feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van fpn- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 28 Maart.
Feuilleton.
De vrouw van den recruut.
j|o, 9549,
Dinsdas 31 Maart
A°. 1891.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post.1.40.
Afzuaderlijke N'ommen0.05.
PBIJB DER AD VEE TENTTEN:
T.u 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 J.
Grootere lettere neer plaatsruimte. Voor het ie -
caeeeeren balten de stad wordt 0.10 berekend.
Vermaarde Leidsche kunstenaars.
IV.
De prins der schilders van de 17de eor.tr,
de wijdvermaarde Rembrand Van R(jn, werd
niet op een molen te Koudekerk (gelijk wel
eens beweerd wordt), maar te Leiden op den
loden Juli 1606 geboren. Hij was de zoon
van Harmen Gerritsz. Van RiJB'ed^Neeltje
Willems Van Suydtbrouck. Zy waren welge
stelde lieden en wildon zich gaarne de kosten
getroosten, om hem, na de triviale school
(gemeenlijk do groote school geheeten), in de
nabijheid van 's-Gravenstein, te hebben door-
loopen, naar de Leidsche academie te zenden
doch Rembrand had geen lustin wetenschap
pelijke 9tudie: hy wilde schilder worden. Hij
verliet de school en kreeg den gnnstig be
kenden schilder Jakob Isaaksz. Van Swanen-
burg tot leermeester. Drie jaren genoot bij
diens voortreffelijk onderwijs en maakte ge
durende dien tijd zulke verrassende vorderin
gen, dat de kunstliefhebbers er ten hoogste
over verwonderd waren. Zijn vader, die wel
zag dat b(j mettertijd een uitstekend schilder
zou worden,- achtte het in het belang van
zjjn zoon, hem nog eenigen tijd onder de
leiding te stellen van den vermaarden Amster-
damschen schilder P. Lasman. Deze zag dat
zijn nieuwe kweekeling oen zeldzamen aanleg
had en was menigmaal over zyne schoone
teekeningen verrukt. Na zes maanden was
Rembrand zoo ervaren in de schilderkunst,
dat hjj geene verdere onderrichting meer be
hoefde, maar zich van nu voortaan alleen kon
volmaken. Hij keerde naar zijne vaderstad
terug en door zich voortdurend te oefenen,
is hjj een der vermaardste schilders goworden,
waarop het vaderland trotsch mag zijn. In
1631 vestigde hij zich te Amsterdam, waar
hjj menigkeor verzocht werd, conterfeitselen
of andere stukken te maken. Zijne beroemdste
stukken bevinden zich in het Rijksmuseum.
Jan Lievensz. werd in 1607 te Leiden ge-
horen. Hij was de zoon van Lieven Henriksz.,
een kunstig borduurwerker, en Machtelt Jansdr.
Van Noortsant. Reeds als kind toonde h\j een
hyzonderon lust in teekenon te hebben, waarom
zijn vader hem op den leeftijd van S jaren
van den schilder Joris Verschoten onderwijs
deed geveD. Twee jaren bleef hij onder zijne
leiding, gedurende welken tyd hjj zóó vooruit
kwam, dat z(jn vader over hem den bovenge-
noemden schilder P. Lasman, te Amsterdam,
sprak, die, na van zijne teeken- en echilderproe-
ven kennis te hebben genomen, geen bezwaar
maakte, hem, hoe jong ook, onder zijne leer
lingen op te nomen. In de twee jaar, dat hjj
van hem onderwijs ontving, was h(j zóó voor
uitgegaan, dat hij weder in zjjne vaderstad
terugkeerde, en, zonder eenigen meester, alleen
door zelfoefening, zich verder bekwaamde.
Hy toekende nu vele dingen naar het leven
met eene zoo sprekende gelijkheid, dat ver
scheidene kunstkenners er ten hoogste over
verwonderd waren. Het scheen oDgeloofeiyk,
dat een kind van 12 jaar of iets ouder zulks
had kunnen doen.
Omtrent dien tyd heeft hy ook twee tref
felijke stukken gekopieerd van den uitmun
tenden Haarlemschen schilder Cornelis Ketel
„Democritus" on „Herachitus." Ze waren zoo
juist geteekena, dat er geen onderscheid ge
vonden werd tusachen zjjne kopieën en de
oorspronkelijke stukken.
Op 14-jarigen leeftijd conterfeitte hy zyne
moeder zoo kunstig, dat ieder, die het zag,
er zich over verwonderen moest.
Onder zyne vele stukken trokken het meest
de aandacht„Een cupido" met een mars
met almanakken, om zyn hals een tobbetje
mot witte hoepen, vol knollen en andere
groenten; „De vijf zinnen in een bord";
„Een Pilatus" en vele andere schilderden.
Een van deze laatste stukken stelt voor:
„Een levensgroot beeld," met eene ronde muts
op het hoofd, zittende by een brandend turf
vuur te 8tudeeren. Het was zoo geestig ge
schilderd, dat Z. H. de Prins van Oranje het
deed koopen en aan den Engelschen gezant
vereerde, die het weder aan zyn koning
schonk. Zoo werd zyn naam aan het Engelsche
hof gunstig bekend. Als hij op 24 jarigen
lesftyd lust kreeg tot reizen en Engeland
te bezoeken, was het wel te verwachten,
dat inen den jeugdigen talentvollen schilder
daar met ouderscheiding zou ontvangen. Van
don koning kreeg hy de opdracht Z. M. te
eonterfeiten, alsmede zyne gemalin en zyn
zoon en dochter. Uiterst voldaan over zijn
werk, beloonde de koning hem rykelyk. Ook
vele groote Engelsche heeren wenschten nu
van hem geconterfeit te worden, en aan al
deze aanzoeken voldeed hy tot hunno byzon-
dore tevredenheid. Drie jaren bracht hy in
Engeland door en vertrok toen naar Ant-
worpen, en huwde er met do dochter van
den beroemden beeldhouwer Michiel Colyns.
Verscheidene uitnemend schoone stukken heeft
hy nog vervaardigd, waaronder voor de burge
meesterskamer in zpne vaderstad: „de historie
van Scipio Afrlcanus," als hem na de ver
overing van Carthago eene schoone vrouw
werd voorgebracht, die verloofd was, welke
hy baren bruidegom weder overgaf.
Eenige van zyne stukken bevinden zich
in het Ryksmuseum.
Gerrit Dou zag in 1613 te Leiden het
levenslicht. Hy was de zoon van den glazen
maker Douwe Jansz. en Marytje Janedr. Als
een knaapje van 9 jaren toonde hij al veel
lust in teekenen te hebben. Zyn vader zocht
den plaatsnyder Bartholomeus Dolendo aan,
hem de eerste beginselen van de teekenkunst
te leeren. Nagenoeg anderhalf jaar ontving
hy van hem onderwys, waarna zyn vader
den kunstigeu glasschryver Pieter Couwen-
horn aansprak, hem onderricht in zyne
kunst te geven, ten einde hem vervolgens
in zyn eigen winkel te kunnen gebruiken.
Twee en een half jaar was hy by zyn
nieuwen leermeester, welken tyd hy zich ten
nutte maakte. Toen nam zyn vader hem in
zyne eigene zaak, maar als hy zag, dat zyn
zoon zoo onversaagd was in het opklimmen
naar de glazen, om nieuwe te stellen of de
oude te stoppen, vreesde hy, dat hem te
eeniger tyd een ongeluk zou overkomen,
waarom hy tot zyn leedwezen besloot hem
niet in zyn dienst te houden, maar hem by
een uitstekend meestor te brengen, om, ge-
lyk zyn zoon begeerde, het schilderen te
leeren. Hij kwam nu in 1628 op lS-jarigen
leeftyd by den kunstryken Rembrand Van
Ryn, die in dien tyd nog in Leiden woonde.
Drie jaar genoot hy zyn degelyk en uitmun
tend onderwys en maakte zulke flinke vorde
ringen, dat hyzelf een uitnemend meester
in die kunst werd, inzonderheid in het schil
deren van personen, gedierten, insecten en
andere dingen naar het leven. Zyne schilder
stukken werden hy de liefhebbers in hooge
waarde gehouden en goed betaald. Eenige
bevinden zich in het Ryksmuseum.
Hebben wy do voornaamste Leidsche schil
ders in het beknopt overzicht behandeld, ter
betooging van hun rechtmatig aandeel in den
roem der oud-Hollandsche schilderschool, er
zyn nog eenige andere, die zich zeerverdien-
stelyk hebben gemaakt, als: Jakob Isaaksz.
Van Swanonburg, die op verzoek van de
heeren van het gerecht oen schoon stuk ver
vaardigde, dat nu in de Lakenhal bewaard
wordt en „de historie van koning Pharao in
de Roode Zee en de leiding van de kinderen
Israels in de woeetyn" voorstelt; mr. P. Van
Veen, die op last van de heeren burgemees
ters een kunstig en groot stuk maakte, dat
eene voorstelling geeft van „het wonderlyk
ontzet der stad Leiden in 1574 en het inko
men van den admiraal Boisot met ziine scha
pen binnen Leiden", welk stuk insgelyks in
de Lakenhal bewaard wordt.
Ook verdienen nog genoemdArnoud Else
vier, Cornelis Liefrink, Egmond, Cornelis
Stootor, Nicolaas Van Gelder, die allen het
bewys hebben gegeven, dat zy zich met goed
gevolg op de teeken- en schilderkunst hebben
toegelegd.
Van Nicolaas Van Gelder (uit de tweede
helft der 17de eeuw) bevindt zich sedert jaren
een zeer fraai stuk in het museum Boymans
te Rotterdam, alsook „een stilleven" (een
fruitstuk) in het stedelyk museum in de
Lakenhaal, door het raadslid dr. W. N. Du
Rieu in Febr. jl. aangeboden, terwyl ook
onlangs een stuk van dien schilder voor het
Ryksmuseum is aangekocht.
Onze stadgenoot de heer J. Van Gelder
heeft dezer dagen een orgel voltooid in de
Chr. Ger. Kerk te 's-Gravenzande, waarbij
hy eene nieuwe vinding betreffende de werking
der ventielen volgens hot druk-systeem heeft
toegepast. Het instrument voldoet naar het
oordeel van bevoegden aan de hoogste eischen
en maakt ook wat het uiterlyk aangaat een
voortreffelyken indruk.
Eene zeer talryke schare, ook van de om
liggende plaatsen, woonde Woensdag-avond
de plechtige inwyding by, door ds. P. J. Baay,
predikant aldaar, geleid en waarby de heer
A. N. Koopman, organist der Groote Kerk te
's-Hage, het fraaie instrument bespeelde.
De onderwijzers uit de gemeenten Sas-
senheim, Lisse, Hillegom e. a. hebben zich
vereenigd, ten einde onder leiding van één
hunner zich te bekwamen voor de verlichte
akte gymnastiek.
Het billyk achtende, cat de gemeenten, te
wier gerieve zy dit doen, hen eenigszins in
de kosten, (ais: salaris van den leider, zaal-
huur enz.) te gemo6t kwamen, hebben zy
zich tot de respectievelijke gomeonteraden
gewend om ondersteuning in den vorm eener
gratificatie. De Raad van Sassenheim heeft
hierop goedgunstig beschikt, die van Lisse
verbindt zich onder voorwaarde dat ook de
andere gemeenten zullen steunen en Hillegom
heeftgeweigerd.
Voorwaar, minder aangenaam voor de min
der gefortuneerde broeders onder het gilde,
die zich, by een minimum-salaris, half ver
plicht zien een extra-postje voor reis- en
leskosten enz. op de onvoorziene uitgaven te
brengen
i)
Op een lontedag van het jaar 1720 heerschte
in de kleine Pommersche stad eene ODge-
wone bedryvigheid. In groepjes stonden de
menschen by elkaar en spraken opgewonden
met elkaar.
In do stad was een ingezetene met geweld
tot den krygsdienst geprest, eene voor het
overige in dien tyd niet zeldzame gebeurtenis.
De omstandigheden echter, welke aanleiding
hadden gegeven tot het feit, waren van dien
aard, dat zy zelfs in dien tyd van geweld
dadigheid bij de anders zeer rustige burgers
kwaad bloed zetteD.
In de nabijheid der stad Daber stond het
slot Dewitz, toebehoorende aan de heeren
Von Dewitz, die in de geschiedenis van Pom-
meren eene niet onbelangrijke rol hadden
gespeeld. Tot hat slot behoorde ook een stuk
land, de zoogenaamde „Vryheid", en daarop
woondo Peter Meyer, een eerzame, jonge
handwerksman, met zyne moedor en zyne
jonge vrouw.
Peter Meyer was in Daber geboren, had
het schoenmaken geleerd en daarna de stad
verlaten. Hy was naar Zweden gegaan, had
daar krygsdienst genomen en was na eene
reeks van jaren weer teruggekeerd met eenig
geld en den lust zich een eigen haard aan
te schafi'eD.
Hy vond zyne moeder nog ln leven en een
jong meisje, dat hy ais kind had verlaten,
tot eene even schoone als krachtige jonk
vrouw opgegroeid: Wilhelmine Stinnemann,
de nicht en aangenomen dochter van den
slager Stinnemann, die aan het andere einde
der stad woonde.
In den jongen Peter Meyer, die er zoo
knap uitzag, van allerlei krygstochten wist
te verhalen en zich nu te Daber had gevoB-
tigd, vond zoowel Stinnemann alsook diens
nicht, zeer veel welbehagen. De jonkman
kreeg by zyn aanzoek om de hand zynor
vroegere speelgenoote dan ook geen afwyzend
antwoord.
Nu, nauwelyks vier weken na de bruiloft,
was hy met geweld opgelicht en naarDiam-
burg gebracht, om by de compagnie van den
Pruisischen kapitein Von Horken ingeiyfd
te worden.
Terwyl de menschen in groepjes op de
straat stonden te praten, heerschte in het
huis vart Peter Meyer droefheid en vertwy'-
feling. Maar terwyl de oude moeder als hot
ware in tranen baadde, vergoot de twintig
jarige "Wilhelmine geen enkelen traan, en
alleen haar gezicht zag dreigend en donker.
Zy was eone statige figuur, meer dan
middelmatig groot, krachtig gebouwd, en uit
hare lichtblauwe oogen straalde eene energie,
welke onwillekeurig iedereen achting moest
inboezemen.
Zeer tot zyn nadeel had een jongeheer uit
de stad, de zoon van den raadsheer Kum-
merow, haar leeren kennen. De jongeheer
was eerst voor korten tyd van de hooge-
school te Wittenberg teruggekeerd, om af te
wachten of er niet eene betrekking in den
stedelyken dienst voor hom zou openvallen.
De jonge schoenmakersvrouw had zijne aan
dacht getrokken en hy was haar op zeer
ongemanierde wyze genaderd, totdat de be-
leedigde vrouw hem op zekeren dag door
een flink pak slaag, dat den zoon van den
raadsheer aan den spot der goheele stad
prijs gaf, tot de overtuiging bracht, dat zy
zich ook zonder andere hulp wel wist te
verdedigen.
Een kloppen op de deur stoorde de beide
vrouwen in hare smart en droefheid. Een man
in de beste jaren trad binnen, de slager
Stinnemann.
By zyn aanblik barstte de moeder opnieuw
in tranen uit, terwyl Wilhelmine hem kalrn
met een handdruk begroette.
Stinnemann, die eveneens verbitterd scheen
te zyn, ging zitten.
„Vertel my eens haarfijn", zeide hy tot
Wilhelmine, „hoe alles gebeurd is. Er moet
nog gerechtigheid zyn, en alB zjj er niet is,
zullen de heeren my leeren kennen."
Stinnemann sloeg met de gebalde vuist
op de tafel en zag er inderdaad uit, als
ware hy de man om zyne bedreiging uit
te voeren.
„Vóór eenigen tyd", begon Wilhelmine,
„misschien acht dagen, kwam de raadsaienaa.
bij Peter om te vragen, of hy de betrekking
van stadstrommelslager wilde hebben. Peter
had by de Zweden het trommelen geleerd en
het baantje van stadstrommelslager lachte
hem wel toe; er was niet veel te does, hy
moest alleen by feestelyke gelegenheden op
de trom slaan en, als de omroeper in naam
van den Raad iets te verkondigen had, op
de boeken der straten trommelen. De raads-
dienaar overreedde hem, direct mee na r de
raadskamer te gaan en het handgeld ala
trommelslager te halen. Peter deed het; hij
dacht er niets kwaads by.
Wordt vervolgd.)