N". 9341. Maandag 4 Augustus. A*. 1890. $eze Courant wordt dagelijks, msi uitsondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. 3Ieiisc]ienkeimis. Leiden, 2 Augustus. PRIJS DÏÏ2ER COURANT: Tour Laidon jier S ma&nden1-10. *t*dco per post1.40. Afzonderlijke Nommeran 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIE!* Vin 1—6 regels 1.05. Iedere regel roeer/O.l?} Grooiere letters n&ar plaatarminto. Voor he» la caaeeeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend Misverstand beheerscht de mecete levens. Wallie. 't Lykt zoo eenvoudig te verwerven, maar 't ie zoo moeilijkmenscbonkennis 1 Toch wordt er op onze lagere, middelbare en hoogere scholen zooveel wetenschap aan het opkomende geslacht meegedeeld. Men klaagt meer over het te veel dan te weinig. Overlading hier, overlading daar. Er is echter eene kennis, waarbjj men zich niet aan overlading schuldig maaktmenschen- kennis nl. heeft nooit dat verwijt getroffen. O, menschkundo wordt er genoeg geleerd, doch monschkunde is geen menschenkennis. Men kan de eerste bezitten en de tweede missen. Hoevele anekdoten zijn er niet in omloop van professoren (groote menscbkun- digon), die by' de eenvoudigste gevallen in 't dagelijkscho leven de grootsto bokken schieten 't Gaat er m6e als met een professor in de zoölogie (dierkunde)misschien heeft hy boe ken vol geschreven over de visschen, maar by 't koopen van visch voor den maaltijd, zou eene ervaren keukenmeid zeker beter op hare plaats zijn dan de professor. Monschkunde is nuttig, menschenkennis is noodig. Die kennis moet de onderwijzer bezitten om met zijne leerlingen om te gaande of ficier mot zijne manschappende winkelier met zijne klantende patroon met zijne on dergeschikten de ouders met hunne kinderen de man met zyne vrouwde vrouw met haren man. Alleen met die kennis komt de goede ver houding, want zij bewaart de brug, waarmee men tot elkaar komt. Menschenkennis voert tot de groote gave om met allen te kunnen omgaan; zy brengt samon, zij voorkomt mis verstand. En wat dit woord beteekent, dat zegt zoo menige verwijdering tusschen ouders en kinderen, tusschen man en vrouw. Niet zonder reden is het woord van de talentvolle schrijfster Wallis van groote beteekenis: Mis verstand beheerscht de meeste lerens. Indien menschenkennis dan van zooveel gewicht is in 't leven, is do vraag niet onge wettigd: hoe verkrijgt men ze? In de eerste plaats door ter school te gaan bij de groote meesters, die in hunne geschrif ten ons de roerselen van het menschel ijk hart hebben blootgelegd. In de tweede plaats door de geschiedenis te raadplegen. Menschenkennis is de hoofdbron der levens- wijsheid; maar de geschiedenis is de hoofd som der menschenkennis. Voor het huiselijk j zoowel als het maatschappelijk lovon, voor den afzonderlijken mensch zoowel als voor volken, behelst zjj in waarschuwende en opwekkende voorbeelden de gewichtigste les sen, die steeds op dezelfde gronden berusten, ofschoon zjj in de omstandigheden en toepas sing zeer verschillen. Want wat in het groote geldt, geldt meestal ook in het kleine. Om op enkele menschen zoowel als op volken invloed te oefenen, moet men de menschen kennen, en het huiselijk geluk wordt evenzeer als dat der volken door talent en vlijt, door voorzichtigheid en ge matigdheid bevorderd, en gaat te gronde door dwaasheid en nalatigheid, door roekeloosheid en overdrijving. nen uit hunne spelen, ouderen uit hunne ont spanningen. Er bestaat nog een weg om tot menschen kennis te geraken en die is: de weg der waarneming. Maar we kunnen het menschelijk hart niet onmiddellijk waarnemenalleen de buitenzijde van den mensch is voor onze waarneming toegankelijk. Eén hart uitgezonderd, nl. dat van onszelf. Waarneming van onszelven door vergelijking kan leiden tot beoordeeling van anderen. Daarom is zelfkennis ook eene bron om menschenkennis te verwerven. Toch moeten we ook de buitenzijde van den mensch, die voor onze waarneming bloot ligt, loeren kennen. Ieder mensch onderseheidt zich nl. van anderen door woorden en geba ren, door doen en laten; en van dit uitwen dige moet hjj besluiten tot het inwendige. Geen gemakkelijk werk. Toegestemd. Maar met een weinig voorlichting komt men een heel eind op streek. Wie waarlijk prijs stelt op het verworven van menschenkennis, neme den mensch waar inhet kleine. En waarom? Omdat de mensch zich in het kleine minder vermomt dan in het groote. Verder sla men den mensch gade inh e t onverwachte. Dan is er de meeste kans, dat hy zich eveneens in zijne oorspronkelijke gedaanto vertoont. Eindelijk beoordeete men den mensch in de dingen, waarin hij vrij is, bijv. in zijn» vermaken. Kinderen leert men 't best ken- A1 die middelen baten echter niets, indien men het voorwerp van zjjne kennis niet lief heeft, althans vertrouwt. Wantrouwen leidt tot verkeerde gevolg trekkingen. Wantrouwen maakt den mensch slecht, maakt hem tot een leugenaar, brengt hem tot list. Neen, om den mensch te leeren kennen, moet men hem liefhebben. Dat doet de moederz(j leert door de liefde hare kinderen kennen. En bezit men menschenkennis en liefde voor den mensch, o, dan vermag men - zei eens iemand zooveel voor hem. Dat is als met het orgel, dat men telken- reize door denzelfden dilettant hoort bespelen, en dat onze verbazing, onze bewondering wekt, als we het op eenmaal hooren bespe len door den meester, die registers uithaalt, door den dilettant nooit gebruikt; dan eerst leert men de waarde van het orgel kennen. En zoo is het ook met de waarde van 's menschen hart, als men daarin door anderen, die het beter kenden dan wij, nieuwe, voor ons verborgen tonen hoort aanslaan. Wat de meester vermag met het orgel, vermag de kenner van het menschenhart met den mensch. Door den minister van oorlog is aan de corps-commandanten medegadesld dat eenige verdienstelijke leerling-muzikanten in den titulairen graad van muzikant mogen worden aangesteld en dat hun tevens toestemming kan worden verleend om te huwen. Do Naamloozo Vennootschap „Yereenigde Rotterdamsche TooneeliBten", directie Le Gras en Haspels, te Rotterdam, looft thans een prys van duizend gulden uit voor een tooneel- of blijspel. Om in aanmerking te kunnen komen voor den prijs, die op advies van eene jury zal toegekend worden, moet hot stuk, behalve aan de algemeens eischen van artistieke waarde en geschiktheid ter opvoering, vol doen aan de volgende voorwaardenhet moet Nederlandsche toestanden behandelen, vol doende z(jn om een speelavond te vullen, terwijl de bezetting der rollen moet vallen binnen de krachten van het personeel der Vennootschap. De mededingende stukken moeten geschre ven zjjn met eene duidelijke, gemakkelijk leesbare hand, niet die van den auteur. Bo vendien moet elk stuk geteekend zijn met eene kenspreuk. Deze kenspreuk moet ook voorkomen op do behoorlijk verzegelde enve loppe, die bij het handschrift moet gevoegd worden en waarin de auteur zijn naam en woonplaats mededeelt. De jury bostaat uit drie leden, wier namen later zullen worden bekend gemaakt. De stukken moeten vóór den lsten Decem ber 1890 ingezonden worden aan het adres van de heeron Le Gras en Haspels, schouw burg Aert-van-Nesstraat, te Rotterdam. Het te bekronen stuk wordt het eigendom der Vennootschap voornoemd of hare recht verkrijgenden. Binnenkort zal ruim een honderdtal ambtenaren van do Hollandsche IJzeren- Spoorweg-Maatschappij van Amsterdam naar Utrecht worden overgeplaatst. Zooals bekend is, gaan nagenoeg alle amb tenaren van do Ned. Rijn Spw.-Maatschappij naar do Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen over, zoodat slechts twee directies overblijven. De contrólo vandeHoll. IJzeren Spoorweg-Maatschappij wordt naar Utrecht verplaatst en vereenigd met de con trole van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Als chef van de vereenigde afdeeling zal optreden de heer Wiardi Beek man, chef van de controle der Exploitatie- Maatschappij. De afdeeling wagen-verdeeling en wagen- contröle van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen wordt vereenigd met die van de Holl. IJzeren Spoorweg-Maatschappij en naar Amsterdam verplaatst. Als chef van die afdeeling zal optreden de heer H. J. P. Mirandolle, tot dusverre chef der controle der Holl. IJzei en-Spoorweg-Maatschappij. Nogmeer ingrijpende veranderingen veranderingen zul len worden aangebracht. De directies der beide maatschappijen hebben besloten zooveel mogelijk de afdeelingen onder één chef te vereenigen, ten einde daardoor de hoogo administratiekosten te verminderen. Deze wijzigingen treden met 1 Jan. a. s. definitief in werking. Regenten van het Nederlandsch gast huis voor behoeftige en minvermogende oog- lijders te Utrecht hebben in eene dankbetui ging, gericht aan allen, die onlangs hebben bij gedragen aan de giften ten behoeve van dat gasthuis, medegedeeld lo. dat aan hen is afgedragen als uitkomst der circulaire eene som van f 25,545.72'/2, te vorhoogen met f 700, als giften met tyds- 2Poxi.±XXo"tc>23.» Stille wateren. Uit het Duitsch. Slot.) De hitte werd inderdaad elk oogenblik drukkender. Ik ging de paarden halen. Op de hoogte van den pas staande, liet ik mijn blik zoekend over de vlakte zweven. In het zuidoosten scheen oen gedeelte van den hori zon door eeno bruinachtige wolk bedekt. Was dat de stof, welke de bokken op hun weg opwierpen? Ik zag scherper. De wolk was grooter geworden en nam nog altijd met groote snelheid in omvang toe. Thans scheen reeds do vlakte achter de Kapater-plaats als met een hemelhoog gordijn bedekt. Eeno minuut later verdween de plaats zelve.... Gerechte hemel, dat waren niet de bokken, dat was d6 storm. Ik snelde naar de paarden; maar d6ed mijne plotselinge verschijning do dieren schrikken, of had het naderende onweer hen reeds zoo onrustig gemaakt, kortombij mijn aanblik deinsden zij terug, de zwakke strooboeien aan de voorpooten werden verscheurd en vooit ren den de dieren, lijnrecht den storm te gemoet. Is ging naar het Poo:).' terug, maar nauwe lijks had ik do halve hoogte der straat bereikt, toen het onweer losbarstte. Gierende wierp de storm zich in den pas, ik voelde zoo iets als een zwaren slag in den rug, om daarna tegen den wand geslingerd te worden, zoo dat ik niet kon ademen en het bloed my uit den neus schoot. Toen ik tot mijzelven gekomen was, be vond ik my, door den wind voorwaarts ge schoven, by den ingang van den hollen weg en onderscheidde het donderend geraas der rotsblokken, welke in het dal rolden. Één of twee minuten later wierp ik my uitgeput naast Butenheem neer, die intusschen van het gat reeds naar den hollen weg gekropen was, om niet door de neervallende rotsblok ken verpletterd te worden. Hier waren wy ten minste voor het ergste gevrywaard. Om en boven ons woedde het weder, de verschrikkelyke zuidooststorm van dat jaar, alsof de Kapater-bergen uit hunne grondvesten gerukt en weggeveegd zouden worden. En tusschen dat alles mengden zich de huiveringwekkende tonen van de „stem van het stille gat", welke, door merg en been dringend, evenals de zware slagen eener reus achtige brandklok door den opstand der ele menten dreunden. Onder den invloed dezi-r tonen begonnen wilde fantasieën in myn brein te gisten, ik voelde dat ik daarbij krankzinnig zou kunnen worden, en my op den buik wentelende en de ellebogen op den grond zettende, stak ik my de pink in de ooren. Zoo verstreken opnieuw twee uren, zonder dat het geringste in onzen toestand was ver anderd. Plotseling echter stootte Butenheem my aan en riep: „Barmhartige hemel, het gat komt! Ik zag werktuigiyk op. De storm moestin den ketel geraakt zyn en drukte op het meer, zoodat de watermassa over de oevers rolde en hare golven reeds schuimend over het mot gras bedekte plateau naar het uit einde van den hollen weg slingerde. Als de druk van het water in deze richting voort duurde, dreigde ons het gevaar te verdrinken of weggespoeld to wor*n. Met moeite stonl ik op, maar bleef terstond als het ware vastgenageld staan; ondanks het zinverbysterende alarm meende ik het brullen van een os vernomen te hebben, een van die goedaardige, slanke, groothoornige dieren, welke evengoed als het paard tot ryden gebruikt worden en dit in kracht en volhar ding soms overtreffen. Zonder te aarzelen werkte ik mij tegen don hollen weg op, in do zekere verwachting een reddenden engel in de gedaante van oen os aan te treffen. En ik ontmoette inderdaad een engel, maar in de gedaante eener vrouw. Midden in den pas stond tusschen twee gezadelde ryossen, den storm trotseerende, eene vrouw. De wind had beur haar losge woeld, zoodat het als eene gouden roede door de lucht zweepte, en den rooden mantel terug geworpen, zoodat men de schoongevormde armen zag, waarmede zy zich aan de halsters vasthield. „Juffrouw Antje!" riep ik, terwyl ik van verrassing en vreugde de handen ineensloeg. Het jonge meisje had my reeds gezien en kwam met hare dieren yiings naar my toe. „Waar is Aart, mynheor? Waar is Aart?' riep zy met eene uitdrukking van grooten zieleangst op haar gelaat. Ik wees haar in den hollen weg. Antje wierp my de teugels toe en liep naar den gewonde, die wanhopig de handen naar haar uitstrekte. Zy knielde naast hem en legde zyn hoofd in haren schoot. Ik echter trok de beide ossen naar my toe, plaatste my tusschen hen en legde om den hals van beiden een mijner armen. Nooit van mijn leven heb ik mij zoo vergenoegd en gelukkig gevoeld tusschen twee ossen als op dat oogenblik.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 5