N°. 9609. Maandag Juni. A°. 1891. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Feuilleton. DOKTER JANIN. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden p«r 8 m&anden1.10. Franco per post9 1.40. Alzonderltjke Nommers.0.05. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: ▼an 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 borckcjj^ De slag van Waterloo, beschreven door een ticeeden luitenant, die in het heetst van het gevecht geweest is. IV. Den 13den Juni 1815 werd de generale marsch geslagen, het leger trok op en ver zamelde zich in de vlakten van Faï en omlig gende plaatsen; het weder was zeer ongunstig en de wegen waren by na onbegaanbaar door de menigvuldige regens. Tegen den avond hielden wy halt, nadat wy vooruit en weder teruggetrokken waren. Menso wenschte mij geluk met myn eerste bivak. Ik bevond my weder in een vreemden toestand: de omge ploegde aarde was myn bed en eene schoof halfrijp koren mijne hoofdpeluw. Ik moest my naar de omstandigheden schikken, hetwelk dan ook spoedig gelukte. Menso wist by ondervinding, dat het eer.e voorname zaak is de maag immer goed te voorzien en zorgde dan ook, zooveel hy kon, dat wy nooit gebrek leden. Ook was hy een zorgend kapi tein voor zyn volk, dat hem zeer beminde. De eerste luitonant echter klaagde en steende geweldig: „Is dat een hondenleven?'' zeiie hij; „mijns vaders varkens waren oneindig beter verzorgd dan wij. Die hadden alle dagen versch stroo en kregen goede spijzen." Doch hier hielp geene lieve moeder! Hü was zoo verwend en weelderig geworden, dat hij zich volstrekt niet aan het veldloven kon gewen nen, doch werd door den kapitein genood zaakt ons niet to verlaten. Den 15den marcheerden wy naar Nivelles, waar wjj in een boomgaard stilhielden. Niveiles scheen my eono aangename plaats toe on do inwoners waren zeer voorkomend, door ons van spijs en drank te voorzien. Do voorposten raakten reeds handgemeen, waardoor wy hoop voedden, ons weldra in oen gevocht te zullen begeven met Bonaparte's keurbenden, die door hunne roemrijke daden zich door de ga- heele wereld hadden bekend gemaakt. Da leeuw zou met den adelaar strijden en van dien strijd zou het heil of hot onheil, de vrede of het verderf van Europa afhangen. Dit wist Bonaparte, dit wisten de bevel hebbers van onze legers, ja, men kon bere kenen, dat de strijd, dien wy strijden moesten, zeer veel invloed op al de werelddeelen kon hebbon. Indien Bonaparte weder meester werd, zouden de havens weer opnieuw gesloten, de zeeën onbevaren en de landen aan ontvolking en verdelging ton prooi geweest zijn. ■Wij waren er trotsch op tot de mobiele armée te behooren en door een dapperen generaal ge commandeerd te worden. "Wy waren er trotsch op, dat het vaderland ons tot zyne beslissers in zyne heilige zaak koos. Sommige steden waren hiervan zeker niet onderricht, anders zouden zy ons geene zoo aanmoedigende aan spraak gezonden hebben, waarin zy ons aan maanden dapper te zijn; doch zy deden dit uit eigenbelang, want zy wisten maar al te wel, dat, kwam Bonaparte terug, hunne schatten tot buit van zijne troepen zouden hebben moeten strekken. Zij lieten dan ook niet na ons te vleien en de schoonste beloften te ge ven, dat zy, als wy mot lauweren terug keerden, ons zouden weten te beloonen. Zy dachten dat wy voor hun blinkend slyk zouden vechten. Neen, wij wisten wel, dat zy ons niet zouden kunnen of weten te be loonen. Wy wilden voor de algemoene goedo zaak vechten en deden wijs, want wy zouden ons bedrogen hebben, dewijl zy ons met on dank beloond en nog niet eenmaal dank ge weten hobben voor onze verrichtingen. Men moet niets aan den soldaat beloven, wat men niet denkt te geven, en wanneer men eene aanspraak aan een leger doet, moet die krachtig, evenals het gebulder der kar touwen, zijn. Korte 6n nadrukkelijke woorden kunnen somtijds zeer dionstig wezon; zulks wist Bonaparte en hy heeft er menigen veld slag door gewonnen. Hy verstond meesterlijk do kunst om een leger door eene zwellende en stoute aanspraak aan te vuren, herinnerde het vroegere gloriedaden en gaf zyn vertrou wen to kennen, hetwelk veronderstelde, dat de armée niet verflauwd was in de zucht naar gloriedus wist hij zijne benden te ont vlammen, en gebruik makende van die geest drift, welke een gevolg van opgewonden ver beeldingskracht w-as, stortte hy met zyne phalangen op den vijand. De schok, dien hy veroorzaakto, was on weerstaanbaar. Evenals woedende elefanten vloog zyn ieger op zijne tegenpartyders en zelden werd hij afgeslagen. Zoodanig is ook de aanval der Jamtsaren, woedend, vernielend en onbeschrijflijk, doch men ziel veelal, dat, wanneer een zoodanig aanvallenden troep held haftig het hoofd gebeden ou afgeslagen wordt, hy door de teleurstelling doorgaans in ver warring vlucht en zeer moeilijk tot staan kan gobracht worden. Vnn dat beloonen hebben onze oudstrijders waarlijk niet veol ondervonden. Oodanlc is 's werelds loon! Het is opmerkelijk, dat de Franschen geen goed woord bezitten voor ons veelbeteekenend woordstaAl wat zy er voor hobben is ne bougez pas, tenez vous debout, tenez-eous ferme, arrêtez-vous of restez la, doch geen enkele daarvan is eenigermato geschikt, om ons woord sta.' weer te geven. Wie er de kracht van kent, zal dit met my eens zyn. Sta beteekent toch: wees standvastig, wees dapper, vlucht niet, bewaar uwe standplaats enz. Men heeft er uit willen opmaken, dat de Franschen wol aanvallender-, maar niet vor- dedigenderwyze kunnen oorlogvoeren, datzy, wanneer zy achtervolgd worden, niet tot staan te brengen zyn en dus ook een woord als ons sta.' niet kennen. Ik weet het niet en laat de beslissing hierover aan de taalkenners. Den 16Jan Juni lagen wy op bivak buiten Nivelles en hoorden eoniga hevige kanonnades naar den kant van Quatre-Bras. Wy rukten voorwaarts met versnelde marschen. Ik com mandeerde de tweede sectie van het eerste peloton, de eerste luitonant het tweede pe loton. Eenigen tyd voorwaarts gegaan zynde, kwam er een onderofficier van het tweede peloton my melden, dat de eerste luitenant, die hen commandeerde, verdwenen wasIk gaf den kapitein hiervan kennis, die hierover zeer was verontwaardigd. Hy gelastte my het tweede peloton te commandeeren, ik gaf mijne sectie aan den sergeant-majoor on nam het tweede peloton onder myne bevelen. Ik was nijdig cp myn eorsten luitenant, doch inwendig verheugd over myn nieuw commando. Ik commandeerde nu de halve compagnie en begreep, dat ik nog van dienst kon zyn. Ik wist zeer goed, dat, als do kapitein ziek of gewond werd, ik de compagnie zou kunnen commandeeren, dewyl er reeds verscheidene luitenants ontbraken. Van de eerste compagnie was er een achtergebleven, van da tweede was myn eerste luitenant verdwenen, van de derde compagnie was de eerste luitenant by de legerwagens, by de vierde ontbrak een eerste luitenant, bij de vyfdo een kapitein en by de zesde was een tweede luitenant, die nog zeor jong was, zoodat geene der com pagnieën één oificier kon missen. Het was eer.e fout, dat hierin niet beter voorzien was. Hoe toch zouden de kaders aangevuld zijn ge worden, indien wy een langen veldtocht had den gemaakt? Doch, laat mij ook zeggen, dat het leger eerst pas was op de been ge bracht en dus die volmaaktheid nog niet kon hebben, die men by oude troepen zoeken zou. Des avonds kwamen wy op een open veld en hielden ons gereed, om niet overrompeld te worden. Onze wachten werden verdubbeld en ik maakte den ganschen nacht patrouilles, nam des morgens eene teug cognac en daarna een stuk kommiesbrood, dat my door den honger uitmuntend smaakte. Myn peloton verzameld zynde, hield ik or eene aanspraak tegen, waarin ik de verdwijning van den lui tenant afkeurde, doch die aan ziekelijke om standigheden toeschreef. Ik gelastte aan allen, om my, indien ik een pas in het vuur terug ging, terneer te schieten, maar zwoer tevens dat ik ieder, die deinzen zou, den degen door de ribben zou 1'ijgen. Myne soldaten juichten dit toe en ik gaf hun ieder een borrel. Ik ontving een brief van myne ouders onder het bulderen van het kanon. Die was mij aan genaam, want in langen tyd had ik geene tyding van hen ontvangen en was begeerig iets omtrent hun toestand te vernemen. Ik opende den brief en verheugde my over den inhoud er van. De ophanden zynde beslissende veldslag was myn vader bekend, die reeds al de gevolgen, welke daaruit konden voortvloeien, had berekend. Hy sprak my dan in dien brief ook zoodanig aan, ais men dit van oen braven vader kon verwachten. Christelyk, recht vader- lyk en mannelyk was zyne taal. „Vecht on verschrokken," schreef hy, „wees menschelyk en stel u niet nutteloos, niet roekeloos voor het vuur; begeef u niet zonder voordeel te kunnen berekenen in hot gevaar. De stryd, dien gij strydt, is de heilige stryd. Ik houd my overtuigd, dat God ons legor holpen zal do overwinning zal aan onze zydo zyn. De rechtvaardigheid zal over het onrecht, de deugd over het goweld zegevieren. Keer een maal tot ons weder, maar niet zonder lauweren. Als gy sneuvelt, zal ik uwen dood wreken." Myne moeder was beducht voor my, evenwel vuurde ook zy my door christeiyken holdon- moed aan. Verheugd stak ik den brief in mijn zak en beantwoordde hem onder het donderen j van het geschut op eene trom. Ik moest kort zyn en schreef, dat ik welvarend was en met mijn troep zeer begeerig, om te toonen, dat, hoewel Nederland langen tyd door twee dracht en overheersching ongelukkig was ge weest, het echter dien moed nog levendig had gehouden, welke het immer zoo luisterryk onderscheidde. "Wy bivakkeerden buiten Nivellos en waren vóór den dageraad reeds onder de wapenen. De eerste last, dien wy ontvingen, was, de geweren te laden. Eene heilige siddering be- ving my; ik was verheugd, vol geestdrift, maar gevoelde tevens ai het belangrijke van DE GEHEIMEN van een krankzinnigengesticht. 80.) „Hm, zy hebben u oen aardig sommotje aangebracht!" „En my veel onrust bezorgd. Ja, als ik op u had kunnen rekenenMaar gij bebt mis bruik van mijn vertrouwen gemaakt en dacht er slechts aan, om my in het verderf te storten." Tom had den kristallen stop van het flescbje genomen; hij bracht het aan zijn neus en knikte. „Ik dacht het wel", zeide hy „het is het oude middel, dat gy zoo voortreffelyk weet klaar te maken. Hoe zoudt gy het vinden, als ik u dwong, het nu eens aan uw eigen lichaam te beproeven?" „Zjjt gy krankzinnig?' nep de dokter in doodsangst uit. „Het zou slechts e«ne rechtvaardige ver gelding zyn", vervolgde Tom, „en daarby' wordt gü van den last bevrijd, uw loven langer voort ts slepen. Gelooft gij aan een „Hiernamaals", dokter?" „Onzin 1" „Nu, ik weet niet, wat ik gelooven moet. Ik denk dat, als er oen rechtvaardig rechter over ons hoerscht, by niet had moeten dul den, dat gij ongestraft zoovele schanddaden begingt. Het is een duister geheim, dat nog geen levend wezen doorgrond hooft, maar u zal ik daartoe in de gelegenheid stellen." De blik, welke bij deze woorden den vast gebonden man trof, had iets ontzettends, iets angstwekkends; een doordringende gil ontsnapte aan des dokters lippen; het was de wanhoopskreet van iemand, die in doods angst verkeert. En deze gil was nog niet weggestorven, of Tom had zich reeds op zijn slachtoffer geworpen en met geweld den mond van den ouden man geopend. Hy had dat geleerd en in die kunstgrepen door langdurige oefening eene buitengewone handigheid gekregen. Nn goot hy den inhoud van het fleschje in den geopenden mond van den dokter en dwong hem het vergif door te slikken; toen eerst liet liy hem los. „Moordenaar", schreeuwde Janin, wiens vaai, verwrongen gelaat mot de wijd uitpui lende oogen een ontzsttenden aanblik bood. „Wees vervloekt in alle eeuwigheid!" „Dus gelooft gij nog aan eene eeuwigheid?" j zeide Tom tergend, terwyl hy de reistasch van de tafel opnam. „Nu, ik wensch u eene goede reisin de andere wereld wacht u het loon voor uwe werken. Zou ik den kerel nu van zyne banden bevrijden?" ging hy, als in zichzelvon sprekend, voort. „Het sterven zou hem daardoor lichter gemaakt zyin; maar wie weet, welke boosheid hy nog vóór zjjn einde begaan zou!" „Satan!" schreeuwde Janin, in wiens inge wanden het vergif reeds begon te werken. „Op het schavot zult gy boeten voor deze misdaad!" „Maak u over my niet bezorgd; ik hoop nog zeer lang de genoegens van het leven te genieten. Als men u hier vindt, zyt gy een lyk en vóór de verdenking op my kan vallen, ben ik reeds lang in veiligheid. Ik zou don ongeiukkigen patiënten, die hun ver stand nog hebben, de vryheid weergegeven hebben, als ik het kon doen zonder mxjzelven to verraden; ik moet daar nu evenwel van afzien, maar zoodra ik de grenzen achter mij heb, zal ik het gerecht uitvoerige mededea- lingen doen over do geheimen van dit huis. En nu nogmaals: goede reis!" Met do reistasch in de hand verliet hy het vertrek, zich volstrekt niet bekommerend om het vreeselyk gegil van don ouden man. Hy deed de deur op slot en stak den sleutel in den zak; toen snelde hy do gang door naai den tuin. Hy haalde ruimer adem, toon hy voor de poort stond; nog éénmaal wierp hij een blik terug op het gebouw en daarna ging hy zoo snel mogelijk langs het voetpad het bosch in. De oppassers, die de dokter had uitgezon den om hem te vangsn, vreesde by niet;hy wist dat zy zich geene bijzondere moeite zouden geven om hem te zoeken; bovendien kende hy ieder plekje in het bosch en het zou hem dus niet moeilyk vallen zyne ver volgers te ontwyken. Aan datgene, wat hy gedaan had, dacht hy slechts met voldoening; de moord, op den dokter gepleegd, scheen hem minder eene misdaad, dan wel een verdienstelijk werk te zijn. Hy had het monster gehaat en zyn haat was nog altyd niet uitgedoofd; hy ver achtte en voltooide hem nu nog, hoewel hy zichzelvon niet geheel vry kon pleiton van het verwijt, dat hy ook deel had gehad aan de afschuwolyke misdaden van dozen man. Wortü vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1