Regeling van onzen krijgsdienst. Na den zevenden dag der algemeens beraad slagingen over de Legerwet zyn eindelijk de sluizen der wolsprekendheid van de Kamer leden gesloten, om voor de Regeering te wor den geopend. Het is, naar men meent, in onze parle mentaire geschiedenis nog niet voorgekomen, dat ,vér.o enkele rede den geheelen dag in beslag'^am. beer Levyssohn Norman beeft be't"ijj £6,t pajaaf van 1888 b(j de be- "haÜ*,*llne der Mfcïiè fefpjfoppg wel ean 1 - - -braóui. Blaar liet eind m deze t j ireuuuj toeh bog eenlgo ruimte voor een andei<... öprbkèr over. De beer Borgesius nam onge veer een j0'l6aei1) by de verdediging zijner belastingvoorstellen, eene geheele namid- -dagbijeenkomst in. De minister van oorlog Bergansius evenwel beeft gisteren, ter beant woording van de 40 redevoeringen, welke over de Legerwet gehouden zon, den vollen dag noodig gehad, van 's morgens kwartier over elven tot 's namiddags vier oren, alleen afge wisseld door een halfuur pauze. Zelden heeft een spreker, die van het ge duld der Kamer veel vergt, het oor der ver gadering. De minister Bergansius echter had het geluk voor zyne zeer uitvoerige rede, niet uitvoerig door langdradigheid, maar door de overstelpende massa stof, over de onver deelde aandacht der vergadering te beschikken en de Kamer in eene aangename stemming te brengen. Het moet dan ook erkend worden, dat de spreker het zyn gehoor bö uitstek gemakkè- iyk had gèmaakt. De redewas op uitne mende wyze ingedeeld, zoodat men den ge heelen dag door den weg kon overzien, die reeds was afgelegd en die nog in het ver schiet lag. Daarby werden de onderscheidene punten niet noodeloos uitgewerkt, en zyn her halingen zorgvuldig vermeden. Natuurlyk werden de verschillende sprekers niet op den voet gevolgd, doch in zijne eigen gedachtengang voortgaande, plaatste de redenaar de critiek, van verschillende zyden in het midden gebracht, en kreeg iedere spreker of iedere groep spre kers over een bepaald onderwerp bescheid. Na eene inleiding over de beteekenis var, het onderwerp en de politiek, door de Regee ring by de voorbereiding en de indiening van het wetsontwerp gevolgd, werden achtereen volgens besproken het plan en de omvang van het ontwerp en de moeiiykheid om een voorstel in te dienen, dat do Kamer geheel zou bevredigen. Het doel van de nieuwe Legerwet isver betering der levende strydkrachten tot hand having van de inwendige rust, verdediging van het vaderland en handhaving der neutrali teit. De bestaande toestand ie onvoldoende, geiyk sedert jaren is erkend. Tegen de bewering van den lieer Van Vlymen, dat de regeering eene politiek van misleiding had gevolgd, toekende de minister krachtig protest aan. Ook ontkende hy als voorzitter der staatscommissie eenigen invloed op de leden te hebben uitgeoefend. Breedvoerig zette de minister de hoofdbe ginselen van het ontwerp uiteen, betoogde de volstrekte noodzakelykheid van het veldleger om den eersten stoot af te weren, van de geoefende bezettingstroepen, bewaking- en depot-troepen en landweer. Door de wyziging van het ontwerp zal voor zooveel doeniyk wettelyke legerorganisatie mogeiyk gemaakt worden. Het stelsel van vrywilligers schetste de minister als eene ramp voor 'tland en de volks wapening als duur, onnoodige lasten opleggend en onvoldoende waarborgen gevende voor de verdediging, terwyi het| niet voorziet in de behoefte aan kader. Het Zwitsersche stelsel achtte de minister voor ons land bepaald ongeschikt en het stel sel van algemeenen dienstplicht zou l'/2mil- lioen per jaar en 9 a 10 millioen dadelyk meer kosten dan het Regeeringsstelsel. Uit een militair oogpunt is het noodig dat een geheel contingent in eens worde geoefend. Bij de bepaling van de sterkte van het contingent is de bevolkingspercentage, naar evenredigheid, niet hooger dan by de wet van 1861; voor hen, die gedurende driemaanden geoefend worden, is de uitbreiding van het contingent van weinig beteekenis, en voor Het biy vend gedeelte zullen de lasten eer ver licht dan verzwaard worden. De bezwaren tegen de vestiging van dienst plichtigen in de koloniën zullen grootendeels worden weggenomen door de in het ontwerp op dit punt reeds gebrachte wyzigingen en door invoering Yfln do amendomenten-Roo- seboom. Wat de kosten betreft, zy zullen verhoogd worden van ƒ4.40 per hoofd tot 4.87, maar zU krygen dan ook verdubbeling van Strijd krachten. De minister van financiën zal de middelen tot bestrijding van de hoogere posten wel aanwijzen. De verbetering der kazerne- gebouwen te Maastricht, 's-Bosoh en elders zou onafhankelyk van deze wet toch mooten geschieden en by het overgaan daartoe zal ook vee! kunnen geselen tot verbeuring van het Itazerng leven. Zou funa het regiment grenadiers en jagers lawinen ophefjey en het aantal officieren voor da specials djgfiajay Stuonep verjpindjren Het Sll zóu eieo*** <»twandering van uniformde officieren ht 'w Wïü noodig voor de legerformatie. (De heer Rutgers zeide den minister er dankbaar voor te zyn, dat hy den handschoen heeft opgenomen voor de officieren tegen^ üe beschuldiging, dat hy in hun b;Jiang <]6Ze wet zou verdedigen. 0^ 6nkel offloier acht d(J "ILiisteF in staat om zoo te handelen). De persoonlyke dienstplicht. Dat is het moeilykste punt, de stormram tegen den minister. Wanneer de afschaffing van de plaatsvervanging echter niet ware voorge dragen, zou dan de oppositie van zekere zyde minder zyn geweest? Maar bepaaldelyk wat den heer Van Vlymen betreft, deze was in 1881 eene geheel andere meening toegedaan. De minister was nooit lid van den anti- dienstvervangingabond en heeft over den per soonlijken dienstplicht niet geschreven, maar sedert jaren staat zyne overtuiging vast, dat de persoonlyke dienstplicht onmisbaar is voor1 eene goede regeling van eoze strijdkrachten.' Reeds 16 jaren geleden heeft de minister dat beginsel verdedigd en ook tegenover zyne ge- loofsgenooten acht by zich ook als Katholiek volkomen bevoegd en verantwoord het be ginsel te blyven verdedigen en voorstaan. Aan den heer Travaglino vroeg de minister of hy werkelyk onder de mannelyke bevol king, die den leeftyd bereikt heeft dat zy hare burgerlyke rechten kan uitoefenen, de „honderdduizenden" zou kunnen vinden, die achter hem zouden staan in de bestryding van den persoonlijken dienstplicht. En als men zoozeer uitvaart tegen het kazerneleven, dan is het toch zeker niet humaan om voor anderen goed te vinden wat men voor zyne eigen kinderen zoo verderfelyk acht en dan had men niet mogen rusten alvorens die ellendige toestanden ook ten behoeve van de anderen waren verbeterd. (Toejuiching). En als men dan van de „Christelyke lief dadigheid" spreekt, die zoozeer gebaat wordt door het geld van de plaatsvervanging, dan had men ook wel 6ens aan de Christelyke liefde mogen denken en zich mogen afvragen of daarmede overeen te brengen is zyn plicht af te koopen ten laste van een ander. (Toe juiching). Het is waar, hier en daar komt van het remplaqantengeld iets ten goede aan de mindere klassen; maar hoeveel van dat geld blijft ook niet aan den strykstok han gen en hoeveel van dat geld gaat ook niet een verkeerden weg op? Om een deugdelijkmilitie-kaderteverkrygen, is de persoonlyke dienstplicht onmisbaar, en het voorbeeld van Zwitserland bewyst dat men daaruit ook naar het getuigenis van generaal Van der Goltz uitmuntende militie officieren verkrygt. Het militie-kader behoeft echter ook niet gelyk te staan met het beroeps kader; het behoeft slechts dienst te doen als aanvullingskader. Dwang is er niet noodig om de jongelieden te bewegen zich voor het militie-kader te oefenen. Vreest men voor ongelykheid in de kazerne, dat de een paté de foie gras zal eten en de ander droog brood? Maar ook thans zyn er meergegoeden in de kazerne en de minister heeft nooit gehoord van zulk eene onge lykheid. Daarentegen zal vooral in oorlogstyd de aanwezigheid van vele meerder ontwik kelden in de kazerne tot meerder en krachti ger plichtsbesef prikkelen. Ook de belangstel ling in het leger zal door den persoonlyken dienstplicht toenemen onder het volk, niet in den zin zooals hier gezegd is, door aankwee king van het militarisme, maar zóó, dat men minder laag op den soldaat zal neerzien. De sociale-quaestie, de belangen van in dustrie en landbouw, - in deze wordt tegemoet gekomen door de bepalingen van de artikelen 174 178 en volgende. Een deskundige heeft den minister zelfs verzekerd, dat de afschaf fing der plaatsvervanging een geluk zal zyn voor den landbouw, omdat het thans als een punt van fatsoen wordt beschouwd om een plaatsvervanger te stellen en men voortaan dus die kosten van weelde zal uitsparen. Noch als sleepboot voor deze wet moet de afschaffing der plaatsvervanging dienen, noch als sleepboot voor den persoonlyken dienst plicht moet de wet dienengeene van beide onderstellingen neemt de min. aan. Hy staat hier voor een begins®! en ziine plaats niet dan met eere verlaten. Geene berekening leidt hem. Hy beroept zich op hetgeen gene raal Pontus in de Belgische Kamer dezer dagen heeft gezegd, die met instemming van de Kamer ook het beginsel heeft verdedigd. Komt dat nu Diet, komen zal het toch; dat is 's ministers innige overtuiging. Voor vry stelling van de geestelyken en 6e- menari8ten is behooriyk in de wet gezorgd eil die moet in de wet blyven, omdat dat noodig Is 'n het belang eener behoor)^ uitoefening vaH den godsdienst. Zondef die YrU8telbn~n 00£ zou (]0 niet tot- ^tand kunnen komen, want de aard van den godsdienstleeraar maakt hem tevens niet geschikt voor den dienst in de gelederen. De minister verzekerde dat hy als Katholiek gedurende den geheelen diensttyd geen hinder hoegenaamd heeft ondervonden van zyn gods dienst. Onjuist is de meening van den heer Schaepman, dat men als Katholiek onder de officieren minder zou worden aangezien. A 1 s sommigen achterstaan, zyn daarvoor meestal andere dan godsdienst redenen. Wil men zljite godsdienstplichten vervuilen, men moet er ook wat voor over hebben, en er wat vroeger voor opstaan om naar de kerk te gaan. Dat de officieren niet aityd op de hoogte zyn van de kerkuren der Katholieken, het is wel eens 't geval, maar dan wordt daartegen gewaakt, en de viering der feestdagen voor Katholieken is geregeld by Kon. Besluit van 1842wyziging is wellicht gewenscht. Omgekeerd is vastge steld dat de parades niet meer om 12 uren mogen worden gehouden, maar om halftwee, en hebben enkelen hinder ondervonden, de meesten waren toch behooriyk in de gelegen heid om hunne godsdienstplichten op te volgen. Omtrent het kazerneleven protesteerde de minister tegen de beschuldigingen, hier door sommigen ingebracht, op grond ook van feiten, die 22 jaar geleden kunnen zyn gebeurd (de heer Dobbelman) en vooral betreurde hy het, dat generaal Van der Schrieck niet ook nu, gelyk indertyd zoo wakker tegenover den heer Van Baar, is opgekomen tegen die onjuiste voorstelling. De minister erkent dat het kazerneleven niet heilig is, maar vraag eens wat ge te lezen zoudt krygen, als, gy opschroeft, wat er elders in fabrieken en werkplaatsen wordt gezegd en gedaan. Verbetering moet komen en als alle standen in kazernen zullen ver tegenwoordigd worden, zal er met nog meer belangstelling op gelet worden. Het toezicht op de soldatenzalen zal hy verscherpen, vooral 's nachts. Het wonen van officieren in kazernen geschiedt reeds hier en daar, waar 't mogelyk is, en de gelegenheden zullen worden ver meerderd. Aan beide zyden wordt ten aaDzien van het kazerneleven overdreven, en als do heer Travaglino als pleitbezorger optreedt voor de Nederlandsche moeders, dan herinnert de minister aan de woorden, die een milicien hem eenmaal toevoegde„moeder heeft ge zegd 't eene oor in 't andere oor uit en de oogen dicht". Dat is eene les, die alle moe ders haren jongens moeten meegeven. De rechtspositie van den soldaat mag niet voor- treffeiyk zyn, ze is beter verzekerd dan die van velen in de burgermaatschappy, b. v. van vele werklieden. Het militaire strafwetboek heeft gebreken, maar zoo willekeurig is het niet als de heer De Geer beweerde; overigens heeft de minister deze materie geenszins laten rusten, want een herzieningsvoorstel is by den Raad van State aanhangig. De minister meende hiermede de hoofd punten te hebben behandeld, en dankende voor de aandacht der Kamer, moet hy nog iets zeggen omtrent de peroratie van den heer Travaglino, als zou de minister de bron zyn van tweespalt onder de rechterzijde. Hy dankt den heer Borret voor diens protest en sluit zich daarby aan. Ook zeide de heer Trava glino dat de tyd zal komen, dat de minister zyne portefeuille zal overdoen en dan zou moe ten erkennen, dat de heer Travaglino zyn beste vriend was geweest. De minister zegt: „Als ik tot rust zal zyn gekomen, zal ik my niet afvragen wie myn beste vriend is ge weest, maar hoop ik overtuigd te zijn myn besten vriend hier te hebben (hy wyst op zyn hart) en de innerlyke overtuiging te bezitten myn plicht te hebben betracht voor Koning en Vaderland." Voor zoover men kon opmerken, is de indruk van 's ministers redevoering op c'e Kamer zeer sterk en onverdeeld gunstig g. weest. In het algemeen was de houding da ook flink en vertrouwen-inboezemend, niet t koop loopend met beginselvastheid, 'niet oj zettelyk onaangenaam of kwetsend tegen wie ook, doch de vrienden werden daarom volstrek hiet ontzien. Zeer zeker zal de rede niet zonder invloe zyn op de beslissing der Kamer. Op het einde toen de minister verklaarde niet te zulle: vragen wie zyne beste vrienden zyn geweest doch wat plicht gebiedt, werd Zyne Exc. me bravo's en handgeklap warm toegejuicht va: alle zyden der Kamer, en by het scheidei der vergadering werden vele handdrukkei gewisseld. Het was der Kamer, zegt het ,Hbi.", aai to zien, dat de ministeriëeie rede haar hai aangegrepen. Wat de houding der Regeerinj zal zyn tan aanzien der voorgestelde amende menten, daarvan valt natuurlyk nog niet vee! met volkomen zekerheid te zeggen. Dat even wel de minister erg toeschietelijk zal zyn de voorstellers der amendementen zullen zeks: wél doen, zich dienomtront niet al te vee illusies te maken. Dat de persoonlijke dienst plicht de grondslag moet zyn der geheele regeling, op dit punt heeft de minister ziek volkomen dyidelyk uitgedrukt. Ook ten aanzien van de getalsterkte voot het leger zullen niet veel concessies te ver- krygen zyn. De minister heeft voldoende aan getoond, dat hy het met minder dan dooi hem is aangevraagd, niet kan stellen. Het is te hopen dat de rede van den minister Bergansius er toe zal medewerken het dilettantisme op militair gebied te ver minderen, en de Kamer met vertrouwen de leiding zal volgen .van den minister, die toont dit vertrouwen waard te zyn, en die zich zoowel op hoofdpunten als in onderdeelen meester van het terrein toont. Het aantal strategen in ons parlement kan zonder schade eenige vermindering ondergaan. Ook de „N. R. Ct." brengt hulö9 aan dea minister van oorlog en zegt o. a. het vol gende: Een minister van oorlog, die den ganschen dag de Kamer aan zyne lippen geboeid houdt door eene redevoering, welke, herhaaldelijk door teekenen van by val begroet, aan bet eind warme toejuichingen uitlokte, ziedaar 1 een feit, dat in onze parlementaire aDDalen nog niet stond geboekstaafd. Volkomen ver-r diend was de hulde, die de Kamer heden dea minister zoowel door hare aandacht, als door hare toejuiching bracht. Die aandacht was to danken niet alleen aan de uitnemende zaak kennis, waarvan de redevoering blyk gal, maar ook aan de heldere wyze, waarop de minister zyne denkbeelden uiteenzette. Een voudig, zonder eenig vertoon, weet deze be windsman aan hetgeen hy zegt toch eene zekere bekoring by te zetten, een gevolg van den indruk, dat men te doen heeft met een man, die de zaak kent, waarover h|j spreekt, en die weet wat hy wil. De toejuichingen golden echter niet uitsluitend den helderen, zaakkundigen verdediger van het wetsontwerp, maar zeker in de eerste plaats den man van hart en karakter, gelyk hy zich heden vooral toonde. Zyne taak was noch eene aangename, noch eene gemakkelyke. Heftig aangevallen door hen, die hem in de Kamer bet naast waren; beschuldigd, niet alleen de regeeringsparty te hebben doen uiteenspatten, maar ook ver deeldheid in den boezem zyne.- geloofsge noot en te hebben gebracht van hen, die zich zyne beste vrienden noemden, het verwijt hebbende moeten vernemen dat h|i tegen de dierbaarste belangen zijner geloofsgenooten had gehandeld voorwaar eene niet benij denswaardige positie. Des te meer lof komt don minister echter toe voor de cordate houding, die hy aannam voor de vastheid van beginselen, waarvan hij blijk gaf; in één woord voor het karakter, dat hy toonde. Met een gloed, die alleen kan voortspruiten uit eene waarachtige overtui ging, verdedigde by de zaak, waarvoor hij streed, tegen hare aanvallers. Met tranen in de oogen sprak hy zyn slotwoord- uit. Het „Mad." laat zich in zyn Kamer-over zicht aldus uit: Eere wien eere toekomt! De minister van oorlog is er in geslaagd in eene rede, welke den ganschen dag in beslag nam. een éénig stuk in onze parlementaire geschiedenis, de aandacht der Kamer onverdeeld te boeien en zelfs zyne tegenstanders tot bewondering t» stemmen voor zooveel talent en zooveel over- j tuiging. Deze enkele rede was op zichzelven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 6