N°. 9419. Maandajj; 3 November. A" 1390. Dit nommer bestaat uit VÏE12 Bladen. Kikeriki. <§eze fêourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 1 November. Feuilleton. GLÜCK AUF! PEU8 DEZER COURANT: Voet Leiden per f maanden-1.10, Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommen.0.05. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 6 van Kikeriki. Officieel© Kennisgevingen. Do Voorzitter Tan den Baad der gemeente Leiden brengt bij deze ter algemeene kennis, dat de verkie zing van een lid van den Gemeenteraad, ter vervul ling van de vacature, ontstaan door de benoeming van den beer Mr. N. L. J. VAN BUTTINGHA WICHERS tot Gemeente-ontvanger, zal plaats hebben op Dinsdag den 2 isten November 1890, van des voormiddags negen tot des namiddags vier nren. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 18 October 1890. DE KANTER. Waarvan de waarde van den mest afhangt. Den vorigen keer wezen we er al op, dat de mest aan den hoop zeer in waarde kan verminderen door oorzaken, die voorkomen kunnen worden, maar zich toch nog dikwijls doen gelden. Dientengevolge kan de waarde van den eenen mesthoop enorm verschillen met die van den anderen, ook al zijn deze even groot en aangelegd van de uitwerpselen der dieren, die precies onder dezelfde omstan digheden leefden en in ouderdom noch dienst verrichting verschilden. Maar vóór de mest den stal uitgaat, gaat het ook niet aan om te zeggen mest is mest, evenmin als 't er van door kan te beweren, dat melk melk is. Ja, in ruimen zin en alleen gelet op de her komst van het laatste natuurproduct gaat de vergelijking melk melk op, maar in den engeren zin en als we het zwaartepunt laten vallen op de samenstelling van bedoelde vloeistof? 't Ware al te onnoozel, om het te zeggen en te gelooven. 't Is hieromtrent met den mest precies eender. Natuurlijk, dat er al weer lieden zijn, die 'tin dezen niet zoo nauw nemen, omdat voor hen al wat blinkt goud is. Maar voor den man, die luisterend het oor leent aan de wetenschap en daarenboven gewoon is na te denken over hetgeen hi) ziet, hoort en ondervindt, voor hem is het gelijk schijnende daarom nog geen bewijs voor het gelijke waarde bezittende. Meet zou mest zijn! Maar kan men dan druiven lezen van doornen en vijgen van distelen? Neen, het goede alleen is in staat om het goede voort te brengen en als van 't een of ander meer afgaat dan gewoonlijk, dan schiet er ook minder over dan ooit te voren. Lichten we het laatste nader toe! Waar komt de mest vandaan, d. i. wat is zijn oor sprong? Wat was hij eens? Eenvoudige vra gen, nietwaar geachte lezer? Ja, en toch moeten we ze doen, want ze moeten ons tot het begrip leiden, dat er een hemelsbreed onderscheid is tusschen de uitwerpselen zelfs van dezelfde diersoort. En 't antwoord op onze vragen? Och, immers eenvoudig: mest komt van het voer. Die twee kennen mekaar, staan met elkaar in het nauwste verband: het laatste recom mandeert vaak den eersten, maar dikwijls ook doet het dat niet. Als men van een zie ken aardappel een stuk afsnijdt, dan schiet er nog een ziek stuk over, maar als men een goeden halveert of vierendeelt, dan zijn de deelen ook goed. Als een boer aan zijn vee slecht of anders schraal voer geeft en bet dierlijk lichaam daaraan onttrekt wat voor zijne instandhouding en voor de diensten, die het verrichten moet, (trekken, vieesch, vet of melk geven) noodig is, kan dan het restant, d. i. de mest, goed zijn? Omgekeerd, als hij best, krachtig vosr heeft verstrekt, zou dan de mest zijner beesten noodwendig ook niet goed moeten wezen? Yan iets goeds kan nooit iets slechts over schieten en het overschot van iets verkeerds, iets gebrekkigs in samenstelling, kan nooit aan iets volmaakts doen denken. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en van een kwaden ware het onnoozel iets goeds te verwachten. Toon me uw voer, zou den we tegen den landbouwer kunnen zeggen, en ik zal u zeggen, hoe uw mest is. Neen, de mest van dezelfde diersoort is niet altijd gelijk samengesteld en het gaat dan ook niet aan om voor twee even groote mesthoopen eene gelijke som te bedingen of te bieden omdat ze even groot zjjn. Is de mest van dieren, die gevoerd zjjn met hooi, koeken, meel en haver niet beter dan van exemplaren, die steeds waterlgen, slappen, krachteloozen kost kregen? Zouden mangel- wortelen en hooi, beide in en door het dierlijk lichaam gemetamorphoseerd, na verlies van eenige substanties, tot mest als zoodanig d. i. als mest evenveel hebben te beteekenen? Nota benede wortelen bevatten 88 pet. water en wilde er dan nog iemand bogen of roemen op den meet, die van dat product afkomstig is I 't Schijnt, dat stroo hier en daar in den winter voor paarden nog tot de hoofdgerech ten behoort, al moet het ook betreurd worden. Maar kan daaruit nu in het beest een deugdzame mest gefabriekt worden? Stroo is geen hooi en ook geen haver. In het algemeen dus hangt de waarde van den mest in den stal (wordt hij goed bewaard, dan ook z(jne waarde aan den hoop) af van het voer. We hopen van harte, dat men dit geloove, lo. omdat er dan toch zeker wel naar het verkrijgen van goe den mest gestreefd" zal worden, wat den land bouw en ook den landbouwer ten goede zal komen, 2o. omdat ons vee het dan goed heeft en du3 de bewijzen ontvangt, dat de aarde lief en schoon is. En of 't u dankbaar zal zijn? Op mijn woord 1 Liefde verwekt immers wederliefde I Maar er is nog eene omstandigheid, die de waarde van den mest bepaalt, want mest van gelijksoortige dieren, niettegenstaande deze hetzelfde voer kregen, kan zeer verschillend in samenstelling zjjn. 't Hangt er maar van af of we met jong of oud vee, met dieren voor den arbeid of voor de melkproductie heb ben te doen en ook of we veel of weinig voeren. Om met dit laatste te beginnen: om eene kachel aan te houden is waarlijk niet veel brandstof noodig, en evenmin is er veel voedsel noodig om het leven te onderhouden, let wel, om het te onderhouden. Wil men genoegzaam warmte verkrijgen, dan moet er ook genoegzaam brandstof in de kachel gedaan worden en wil meD een krachtig leven te voorschijn roepen, een pro ductief leven dus, dan moet er krachtig voer in voldoende hoeveelheid verstrekt worden. B(j onderhoudsvoer komen byna allebestand- deelen van wat men gaf in den mest terug, maar omdat dat voer zeer miniem is, moet de mést, die er van komt, noodwendig ook weinig omvangrijk zijn, hoewel hij dan toch betrekkelijk goed kan wezen. We willen echter geen geraamte in den stal zien, maar een fleurig beest. Er is dus meer dan onderhoudsvoer, er is voortbrengings voer noodig: we willen vieesch, melk en kracht. Maar dat alles ontstaat niet uit niets, het moet alweer door en uit het voer komen. Ergo moet de mest van melkvee, van jong vee dat moet immers nog groeien - en van werkpaarden minder goed zjjn dan van rus tend vee. Om dezelfde reden zijn de uitwerp selen van drachtige dieren minder waard dan ze in het tegengestelde geval zouden zjjn het jong moet ook leven van het voer. De mest van vet vee is goed; want wel neemt het lichaam in zwaarte toe, maar 't is in I hoofdzaak vet, dat gevormd wordt en vet I bevat geen stikstof, zoodat dit belangrijke plantenvoedsel uit het voer overgaat m den mest. PBUS DER AD VERTEN TIEN: Tan 18 regel» 1.05. Iedere regel meer/0.171. Groeten lettere neer pleeteruimte. Voor het in- eeeeeeren buiten de eted wordt f 0.10 berekend. En nu ten slotte herhalen we met eone kleine by voeging: Toon me uw voer en uw vee en ik zal zeggeD, wat mest ge hebt. Kudelstaart, Oct. 1890. G. Dros. Het by beschikking van den minister van financiën op verzoek verleend eervol ontslag aan den commies der lsto klasse, den heer M. J. Scheller, alhier, gaat in met den 15den Januari 1891. Naar het „Vbg." meldt, zullen decandi- daten van de Vruzinnige Kiesvereeniging alhier voor lid van den gemeenteraad vermoedelyk zyn de heeren Drucker, Yan Geer en Van Lith de Jeude. By beschikking van den minister van binnenlandsche zaken van 31 October jl. is, met ingang van 1 December a. s., aan den heer Th. J. Rosskopf, op zyn verzoek, eervol ontslag verleend als assistent voor de water bouwkunde aan de Polytechnische school te Delft, en met ingang van 15 Nov. a. s., op zyn verzoek, eervol ontslag verleend aan den heer P. K. Van Lissa, als assistent in het Ziekenhuis aan de Ryksunlversiteit te Leiden. Thans is de uitslag bekend geworden van het te 's-Hage gehouden examen voor onderofficieren ter verkryging van den offi ciersrang. Aan dat examen is voldaan door de ser geanten Tetenburg, Hasselbach, Wagener, Keetell, Timmer, Stokman, De Klein, Bruyn, Eckenhausen, Van Leyden, Zeylmans van Emmichoven, baron Van Ittersum, Smelt, Bloemink, Tolhnys, Van Kappen, Teensma, Vorstman, Polvliet, Kerkhoff, Homan, Morel, De Haas, Meuer, jhr. Meyer, Berenschot, Rys- wyk De Jong, Maas, Van Lieshout, Van Nistelrooy, Wesselink, Moll, Van Goor, Haas, Plet, Couvée, Dumars, Piedboeuff, Spoel, Lens hoek, Von Hombracht, Granpró Molière, Van Nienwland en Hoedt (44), allen bestemd voor het wapen der infanteriedoor de sergean ten: Ruyter, Harsveldt, Muyser, Hendrickx, Van Rantwyk en Ankersmit (6), allen opge leid voor de administratie h. t. L; en door de sergeanten: Van Ingen, Van den Bosch, Tergau, Rovens, Blok, Schafer en Maronier (7), allen opgeleid voor de administratie v. h. O.-I. leger. In bedoeld examen zy'n niet geslaagd: één sergeant, bestemd voor het wapen der infan terie, en één sergeant, bestemd voor de admi nistratie v. h. O.-I. leger. Roman van E. WERNER. 131) „Gy", vervolgde Arthur, „gy hebt my dat doen inzien, en al stormde het van alle kan ten nu nog erger op ons aan, ik geloof weer aan de overwinning, sedert ik u by my heb." De nog altyd met groote opgewondenheid gevoerde debatten der beambten verstomden, toen Berkow met zynê vrouw binnentrad; maar de beweging, welke hierdoor van alle zyden ontstond, was niet alleen het gevolg van het ontzag, dat men den chef toedroeg, al die ernstige, bezorgde en aDgstige blikken vestigden zich op zyn gelaat, als om hierop te lezen wat er te hopen of te duchten viel. Allen verdrongen zich rondom hem, als om een middelpunt, waaraan zy stut en steun zochtenallen haalden opnieuw adem by zyn binnentreden, alsof hiermede ook het gevaar reeds gedeelteiyk geweken was. Deze beweging, onwillekeurig als zy was, bewees Eugénie overtuigend, welke positie haar echtgenoot in zyne omgeving innam, en de wyze, waarop hy te midden zyner ondergeschikten verscheen, bewees nog meer, dat hy deze ook wist op te houden. Zyn gelaat, dat vóór weinige oogenblikken door zulk eene sombere uitdrukking was over- togen, stond thans, nu het al die bezorgde aangezichten op zich gericht zag, kalm en ernstig, terwyi zyne houding zóó vast en zeker was, dat zy zelfs den vreesachtigste moed moest inboezemen. „Nu, myne heeren, het ziet er daarbuiten, dunkt my, vry vyandeiyk en dreigend uit. Wy zullen ons op eene soort van belegering, misschien wel van bestorming moeten voor bereiden; zyt ge ook allen niet van dat gevoelen?" „Ze eischen de invryheidstelling van de gevangenen", zeide de directeur met een zyde- lingschen blik op Scheffer, als om diens ondersteuning in te roepen; deze trad dan ook voorwaarts. „Ja, mynheer Berkow, en ik vrees dat het oproer ons hier te machtig zal worden. De arrestatie van de drie mijnwerkers nemen ze op het oogenblik tot voorwendsel, en zoo hun dit werd ontnomen. „Dan zouden ze een ander vinden!" viel Arthur hem in de rede, „terwyi onze toe- geeflykheid hen des te weerbarstiger zou stemmen. "We mogen thans zwakheid noch vrees laten blyken, willen we het spel niet op het laatste oogenblik verliezen. Ik zag dit alles aankomen, toen ik de drie schelmen in hechtenis liet nemen, maar zulk een vergryp moest met de grootste gestrengheid gestraft worden. De gevangenen blyven in verzekerde bewaring, totdat de militaire macht is aan gerukt 1" De directeur trad achteruit en Scheffer haalde de schouders op; ze hadden hun jon gen chef nu al genoeg leeren kennen om te weten dat die toon geene tegenspraak duldde. „Ik mis Hartman onder de menigte", dus wendde Arthur zich tot den hoofdingenieur; „hy is anders overal de eerste, waar het wild en woest toegaat; nu schynt hy de muiters maar tot den aanval opgehitst en hen verder aan hun eigen lot overgelaten te heb ben; hy is nergens zichtbaar." „Ook ik mis hem al wel sedert een kwar tier", antwoordde de aangesprokene met een bedenkeiyk hoofdschudden. „Als hy maar niet ergens een nieuw schelmstuk uitvoert. Gy hebt de wachten by de machinekamers op geheven, mynheer Berkow!" „Ja. Wy kunnen de weinige lieden, die we tot onze beschikking hebben, nu hier in huis beter gebruiken, en sedert de goedgezinden zich den ingang in de mynen met geweld hebben veroverd, zyn de myngroeven, zoo wel als de machines, volkomen veilig. Ze kunnen niets daartegen aanvangen, zonder hunne eigen kameraden daarbeneden in ge vaar te brengen." „Alsof Hartman daarnaar vragen zou!" betwyfelde de beambte. Arthur's voorhoofd betrok. „Ik zou meenen van ja. Hartman is woest en ontembaar; een dolleman als ge wilt, maar een schurk is hy niet, en dat, wat gy daar zegt, zou een schurkenstreek zyn. Hy heeft de machines willen vernielen, om het neerdalen te verhinderen, en toen hy dit niet meer verhinderen kon, waarom zou hy toen ais half waanzinnig naar de mynhuizen zyn gesneld? Toch zeker niet om zyn vader en zyne kameraden in het verderf te storten? Hy wilde een tegenbevel gaan uitvaardigen, en eerst toen hy zag, dat we hem onderwyi voorkomen waren, barstte hy in woede over het mislukte plan tegen ons uit. De machines zyn veilig, zoolang de opziener en de anderen in de mynen zyn; niemand zal de hand daarnaar uitstrekken." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 1