke
ning over 1890, heeft de in hare handen ge
stelde verantwoording van Burg. en Weths.
van de inkomsten en uitgaven dezer gemeente
over den dienst 1890, en de daarby overge
legde rekening van den gemeente-ontvanger
onderzocht, en mot de daarby behoorendo
bescheiden vergolc-ken.
Aa gez en zy die rekeningen akkoord heeft
bevonden, stelt de commissie voor die reke-
„Neen, mynheer", zeide John, „dicht by
zyn oor; „die bracht hy u veel vroeger moe."
Om zeker te zyn, dat hy het begreep,
schreef ik onder hetgeen er reeds stond:
„Neen, de deken niet."
Veer mompelde hy en keek naar John en
trachtte, zooals duidelyk bleek, zyn zwak
herinneringsvermogen te versterken. Na eenige
oogenblikkon van angstig wachten kwam er
beweging in zyn mond, hy lachte vreemd en
z(jn oog flikkerde, terwyl hy in moeiljjk te
ontcyferen letters schreef:
„De papieren op het bed."
Dat was ten minste iets, dat onze aan
dacht waard was: „de papieren" welke
papieren
Ik las het antwoord hardop voor.
„Neen", zeide John, „in het bed zyn geer.e
papieren. Misschien bedoelt hy dat hy toen
te bed lag."
Was dat zoo, dan stemde het overeen met
myn vermoeden van een middernachtelijk
bszoek. Waar waren de papieren dan? Waren
het couranten of documenten? John wist er
niets vanals mynheer Paul nu en dan eene
courant had meegebracht, dan was zy altyd
gebruikt om er het vuur mede aan te maken.
(.Wordt vervolgd.)