N°. 9657.
Maandag XT' Augustus.
A0. 1891
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE
Bladen.
Eerste Blad.
Kikeriki.
TE VEEL.
Leiden, 15 Augustus.
Feuilleton.
EINDELIJK ONTDEKT.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
?**r L«id«a p#r S f Ui
fruM p«r postLM.
AXs*nd*rlrjk* No miner*.0.66.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Tu 1—1 regel» ƒ1.06. Ieder* regel meer f0.1T|.
öwotere letters neer pleetamunt*. Voor bet
ino*es*er*D bmten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 47 van Kikeriki.
„Te veel" heeft evengoed zijne schaduwzijde
•als „Te weinig", en nog heden ten dage houdt
i de ware wijsheid van den gulden middenweg.
Wie te veel eet, drinkt, werkt ia onverstan
dig, wie zich te veel vrijheid veroorlooft is
brutaal, wie zich te veel verontschuldigt is
bezig zich te beschuldigen, wie te veel ver
wachting koestert van 't een of ander ziet
zich niet zelden teleurgesteld.
Maar nu in landbouwkundigen zin?Luister!
Er was eens een groot landeigenaar, natuur
lijk in Amerika, want hoe kunnen de zaken
marcheeren zonder dat landNu dan, die
verbazend rijke man had 400 H.A. land en
4 erfdochters. Jammer voor de laatsten, dat
het groote landgoed betrekkelijk eenzaam en
buiten het centrum der beschaving lag. De
meisjes waren daardoor geïsoleerd en keken
vaak, als wjjlen zuster Anna, tevergeefs uit
naar den eenen of anderen jonkman ridder
zou men in de middeleeuwen zeggen die
kwam om haar over te brengen naar het land
van belofte, naar eigen hof en eigen haard.
Maar, helaas, tevergeefs; alles bleef by het
oude. 0, waarom ook mogen- de dochteren
Eva's geene veroveringstochten houden om den
man te zoeken, met wien zjj zouden zijn één
van zin en één van zielWat een geluk zou
er dan nog geboren worden!
Het verdroot den vader ook dat zjjne doch
ters blijkbaar in het vergeetboek aangenoteerd
stonden en meer dan eens zon hjj op midde
len om aan dezen verdrietigen toestand een
einde te maken. En.... het gelukte hem. H(j
zorgde er voor op z(jne wyze dat men
algemeen te weten kwam, dat elk zijner
dochters een bruidsschat van 100 H.A. land
zoude krijgen. En hoe geïsoleerd papa nu ook
mocht wonen, zijne bezittingen hadden eene
aantrekkingskracht verkregen, waartegen
menig jonkman niet bestand was.
Weldra deed zich een pretendent op voor
den dubbelen schat en niet lang duurde het,
of 's vaders bezittingen waren met 100 H.A.
verminderd. Nu zou men oppervlakkig zeg
gen dat de opbrengst zijner resteerende land
goederen aanzienlijk minder moest z(jn dan
te voren, maar het tegendeel was waar: de
landerijen gaven eene ruimere winst.
Weer werd aan de deur der Liefde geklopt
en weer werden twee zielen één; dus ook
andermaal ging 100 H.A. land in andere
handen over. De taak, de zorg des vaders
werd lichter: zjjne bezittingen werden wel
kleiner, maar en dat is opmerkelijk
steeds productiever.
Hoe dat kwam? Omdat het groote land
goed, wegens de verbazende uitgestrektheid,
niet naar behooren kon bewerkt worden. Veel
bleef onafgedaan en veel werd slechts opper
vlakkig verricht. Overal vertoonden zich ge
breken en met den besten wil waren die niet
te verhelpon. Maar nu, nu er splitsing en
deeling had plaats gehad, nu veranderde dat
alles als door de aanraking met eene toover-
roede. En de verandering ten goede zou zich
nog meer openbaren.
Niet zoo heel lang duurde het of ander
maal verliet eene dochter de ouderlijke woning
en voor de derde maal werd de bruidsschat
uitgekeerd. Het groote geheel was opgelost
in deelen van 100 H.A. En er werd geploegd,
geëgd, gewied, gemest, gehooid, gebouwd,
gefokt, veredeld, verkecht enz., enz. uit den
treuren. Alles kreeg een heel ander aanzien
en, in tegenstelling met vroeger, zou men
van paradijzen kunnen spreken. Het leven
was herboren en er ging kracht uit van die
vier landgoederen. En wanneer men ooit den
ouden heer kwam vertellen van geringe
opbrengsten, kleine beschotten, onvruchtbaar
heid en zoo wijders, dan informeerde hij altijd
eerst naar den omvang van 's klagers goede
ren en was hem die te groot, dan luidde zijn
raad: verdeel!
Wederom was er een vader. Deze was niet
ryk en had ook geene dochters, wel zoons.
Maar wat een onderscheid tusschen hem
en hen. De vader was het beeld der werk
zaamheid, de zoons maakten het zich nooit
moeilijk. Menige berisping hadden ze bekomen,
maar met geen ander gevolg dan dat de
vermanende woorden alleen werden gehoord;
ze bleven zonder uitwerking. Eindelijk voelt
de oude man dat het uur van scheiden voor
hem is aangebroken. Hij roept zijne zoons
aan zijne sponde en zegt: „Kinderen, ik heb
gewerkt terwijl het voor mij dag was, ge
werkt ter bevordering van uw geluk en het
mijne. Meegewerkt, zooals dat moest zijn,
hebt ge niet, maar ik vergeef u; alleen, be
looft me, dat ge u zult beteren en een werk
zaam leven leiden. Veel kan ik u niet na
laten slechts eenen akker, maar daarin ligt
een schat verborgen, dien ge moet zoeken en
waarmee ge door 't leven zult kunnen komen."
De zoons deden belofte van beterschap en
koesterden ook werkelijk goede voornemens.
Weldra ontsliep vader en nadat h(j aan den
schoot der aarde was toevertrouwd geworden,
haastten zich de zoons om den verborgen
schat te zoeken. Ze woelden den grond om
en om, maar vonden niets; geen plekje of
het maakte kennis met schop of spa. Maar,
was 't niet vreemdde schat, waar vader van
sprak, was nergens te vinden! Zou hij hen
dan bedrogen hebben? En dat in 't aange
zicht des doods? Neen, dat konden ze niet
gelooven! Daarvoor hadden ze vader te goed
gekend! Inmiddels brak de tijd aan, waarin
het land in gereedheid moest gebracht worden
voor de teelt der gewassen. Hun akker werd
geslecht en bezaaid. Weldra kwam het koren
op, het groeide voorbeeldig en gaf na eenigo
weken uitzicht op een schitterenden oogst.
De uitkomst beantwoordde geheel aan de
verwachting.
Na het ontblooten van den akker gingen
ze dezen andermaal doorzoeken, maar wederom
tevergeefs; hoe ze zochten en waar ze zochten,
van een schat was niets te bespeuren.
Andermaal brak de zaaitijd aan en eenige
weken later wiegden weer de volgeladen aren
op de ranke stengels. De oogst was een hon
derdvoudige. „Nog nooit te voren", sprak de
oudste zoon tot zijne broeders, „heeft onze
akker zooveel opgebracht als in de twee laatste
jaren, en als ik het wel bedenk, danjhebben
we den schat, waarvan vader sprak, reeds
gevonden. Ons land houdt hem verborgen,
dat is waar, en door onzen ijver en oDze vlijt
kunnen we hem vinden, elk jaar weer op
hieuw. Vaders woorden bevatten een diepen
zin en moesten ons leeren werken, werken
om gelukkig te worden door de vruchten
van onzen arbeid. We hebben gezocht en
gevonden. Laat ons voortgaan op den weg,
ons door vader gewezen, en we zullen niet
tevergeefs leven!"
En het geschiedde gelijk de oudste zoon
voorstelde. Wel was de gemoenschappelijke
bezitting klein, maar ze bezat een groot pro
ductievermogen.
't Zijn maar sprookjes, die we meedeelden,
maar ze hebben toch een diepen zin. Veel
bouwerijen zijn te groot en kunnen dien
tengevolge niet naar behooren in cultuur ge
bracht worden. En opbrengen dan Waar de
hand niet met kracht aan den ploeg geslagen
wordt, verricht deze half werk en is van
winst dus geen sprake. Als men mest heeft
voor één akker, moet men dien niet verdoelen
over twee; is men ingericht voor de bewer
king van 10 H.A. land, dan is het dom,
meer in cultuur te brengen. Niet hot vele is
altijd goed, maar het goede is steeds veel.
Wat een klein stukske grond kan opbrengen,
leert ons de Tuinbouw. Het is en blijft voor
velen eene ramp, dat de bedrijven te groot
zfln; nog te dikwijls zoekt men meer zijn
heil in het vele dan in het goede. Die twee
kunnen wel eens bij elkaar komen, maar
doorgaans doen ze 't toch niet. Land wil be
werkt worden, door en door; juist daardoor
wordt het vruchtbaar en stelt men het tot
voortbrengen in staat. Één akker, mot zorg
onderhouden, geeft meer rente dan twee, die
stiefmoederlijk behandeld worden.
Kudelstaart. G. Dros.
Van de Leidsche studenten vereeniging
„Pro Patria" zullen, met toestemming van
den minister van oorlog, ongeveer 18 leden,
onder leiding van den lsten luit. der inf. F.
W. Van Wijk, kampoeron en deelnemen aan
de oefeningen in de legerplaats bij Zeist, van
25 Augustus tot 3 Sopt., zoomede van 4 tot
9 Sept. a. s. deelnemen aan de groote ma
noeuvres der 1ste divisie, tusschen Drum
men en Amersfoort, onder leiding van den
generaal majoor H. P. J. Hennus.
De rekening der gemeente Oegstgeest
over 1890, welke door burgemeester en wet
houders den Raad is aangeboden, bedraagt
in ontvangst f 18,471.92'/2 en in uitgaaf
16,097.03, sluitende alzoo mat een batig
saldo van f 1874.89'/,.
De minister van financiën deelt in de
Staatscourant van 15 dezer het volgende
mede:
Ter voldoening aan het bepaalde bij art.
11 der wet van 5 December 1881 (Staats
blad No. 185) en bjj art. 14 der wet van 4
April 1870 (Staatsblad No. 62) wordt bekend
gemaakt, dat op 1 Augustus 1891 een be
drag van drie millioen gulden aan schatkist-
promessen in omloop was, en dat, ingevolge
art. llbis der wet van 22 December 1863
(Staatsblad No. 148) aan do Nederlandsche
Bank, wegens door haar ter leen verstrekte
gelden, in onderpand was verstrekt een be
drag van vijf millioen gulden in schatkist
biljetten.
31.)
Zoo ja, was hjj op Timperley-Hall geweest?
Kortomwas mijnheer Lacroix die persoon
geweest? Ik kon het onmogelijk zeggen,
tenzij na zulk een onderzoek, als ik niet
kon instellen; want hoewel de bezoekers
van Timperley-Hall zelden door de Lacroix-
laan gingen, deden zy dit toch wel een
enkelen keer. Evenwel, Louise zou mij kun
nen zeggen, of haar vader in eenige betrek
king stond met Croydon.
Ik ontmoette haar den volgenden dag by
Jacob (myne bezoeken op Timperley-Hall had
ik reeds gestaakt). Na weer ontkennend ge
antwoord te hebben op hare vraag of ik be
richt had van Freeman, begon ik te beproe
ven of ik iets aangaande het kaartje kon
gewaarworden. Ik wilde in haar geen ver
moeden van het een of ander opwekken.
„Wenscht gy nog steeds naar Londen te
gaan?" vroeg ik.
„Ja", zeide zy; „maar ik volg uw raad
en wacht."
„Stel, dat gy gingt, waar zoudt gy bly-
veo? Hebt gy vrienden in Londen?"
„Ik hoopte", zeide zy bedeesd, „dat gy
my aanwyzen zoudt, waarheen ik gaan moest."
„Hebt gy dan geene vrienden in de buurt
van Londen? Het is, zooals gy weet, niet
noodig dat gy juist in Londen woont, om een
onderzoek in te stellen."
„Ja", zeide zy, „ik ken te Londen een
paar meisjes, die met my op de school waren
in Croydon, maar die kan ik moeilyk vragen."
Verbeeld u, hoe myn hart klopte! Ik
vreesde dat ik myne ontroering in blik of
stem zou toonen. Ik wierp spoedig eene
andere vraag op.
„Croydon is niet ver van Londen; zou
uwe vroegere onderwyzeres u niet willen
logeeren
„Daar dacht ik niet aan", zeide zy; „ik
ben daar maar een jaar geweest, nadat ik
de school te Parys verlaten had. Ik was
pas drie maanden thuis geweest, toen vader
wegging."
Ik was meer gewaargeworden dan ik had
kunnen gissen. Dit was zeker een gegrond
vermoeden, dat mynheer Lacroix het kaartje
had verloren, hy en geen ander, en dat hy
dus thuisgekomen was. Ik stelde my voor,
hoe hy van London-Bridge naar Croydon was
gereisd, misschien om het kostgeld van zyne
dochter te betalen en langs een anderen weg
was teruggekeerd, hoewel hy een retourbiljet
genomen had. Dit strookte met alles, wat ik
van mynheer Lacroix had gehoord oen
man, onachtzaam op geld en zonder een vast
doel. Hoe gemakkelyk moest zulk een man
de slaaf worden van den krachtigen Stein-
hardt! Het schoot my te binnen, dat het
niet onmogelyk was om van de kostschool-
houderos te Croydon gewaar te worden,
wanneer mynheer Lacroix by haar was ge
weest. Na eenige vragen over de ligging en
de hoedanigheid van de school, kwam ik
achter haren naam en haar adres, en zoodra
ik thuiskwam schreef ik aan haar. Twee
dagen later ontving ik haar antwoord, dat ik
met het kaartje als een schat bewaarde,
een beleefd briefje; zy had haar dagboek
nagezien en gevonden dat mynheer Lacroix
haar had bezocht en de rekening voor zyne
dochter had betaald op Woensdag den vyftien-
den Maart achttienhonderd twee en tachtig.
IX.
De schaduw op den muur.
Op Zaterdag keerden Freeman en zyne
vrouw terug; zy waren veertien dagen op
reis geweest. Hy liet my 's avonds roepen.
Ik, zooals vanzelf sprak, bracht het gesprek
spoedig op zHn onderzoek naar lacroix.
„Niets gevonden", zeide hy hoofdschuddend.
Hy was naar al de stations geweest, was
aangegaapt en byna uitgelachen door por
tiers en commissionnairs en dergelyke lui,
omdat zy zich een man herinneren zouden,
dien zy gezien of ook niet gezien konden
hebben eene maand of vyftien geleden
vooral daar die mynheer niets byzonders had
gehad, dat de aandacht kon trekken. By het
King's-Cross-station was hy betor ontvan
gen; daar had myn vriend hem voorgesteld
aan den chef van het personenvervoer en
deze had beloofd een onderzoek in te stellen,
voor zoover hem dit mogelyk was, en hem
dan de uitkomst te schryven.
„Dus, zooals gy ziet", zeide Freeman, „het
is tot op het oogenblik op niets uitgeloopen,
en ik vrees dat het slot ook zoo zyn zal.
Ik weet, S>l1n beste vriend, hoe u de zaak
ter hart© gaat, maar beschouw ze nu als
hopeloos. De arme man is vertrokken
verdwenen zonder eenig teeken achter te
laten, zooals zoovelen verdwynen en
„Niet zonder eenig teekon achter te laten.
(Wordt vervolgd.)