Gemengd Nieuws.
Men schrijft ons uit Noord w ij k,
dd. 1G Jan.:
Een niet alledaagsch verschijnsel was
Donderdag nacht te halféé.n alhier waar te
nomen. Hot kruis van den toren der R.-K.
kerk was omgeven door een vr(j sterk, ge
heimzinnig licht, dat gepaard ging met oen
zoer duidelijk hoorbaar knetteren en sissen
alsof nat buskruit wordt aangestoken en
goruimen tijd aanhield.
Hoogstwaarschijnlijk was dit hot bjj zee
lieden wdbokende „St.-Elmusvuur", welk
verschijnsel ontstaat door de uitstraling der
aardeleetriciteit langs puntige voorwerpen, 't
Is de zachte werking van hetgeen bjj een
onweer met hevigheid plaats hoeft en mon
neemt het 't meest waar bp sneeuwstormen
en na hevige onweders. Na zeer strenge
winterkoude zpju somwijlen de sneeuwvlokken
zelfs lichtend.
Reeds bjj do ouden was dit natuurverschijn
sel niet onbekendPlinius verhaalt reeds van
sterren op de pieken der soldaten, welke
sterren van de eono plaats naar do andere
sprongen.
Over den oorsprong van den naam: „St.-
Elmusvuur" zijn de geleerden het niet eens.
Enkelen brengen den naam in verband met
„Helena", de schoons zuster van „Castor en
Pollux", weer anderen zijn van gevoolen, dat
de oorspronkelijke benaming: Hermes-(Mer
curiusj-vuur" goweost is.
Men schrjjft ons nader uit Roe
lof-Arendsveen, dd. 10 Januari:
Aan den zeilwedstrijd van Donderdag 11.
op de Rrasemermeer hobben doolgenomen
zeventien jjsschuiten, dezelfde, die den op
tocht langs den Rijn, een veertien dagen
vroeger, uitmaakten. Door do rogelingscom-
missie waren ze in drie afdeelingen gesplitst,
naar de snelheid, waarmede de baan van
6300 M. in een proefrit was afgelegd. Hieruit
bleek, dat de „Atalante" van den heer L'Ami
dezen afstand in het minste aantal minuten
afzeilde. Bij de ritten om den prjjs was hy,
vreemd genoeg, minder gelukkig en moest
by tegeDovev zyne mededingers het onderspit
delven.
Voor elke dezer drie categorieën, (resp.
uit 6, 6 en 5 schuiten bestaande) waren vier
pryzen uitgeloofd. In de eerste afdeeling be
haalde
de schuit „Nordenskjüld" van den heer J.
Bakker, bestuurd door Jac. v. d. Hoorn L.z.,
den laten prijs;
de schuit „Wintervreugd" van den hoer
E. J. Rodewyk, bestuurd door L. v. d. Hoozen,
de l8te premie;
de schuit „Ijsvogel" van den heer P. Heems
kerk Jac.z., bestuurd door P. Heemskerk Pz.,
de 2de premio;
do schuit „Witte Zwaluw" van den heer
C. J. Bocxe, bestuurd door C. Oudshoorn, de
31e premie.
Ia de tweede afdeeling behaalde:
de 8chuit Alaska" van den heer Th. Wes-
solman, bestuurd door O. Wesselman, deD
lsten prps;
de schuit „Nova-Zembla" van don heer N.
Kuiper, bestuurd door Th. v. d. Meer JGz.,
de 1ste premio;
de schuit „Hudson" van den hear H. Bak
ker, bestuurd door den eigenaar, de 2de
promie
de schuit „Hippomenes" van den heer E.
Reckvoort, bestuurd door Joh. Pouw, de 3do
premio.
In de derde afdeeling behaalde:
de schuit „Finta" van den heer P. Heems
kerk Jz., bestuurd door T. Koek, don lstenprys;
de schuit „Ijsvermaak" van den heer H.
Loos, bestuurd door P. v. Ruiten, de 1ste
premio
de schuit „D'I Jsvogel" van den hoer Schouten,
te Alfon, bestuurd door zyn zoon, de 2de
premie;
de schuit „Giek" van den jongenheer An-
toon Bakker Hz., bestuurd door hemzelven,
de 3de premio.
De pryzen bostonden uit wimpels en boek
werken, waaronder het prachtwerk „Batavia"
van Van Rees, en eenige in fraaien band ge
bonden novellen van Gerard Keller, voor dit
doel welwillend ton geschenke aangeboden door
een uitgever te Leidon, wien daarvoor o. a.
door den president der ysacbippors in ecno
hartelyke toespraak bij de uitreiking der
pryzen warme dank werd gezegd. Die wed-
etryd mag als uitmuntend geslaagd worden
beschouwd, evenals alles schynt te slagen,
wat door de Veenders tot uitspanning wordt
ondernomen.
Dezen nacht is hier veel sneeuw gevallen.
De slooten, evenals do wegon, zyn or mede
bedekt, wel ter hoogte van 20 centimeters.
Hot ys zal onder deze laag veel van zyne
draagkracht verliezen, zoodat hot geraden is
er vooreerst maar af te blijven. Ouders vooral
mogen hunne kinderen wel ernstig waar
schuwen.
De 78-jarige wed. v. d. B., wonende
op de Dokhaven, te Vliesingen, bekwam
Dinsdag-avond door het omvallen eener petro
leumlamp zulke hevige brandwonden, dat zy
den daarop volgenden avond na een hevig
ïyden is bezweken.
Te Laeken heeft een vader in
dronkenschap zyn zoon 10 messteken toege
bracht.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteur!
Beleefd verzoek ik U voor het onderstaande
eene plaats in Uw veelgelezen blad.
Do aanleiding tot myn schryven is de cri-
tiek, door Mr. L. H. gegeven op het tooneel-
8tuk „Onkel Biasig".
Mot schroom, Mynheer de Redacteur, heb
ik de pen opgenomen, niet gewoon zijr.de
mijne gedachten en gevoelens publiek te maken,
maar de grenzenlooze verbazing, waarmede ik
bovengenoemd stuk van Mr. L. H. gelezen
heb, hebben my doen besluiten, allen schroom
le laten varen en myn oordeel te zeggen over
het tooneelstuk en zyne vertolkers, dat, zoo
als gy uit het voorgaande wol denken kunt,
geheel in stryd is met de opinie van Mr. L. H.
Byna iedereen kont dsn schoonen roman
van Fritz Keuter: „Ut mine Stromtid", en
zoo ik hior eea raad mag geven, zou ik ieder,
die dien roman niet kent, willen toeroepen:
„Ga hom lezen"! Dat is humor, echte, ge
zonde humor, die den lezer nu eens een lach
om den mond tooveit, dan weer tranen in
het oog doet wellen.
Is nu Junkormann er in geslaagd, dien
roman tot een goed tooneelstuk om te wer
ken? Myns Inziens volstrekt ni6t. Juist die
schoono humor ontbroekt byna goheel.
Wat, in de allereerste plaats, heeft Junkor
mann gemaakt van do rol van Briisig? Zou
de groote Reutor, loert by zyn Briisig type
schreef, den dwazen grappenmaker bedoeld
hebben, dien Junkermann ons te zion gaf?
In „Ut mine Stromtid" wordt Briisig ons
geschetst als een flmke, door en door brave
kerol, die, niettegenstaande zyne dwaasheden,
waarom men telkens lachen moet, zooals
zyne neiging om Fransche woorden te gebrui
ken, die hij altyd vreeseiyk radbraakt, iederen
lezer voor zich weet in te nemen door zyn
in-goed karakter. Hy is, zooals Reutor hem
ons schetst, een ruwe, ongeslepen diamant
van hot zuiverste water.
Wat maakt Junkermann nu van hem?Een
ruwen grappenmaker en niets meer. De Briisig
van Reuter, die ruw, maar in werkelykheid
zeer fijngevoelig is, spuwt anderen geene
kersepitten in het gezicht, zooals de Junker-
mann-Brilsig doet.
Wat heeft den heer Junkermann toch bewo
gen om de scène by den kerseboom zoo ge
heel anders te maken dan in den roman is
beschreven? Waar Reuter, Briisig met behulp
van Jochem Nüssler in den korseboom laat
klimmen, laat hy dit voorvallen in eon tyd,
dat de kersen nog lang niet typ zyn en als
de verbaasde Jochem Nüssler tot Briisig zegt:
„Maar Briisig, ze zyn nog niet ryp," voegt
dezo hem toe„Schaapskop, denk je dat ik
op St.-Johannesdag in den kerseboom klim
om kersen te eten?" Do Juukermann-Briisig
echter spuwt den verbaasden Jochem dadeiyk
oen paar kersen in het gelaat, zeker om hem
gerust te stellen, dat hy niet in den boom
is geklommen om onryp ooft te eten. Even
onwaarschyniyk is het, dat Bra9ig, die in den
boom zit als verspieder, telkens de vryende
paartjes onder hem, die hy juist moet be
spieden, met kersepitten bespuwt.
Waartoe ook dient het, dat, waar Junker
maan, Habormann zijn ongeluk aan Mevrouw
Von Rambow laat vertellen, hy dozen een
geheel ander verhaal in den mond legt, dan
in Reuters roman? Pomuchslskopp is een
gierige en hebzuchtige schobbejak, die zien
niet outziet zyne pachters uit te zuigen en tot
den bedelstaf te brengen, zooals bij dat oor
Habormann gedaan heeft. Waartoe nu is het
noodig, dit karakter te veranderen in een
geheel ander en wel in dat van een lagen
wellusteling, die het op de eer vaD Haber
mann'8 echtgonoote zou hobben toegelegd?
En dan do slotscène. Hoe jammeriyk o
boe geheel onnoodlg is die verknoeid I BrS
sig heeft nauwelijks Axel van zelfmoord te
ruggehouden, of hy gaat dadelijk daarop in
wosde wog om Pomuchelsskopp met een dik
ken stok af te ranselen, omdat deze beweerd
heeft, dat Briisig keizer van Frankrijk schynt
te willen worden.
Maar genoeg over het stuk. Ik heb slechts
hier on daar osn greep gedaan. Allo fouten
er in op ta noemen, zou ondoenlyk zyn.
Evenmin als ik de goede opinie van Mr.
L. H. kan deeien over het stuk, kan ik dat,
waar het de acteurs betreft.
Hoe Mr. L. H. kan vorklareD, dat de ove
rige spelers Junkermann waardig secondeer
deD, begryp ik niet. Junkermann heeft Brasig
opgevat ale een pias en heeft die opvatting
van het begin tot het einde volgehouden.
Zooals Junkermann het Briisiglype begrypt,
was dus zijne vertolking meesterlyk te noemen.
Maar de overige acteurs waren myns inziens
zeer slecht voor hunne taak berokend, uitge
zonderd Jochem, Brigitte en Gottlieb Baldrian.
Moet dat wanhoop verbeelden, waar Axel
ons vry kalm vertelt, dat hy zich van kar.t
wil maken? En nauwelyks door Biasig gered
van zyn onzalig voornemen, laat hij hoege
naamd geene vreugde biyken by het vernemen
der tyding, dat hy uit zijn geldelyken nood
gered is, maar hoort dit aan met een gezicht
of het hom niets aangaat, en vertelt dadelyk
daarop met een kalm en onbewogen gelaat
aan Brasig hoe Pomuehelskopp van dezen
gezegd heeft, dat hy het baantje van keizer
van Frankryk ambieert.
Vertolkt Frl. Deman ons de door en door
edele Frida Von Rambow? Noch in houding,
noch in manieren, kon zij ons aan eeno be
schaafde, edele vrouw doen denken. Waar
Reuter's Frida vol vuur do keuze van Franz
Von Rambow verdedigt tegen haren man, be
handelt dezo Frida deze ernstige quaestie
terloops on glimlachend.
Fritz Triddelfltz, die een lange slungel is
met lange, dunne beenen, waarom Briisig
hem dan ook een windhond noemt, werd
ons voorgesteld door den korten, dikken heer
Bourdin mot een bierbuikje, die ook gemeend
heeft den dwazen, doch goedhartigen Triddelfltz
nog dwazer en piasachtiger te moeten voor
stellen, dan Reuter zelf bedoeld heeft.
Pomucholekopp, oen korte dikkerd met
kleine gluipoogjes en honigzoet gezicht, wordt
ons vertolkt door een mager mannetje met
vreeselyke katoogen (zeker om de katernatuur,
die Junkermann hem, volgens Habormann's
verhaal, toedicht) en een echt boeventronie,
dat zoo brutaal is als de beul van Haarlem,
terwyl Reuter's Pomuehelskopp altyd zeer lief
en onderdanig is in het byzyn van menscben,
die hy vreest, en zeker niet als de Pomuehels
kopp van Woensdag avond, mines zou hebben
durven maken om Briisig aan te vallen. Carl
Habormann deed weinig meer dan zyne rol
opzeggen; van acteeren was geen sprake;
iets wat trouwens den meesten acteurs in
dit stuk verweten kan worden.
En Louise, voorgesteld door Prl. Welly,
geeft die ona het lieve, eenvoudige landmeisje
van den Stromtid weer? Verre van daar. Zy
is geheel ale een salondamotje gekleed, scherp
afstekende hy het landeiyk kostuum harer
nichtjes, wat te meer opvalt, daar zy (in
Junkermann's stuk) in hetzelfde huis met
dezen is opgevoed door hare tante Brigitte
Nüssler. Waar Reuter ons Louise schetst, als
zy met stille, diepe smart, haren vader zegt,
dat zy by hem wil blyven, nu hy in het
ongeluk is, wordt dat door Frl. Wolly ver
tolkt in een ratelenden, haastig uitgebraakten
woordenvloed, die pyn aan het oor doet, door
de schelheid, waarmede hy uitgesproken wordt.
Mozee, die in de scène, waar mevrouw Von
Rambow wanhopig Habermann's hulp inroept,
by Keuter geschetst wordt als stokoud en
zich nog maar gebrekkig en dan nog slechte
met hulp van anderen kunnende voortbewe
gen, springt hier lustig over het tooneel al3
een jonge kievit en spreekt ook veel te rad.
Als mr. L. H. zegt dat Mozes ons deed den
ken aan rabbi Sichel uit „Fround Fritz",
heeft hy gelyk, doch dan pleit dit tevens
tegen dezen acteur, daar hy bier Mozes uit
den Stromtid en niet rabbi Sichel moet voor-
stollen.
Meer dan slecht was bot spel van Lining
en Mining Nüssler. Steeds waren zy' aan het
giebelen als kleine meisjes, die nog niet eens
d - backflschjaren bi-reikt hebben. Tovens heb-
nen zy het publiek vergast op drie of vier
schrille kreten, die totaal overbodig en dus
net op huime plaats waren. Reuter laat Lining
en Mining nergens gillen. En als hy bet haar
nad laten doen, dan zon hy zeker niet dat
gillen bedoeld hebben, dat one Frl. Schenk
en Frl. Borcbardt doden hooren en waarbij
het snerpend gefluit van eeno etoompyp nog
muziek is.
Rudolf Kurz is by Reuter een flinke, vroo-
ïyke kerel on niet de stijve klaas met ver-
twyfeld gezicht, dien ons de heer Rolf te
zien gaf.
In het kort samengenomen, Mynheor de
Redacteur, luidt dus myne opinio over het
geheel zeer afkeurend en ik mag zeggeu dat
het velen vereerders van den grooten Keuter,
die, evenals ik, naar de comedie zyn getogen,
om zijn meesterwerk te zien en hooren ver
tolken, als mij vergaan is en dat zy diep
teleurgesteld huiswaarts zijn gekoerd. Een
ieder, die Reuter's werken liefheeft, raad
ik dus ten stelligsto een bezoek van „Onkel
Brksig" af.
Met dankzegging voor de verleende plaats
ruimte, noem ik my, Mynheer de Redacteur:
Hoogachtend,
Ren vereerder van Reuter.
[Wy hebben van bovenstaand schryven
mr. L. H. in kennis gesteld en ODtvingen
daarop van hem hot volgende antwoord
Ongaarne, zelfs met eenigen weerzin, vat
ik de pen op om een enkel woord in het
midden te brengen tegen bovenstaand schryven
van den anoniemen Reuter-vereerifcr ?l
Ongetwyfeld zou ik ook nu dat schryven
onbeantwoord gelaten hebben, ware he: niet
myn voornemen geweest om hedenavond eon
woord van warme aanbeveling te geven voor
de tweede voorstelling van Junkermann, die
ons den 2 lsten a. s. wacht.
Nu kunnen opwekking en wederantwoord
in éune moeite plaats hebben.
De vereerder noemt Junkermann een „pias"
(wat is dat?), beweert verder dat deze Reuters
gezonden humor heeft verlaagd tot het ..bas
comiquo"; ton minste daarop komt zoowat
het geheele geschryf neder. Ik verstout mij
dat gevoelen niet te deelen.
Onze dichter E. Laurillard schrijft in de
voorrede zyner vertaling van Reuters werken
„Maar in 't byzonder moet ge ook letton op
Biasig. Veel byvoeglijke naamwoorden zou
ik noodig hebben om die ten deele zoo
koddige, en ten deele zoo ernstige figuur, te
boschryven. Om hem groepeert zich eigenlijk
alles. Daarom heb ik onverstandig gedaan
met te zeggen dat gy vooral op hem moet
letten, 't Kon immors niet anders, of vanzelf
trekt hij voortdurend uwe opmerkzaamheid,
hy, zoo ongepoiyet, maar zoo good zoo
potsierlijk, maar zoo hartelyk zoo zonderling,
maar zoo edel zoo eenvoudig, maar zoo
groot. In zyn hart en in zijne taai vindt gij
veel ruwe diamanten."
Vereerder van Reuter, ik vraag u in gemoede
was dit niet geheel en al de Briisig, ons door
Junkermann geschetst?
De overige medespelers waren altijd vol
gens het oordeel van den vereerder ook
slecht.
Hy erkent de waarheid van myn beweren
dat de „Mozes" van den heer Zieseniss onwille
keurig den rabbi Sichel van Ernst Possart
voor den geest riep, maarMozes is geen
rabbi Sichel. Dat is nogal duidelyk. Gewoon-
lyk zal Jan Pietore niet dezelfde persoon zijn
als Pieter Janssen; toch kunnen beiden Jood
en bovendien braaf en edel zyn.
Wyders volgen verschrikkelyke klachten
dat de acteurs niet volkomen overeenstemmen
met de persoensbeschryvingen, door Reuter
ons gegeven. Volkomen waar maar het
tooneel is geen photographietoestel en tooneel-
spelers zyn geen kleeren, die men op maat
kan bestellen.
Het publiek echter oordeele, aan welke
zyde het recht is, aan de uvre, vereerder van
Reuter, of aan de myne, ook vereerder van
den Duitschen auteur, maar bovendion ook
nog bewonderaar van Junkormann.
Het kome dan by de aanstaande voorstel
ling in grooten getale op; hoe meer scheids
rechters, hoe liever; gaarne zal ik my aan
hunne uitspraak onderwerpen, mitsdat
deze niet anoniem geschiede.
Het doet my werkelyk leed niets omtrent
het stuk en slechts weinig omtrent den schry-
ver te kunnen zeggen. Troptow heeft eDkele
blijspelen geschreven, die in Duitschland met
warmte zyn ontvangen. „Unser Doctor," dat
volgens achterstaande advertentie zal gespeeld
woroen, is my echter ten eenenmale onbekend
en de in het werk gestelde pogingen om er
mede in konnis te komen, zyn tevergeefs
geweest.
Maar Junkermann speelt en dat feit alleen
belooft altyd volgens myne bescheiden meo-
nlr.g - een schitterenden avond. Mr. L. H