N°. 9316.
Zatei'dLaj»: 5 JTuli.
A*. 1890.
feze <€ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit TWEE
Bladen.
Feuilleton.
De gestoorde bruiloft.
PRU8 DEZER COURANT:
"Toor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommcre0.03.
PRU8 DER ADYERTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer/0.1?}
Grootere letters naar plaateruimte. Voor het ln
caaaeeren buiten de stad wordt 0.10 beroken*!
Het 63*te Lustrum der Leldsche
lloogcschool.
XI.
De Contra-Partij.
De dankbaarheid der Leidsche burgerij
Jegens hare universiteit vond gisteravond een
uitstekenden tolk in het prachtige, groot-
sche feest, door haar georganiseerd ter eere
van Leidens studenten.
Reeds vroeg stroomden velen naar het ter
rein, om ooggetuigen te zyn van alle plechtig
heden, welke by het sluiten der rjj van fees
ten zouden plaats vinden.
De eerste dezer plechtigheden was de ont
vangst van het Leidsch Studentencorps door
den voorzitter der feestcommissie, den heer
S. C. M. Knappert, wethouder dezer gemeente,
waarnemend burgemeester.
Toen de muziek door het aanhsffen van
het „Iü Vivat" verkondigde dat de Senaat
van het Leidsch Studentencorps in aantocht
was, schaarden de aanwezigen zich om den
man, die onze Minerva-zonen het welkom zou
toeroepen.
Het is mü aangenaam, zoo begon de heer
Knappert, u hier te mogen ontvangen. Het
Leidsch Studentencorps heeft in de laatste
dagen getoond dat het feest kan vieren en
dit steeds op eene w(jze, welk u tot eer
strekt. G-y hebt ons van die feesten doen
genieten, gy hebt er ons aan doen deelnemen,
en daarvoor brengen wij u onzen oprechten
dank. Aanvaardt dit feest dan ook als een
bewijs van onze dankbaarheid; laat het tevens
het zijne er toe bijdragen om de banden van
genegenheid en vriendschap, welke tusschen
Leidens burgers en studenten bestaan, hech
ter en hechter aaneen te snoeren
Deze hartelijke, welgemeende woorden von
den algemeenen bijval en werden met luid
handgeklap begroet.
De heer Th. B. Pleyte, president van het
Leidsch Studentencorps, bedankte den spreker
en gaf daarbij de verzekering dat het Leidsch
Studentencorps dit feest als bewijs van vriend
schap op zeer hoogen prijs stelt.
Bij zijn binnentreden reeds was de heer
Pleyte verwelkomd geworden door een sierlij
ken bouquet, hem vol gratie door de jonge
juffrouw De Loos geschonken.
Te ongeveer negen uren gaf het geschetter
der klaroenen het teeken dat Keizer Karei V
verscheen. Weer stonden allen op om ook
van deze plechtige ontvangst getuigen te zjjn
en weer was de heer Knappert gereed om oök
ditmaal de woordvoerder der Leidsche burgerij
te zijn.
Eerst echter werd den Keizer een welkomst
groet gebracht door eene jeugdige schoone,
mejuffrouw De Goeje, die hem daarby met
een prachtigen bouquet vereerde.
De waarnemende burgemeester bedankte
vervolgens den hoogmachtigen Keizer, omdat
by gehoor had willen geven aan de uitnoodiging
om hier te verschijnen op het feest, door
Leidens burgers aan Leidens studenten aan
geboden, en verder beval spreker onze academie,
haren bloei en voorspoed in zijne welwillend
heid aan.
Ook deze woorden mochten de algemeene
goedkeuring wegdragen.
Karei V nam vervolgens plaats in de onder
de veranda van het feestgebouw voor hem
gereed staandon zetel, terwijl h(j onzen waarn.
burgemeester aan zijne linker-, den aartshertog
van Oostenrijk aan zjjne rechterzjjdo doed
aanzitten.
Toen daarna de volledige kapel van de
grenadiers en jagers, onder directie van den
heer W. Van der Linden, met de uitvoering
van het tweede gedeelte van het muziekpro
gramma begon, werd dit geopend met den
Maskerade marsch van den heer S. J. Enthoven,
lid van het Leidsch Studentencorps, die zijne
compositie zelf, in maskerade-kostuum, diri
geerde. Onder fanfares den muziektempel be
treden hebbende, werd hem na de uitvoering
door den heer E. Kist, secretaris-penningmees
ter der feestcommissie, een fraaie lauwerkrans
aangeboden, waarop nogmaals fanfares en
luide toejuichingen der omstanders volgden.
En thans nam eigenlijk het feest eerst een
aanvang, een feest, dat ons goheel en al
poëtisch stemde. B(j het aanschouwen van
dien heerlijk schoonen avond, van die hon
derden paren, met geurige bloemen op de borst
en in de hand, liefelijk kouvelend door de
boschrijke paadjes wandelend, beschenen door
hot electrisch lichttoen was het dat
onwillekeurig de woorden van den ontster-
feiyken Victor Hugo ons voor den geest
kwamen
Dans la belle Italië
OCi óclaire un si beau ciel,
Tout est joie, tout est folie,
Tout est nectar, tout est miel.
Ayons done a nos fütes
Les fleurs et les beautés,
Les roses sur nos tètes,
Les femmes a nos cötés.
En aanschouwden wij die wtjdgetakte, don
kere boornen, in afwijking met de feesten
der vorige week thans ook door lampions
en veelkleurige ballons a giorno steelsgowijze
verlicht, dan schoot Goethe ons te binnen,
wanneer hij in zijn „Mignon" zingt:
Kennst du das Land, wo die Citronen blühen,
lm dunklen Laub, die goldne Oranién glühen?
In deze poëtische overpeinzingen en luiste
rend naar de keurige muziek der koninklijke
militaire kapel, bleven wij verdiept tot plot
seling eene knetterende, knallende, sissende
vuurslang, die zich hoog in het luchtruim
kronkelde, ons weer tot de aardsche werkelijk
heid terugriep; maar ook deze werkelijkheid,
anders dikwijls zoo duister en zwart, was op
het oogenblik helder en glansrijkhet ver
beide vuurwerk had namelijk een aanvang
genomen.
Vuurbommen, wentelaars, slangen en pijlen
doorkliefden met daverend geweld de lucht
en verder aanschouwden wy den dubbelen
adelaar, het wapen van Keizer Karei V, ro
zetten in verschillende kleuren, eeno aardglobe,
les papillottes de Vénus en nog veel meer
lucht doorklievende, licht verspreidende figuren.
Bijzonder fraai was het slotstuk, een tempel
voorstellende, te midden waarvan in afwisse
lende kleuren de woorden prijkten: „Vivat
Aoademia!" terwijl twee zwevende engelen
den roem der Leidsche hoogeschool uitbazuin
den, omgeven door vuurbrakende zijstukken,
gevolgd door onophoudelijk in het luchtruim
losbarstende vuurkolommen.
Een algemeen hoezee, een lang onderdrukt
gejuich steeg op onder die talrijken in den
lusthof aanwezig, een donderend bravo werd
aangeheven door die duizenden, die aan de
overzijde op Rapenburg en Steenschuur ver
zameld en opeengepakt waren.
En thans weer terug naar de inmiddels
na het vuurwerk geopende feestzaal, waar
het bal een aanvang zoude nemen onder leiding
van den heer J. J. Groenewoud.
Daar trad een der pages op mevrouw
Knappert toe, om haar te melden dat hot
's Keizers wensch was mot haar het bal te
openen. Welwillend gaf zij aan dion wensch
gehoor. Het doorluchtige paar werd terstond
gevolgd door mevrouw Franchimont, de echt -
genoote van den rector-magnificus, aan den
arm van den waarnemenden burgemeester,
en vervolgens door den president van het
Leidsch Studentencorps met mevrouw De
Goeje.
Weldra was de dans algemeen, men draaide
en dwarrelde door elkander; er heerschte eene
vroolyke, opgewekte stemming, men wilde den
beker der vreugde tot den bodem toe ledigen.
Plotseling echter staat die krioelende men-
schenmassa stilde Keizer heeft het woord
gevraagd; alles is rustig en kalm, een ieder
wil hooren wat de Doorluchtige vorst zegt
en deze brengt zjjn dank uit voor het feest
dor burgerij, dat hy heeft mogen bijwonen.
„Leiden heeft getoond," spreekt hij verder,
„dat het mannen aan zijn hoofd heeft, die
deze stad wijselijk en goed bestieren", en hy
twijfelde er niet aan of onder zoodanig be
stuur zal onze goede stad in bloei en voor
spoed toenemon.
Daarna verwijderde hy zich, gevolgd door
zijne pages en edelen.
De achterbljjvenden dansten en soupeerden
nog; ze dansten toen weer voort op de maat
der muziek van de koninklijke kapel en reeds
lang stond het zonnetje aan de oosterkimme,
toen ook dit feest een einde nam.
Ook het muziekcorps der dd. schutterij
albier, onder leiding van den heer A. Van
Leeuwen, had thans het zijne er aan bijge
dragen. Toen nl. het vuurwerk begon, had
het in den tuin de plaats van Van dor Lin
dens kapel ingenomen, en deed h6t er een
aantal nommers hooren, nog lang daarna, tot
genoegen van hen, die na dezen of genen dans
het park nogmaals rondwandelden, maar ook
van hen, die tijdens het bal eene plaats onder
de veranda hadden ingenomen, ten einde ook
hier van al het schoone te genieten.
Dit feest, het was het einde der feesten,
het heeft dit lustrum besloten, en wel op
eene wijze, Leidens studenten en Leidens
burgerij waardig. Finis coronat opus!
Wjj kunnen niet nalaten met oen enkel
woord onzen dank te betuigen aan de feest
commissie van deze contra-party voor do ver-
eerende uitnoodiging, ons van hare zyde
toegezonden. Die vriendelyke uitnoodiging
heeft ons het bewys geleverd dat nog niet
allen den wensch koesteren de „eeuwige pers"
naar de eeuwigheid te zien verhuizen.
Niet onvermeld mogen tevens blyven de
uitnemende maatregelen, wederom door het
gemeentebestuur genomen tot veiligheid van
het zoo talryke publiek, dat buiten het feest
terrein aanwezig was. Aan de overzyde 6n
verder op het Steenschuur was gedurende
den avond ook nu weer het ryden met paard
en rytuig verboden, terwyl langs den geheolen
walkant eene flinke balustrade was opgericht,
ten einde door het gedrang het te water ge
raken te voorkomen.
Novelle van
F. RICHTER.
1)
Margaretha Oosterdingen was eene aardige
blondine. Die zachte, rose tint op haar gelaat,
die kleine, frissche mond, dat ondeugend,
tamelijk smalle, stompe neusje en die helder
goudblonde haarlokken maakten haar tot eene
verschyning als die van de schitterende Juli-
zon op een dichtbebladerd lindenbosch.
Daarby kwam nog, dat Margaretha de
dochter was van den burgemeester en oud
senator der vrye stad Lübeck, en haar een
groot vermogen als vaderlyk erfdeel te wach
ten stond, want eene burgemeestersdochter in
de ryke Hanzestad Lübeck voor ruim 150
jaren, zonder vele Marienthalers, tuinen, akkers
en huizen in en buiten de stad, was on
denkbaar. Dat wist Margaretha ook, en zy
was zich van haar bekoorlijkheden, stand
en rykdom volkomen bewust, wanneer zy
hare kleine voetjes met fijno atlasschoenen,
van hooge hakjes voorzien, met groote zelf
ingenomenheid op den sohden bodem der
goede stad Lübeck met bevalligheid liet voort
scbryden. Uit alles sprak dat zy, en zy alléén,
de eenige dochter van den ryken burge
meester was.
Margaretha was 19 jaren oud, en dit is
een leeftyd, dat zelfs minder bevoorrechte
jongedames dan zy, het denkbeeld weieens
by zich voelen opkomen, hoe hy er toch wel
moet uitzien, tegen wien zy eenmaal man
moeten zeggen. De onmiddellyke gevolgen
van dergelyke overleggingen des harten zyn
dat zy heimelyk een blik werpen in de man
nenwereld, in de zekere verwachting dat zy
het ideaal harer fantasieën aanstonds daarin
zullen ontmoeten.
In den laatsten tijd, kort vóór haren twin
tigsten verjaardag, had Margaretha dan ook
dikwyts hare blikken in deze andere wereld
geworpen en had dientengevolge allerlei weton-
schappelyke vergelykingen gemaakt: b.v. of
een gebogen neus en een frissche mond
schooner staan dan een scherpgespitste, smalle,
rechte neus, of helderblauwe oogen meer
tot het hart spreken dan vurigzwarte, of
eene hooge, slanke gestalto zich beter by hare
kleine, sierlyke zou voegen dan eene korte,
volle, doch schoonen élégante.
Als resultaat dezer overdenkingen bleven
hare oogen op drie gestalten rusten, die zy
in zichzelve aan een streng onderzoek onder
wierp, totdat eindelyk een flinke, groote
jonkman de alleenheerschappy in hare droo-
meryen verkreeg en door Margaretha met
een bloemkrans der lieflykste voorstellingen
omhangen werd.
Ook dit was in Margaretha's oogen eeno
aanbeveling voor den jonkman, dat hy veel
en ver gereisd had. Voor de buitenwereld
zweefde er om zyn hoofd een zeer pikante,
maar tevens hoogst verdachte stralenkrans als
van een Don Juan.
Hy was thans eigenaar van twee kotters,
die jaarlyks driemaal Engelsch aardowerk
aanbrachten, twee driemasters, die op Indiê
voeren, bovendien was hy titulair stedelyk
luitenant, lid van den senaat en eene zeer
geachte verschyning op de effectenbeurs.
Tot heden had Paul Brinkman zoo heette
hy de kleine, aardige burgemeestersdochter
nauwelyks opgemerkt.
Eensklaps echter wekte zy zyne belang
stelling ophy zag haar gedurig, nu hier,
dan daar; hy begon haar nauwkeuriger gade
te slaan en legde by zichzelven de beken
tenis af, dat zy een allerliefst persoontje, een
aardig krullekopje, een lief schepseltje was,
dat in haar gewaad van rosé-krip Marga
retha's lievelingsstof scheen te zwoven als
in eene donzige wolk.
Margaretha sloeg thans natuurlijk beschei
den de oogen neer, als zij den jongen stads-
luitenant en senator ontmoette en hare fijn
geschoeide voetjes trippelden daarby zóó
zedig over den grond, als vreesde zy hot
geringste gedruisch daardoor te veroorzaken.
Daarby wierp zy toch door hare blonde haar
lokken, welke zy, tegen de mode, over het
voorhoofd gedeeltelyk hangen liet, een be
moedigenden blik op hem by dergelyke ont
moetingen.
De senator daarentegen had de hand met
fijne Brabantsche kant versierd en een groote
juweelen ring prykte tusschen zyne fijn-
geplooide jabot, welke op zyn met gouddraad
gestikt bovenvest voordeelig uitkwam en
zijn gepoederd haar was in den laatsten tyd
bijzonder wit en glad.
Zoo stonden de zaken, toen op een morgen
burgemeester Oosterdingen zyn gewoon meng
sel van koffie en chocolade dronk en Marga
retha haren vader met het onverschilligste
gezicht van de wereld vroeg
„Kent u den jongen Brinkman, papa?"
De burgemeester zette zyn grooten knijp
bril op den neus en zag zyne dochter onder
zoekend aan.
(Wordt vervolgd.)