Met G3ste Lustrum tier Leidsche Iioogcscliool. IV. Maandag avond. Zomerzorg. Het was er recht gezellig in de lustwarande aan liet station en ditmaal niettegenstaande het schoone geslacht hier niet verwijlde. Het was oen avond, uitsluitend aan vriendschap gewijd, eene vriendschap, die tot bazis had het lidmaatschap van het Leidsch Studentencorps. Het waren allen Leidsche studenten, ouden en jongen van jaren, maar allen met verjongde harten. De banden, die hen te zamen hadden gebracht, die hen thans vereenigden, ze waren machtiger dan de tijd; bij, om en naast elkander zaten z(j, de nog jeugdige, vroolijke Minervazonen, de man van middelbaren leeftijd en de grijs aard; allen ledigden den beker wijns, tevens dien der feestvreugde, in volle teugengezamen lijk stonden zij op om het heerlijk „Iö Vivat" door het luchtruim te doen daveren, geza menlijk hieven z(j het „Wilhelmus van Nassau- wen", hot „Wien Neerlandsch bloed" aan, om hunne liefde voor don geboortegrond te be tuigen. Krachtig en met geestdrift werd de „Marseillaise" uitgegalmd ter oere der Parjjsche studenten, die onze feesten met hunne tegen woordigheid vereeren. Onze verslaggever voroorloofde zich de vrij heid het oordeel van een dezor Gallische Minervazonen, over onze stad, de feestvreugde te vragen. y.i vous plait ici? vroeg h() hem. O monsieur, nous sommes émerveillés de tant de témoignages d'amitié, d'une telle cordialité. Alors vous au moins ne eerez pas d'accord avec ceux, qui nous nomment les Chinois de l'Europe? Comment les Chinois? C'est le surnom, qu'ou nous a donné. Sont-ils assez idiots par exemple les rustres, qui disent sa. Et nos belles? Vos belles sont des beauté's, les ailesleur manquent eeulement pour être des anges. Daar kwam weer een andere feestvierder, die den opgewonden Galliër met zich mede- sleurde, maar deze had nog den tijd om mjj de woorden toe te roepenles pays-bas sont bien haut3 monsieurs. Plotseling wordt alles stil, men wijdt de algemeens aandacht aan de door den Leid- scben student (den heer S. J. Enthoven) ge- componeerden Maskerade-Marscb. Hjj dirigeert zelf en stormachtige bijvalsbetuigingen vallen hem ten deel bij het einde dor schoone com positie. Ook den heer Mann, den wakkeren direc teur van het stafmuziekcorps van hot 4de reg. infanterie wordt hulde gebracht voor zijne feestklanken ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan van het Leidsch Studentencorps van 1 Maart 1889 on voor z(jn feestmarsch, Mas kerade 1890. Langzamerhand verrijzen inmiddels de mees ten van hunne zetels om zich naar Minerva te begeven, waar weer een ander concert ons wacht, dat van het eerste regiment hu zaren uit Deventer. De feestvreugde is thans ten top gestegen, men joelt en juicht: de sprekers, die op de lange tafel verrijzen om het woord te voeren, zjjn moeilijk verstaanbaar, niettegenstaande de kracht hunner loDgen toch zijn wjj in staat geweest om enkele zin nen op te vangen. De heer Delprat, president van Minerva, roept allen een hartelijk welkom toe, de heer Pleyte, president van het Leidsch Studentencorps, wijdt een dronk aan de reü nisten, de hoer Jamart, voorzitter der asso ciation des étudiants a Paris, brengt in een keurige rede zijn dank uit voor de gulle, hartelijke ontvangst, hun hier ten deel gevallen, en eindigt zijne rede met „Vivo la Hollands Meerdere sprekers volgen, en het feest duurt tot laat in den nacht, tot vroeg in den morgen. Dinsdag. Vóór den optocht. Helaas, de afstammelingen van Karei den Stouten kunnen niet bogen op de medewerking, op den steur, van den hemel. Tien jaren her waarts, toen Philips de Schoone zjjn blijden intocht binnen deze muren zoude houden, be dreigde eeu woedende orkaan, vergezeld door hevige regenvlagen, don overmoedige, die het wagen durfde den voet op de straat te zetten gelukkig bedaarde do wind nog bijtijds zijne woede en mocht Philips er in slagen met zijn gevolg Leidens straten te doorkruisen. En thans, nu ons de komst van zjjn zoon, van Karei V, te wachten staat, verbergt zich weer het zonnetje, het trekt zich terug achter de grysgrauvve dik befloorsde wolken, die in vliegende vaart onheilspellend voorbijtrekken een fijne, alles doordringende motregen valt op de tallooze parapluies, die bolvormig zich boven de hoofden der wandelaars verheffen. En niettegenstaande deze ongunstige weers gesteldheid, zou toch nog de vreemdeling, die thans de aloude Sleutelstad Toor het eerst binnentrad, ongetwijfeld niet vermoeden dat deze gewoonlijk genoemd wordt het doodsche, stille Leiden. Al wat doodsch, wat stil mag heeten, heeft heden plaats gemaakt voor eene ongekonde drukte. Reeds zeer vroeg in den morgen deed het geratel der talrijke voertui gen, welke van alle omliggende plaatsen ge komen, in vliegende vaart Leidens straten doorkruisten, de inwoners uit hunne nog diepe rust ontwaken; nog slaapdronken verlaten dezen het ledikant, schuiven de gordijnen een weinig ter zijde om een blik naar den hemel te werpen, helaas, het regent reeds en de gc. heel grauwe lucht voorspelt geene verbetering. Toch brengen de tallooze spoortreinen, die onze veste tot einddoel hebben gekozen, nog duizenden vreemdelingen hier. Omstreeks elf uren heeft de regen opgehou den. Ze vormde toen een eigenaardig effect, die krioelende menschenmassa in de verschil- lendete kleederdrachten, zich langzaam voort bewegende, tusschen de statige gebouwen op den Stationsweg, te midden der driekleuren, die ten teeken der vreugde uit de huizen wapperden. De breede en schoone Breestraat, in andere jaren zoo stil en verlaten, was op dit oogenblik het uitgangspunt der duizenden nieuwsgierigen, hunne aandacht wijdende aan de schoone bloemenversieringen, waarmede do verschillende hulzen prijkten, of wel aan de sierlyke gasvormingen, die later bjj het verspreiden van hun licht hunne hulde zouden brengen aan het Leidsch Studentencorps en het thans te vieren feest. Het weer heldert inmiddels ophet zonnetje schiet door de wolken en zendt hare verwar mende stralen over het aardrijkhet heldere blauw dringt door de grjjzo lucht. De bewo ners met hunne talrijke logé's wagen het om plaats te nemen op de voor hunne huizen getimmerde estrades; de Leidsche jeugd had inmiddels een rustig plaatsje weten te verove ren op de takken der zich hier en daar bevin dende boomen, waaruit zij echter door de onmeedoogende Hermandad spoedig verjaagd werden, en daartusschen bewoog zich do bonts mengeling dor oneindig velen, die het voor recht niet hadden Leidsche verwanten of vrien den te bezitten. Vooral te één uur was de opeenhooping op het Rapenburg buitengewoon groot. Met ongeduld verbeidde men het oogen blik, dat de stoet, die zich inmiddels begon op te stellen, zich in beweging zoude zetten. Te ruim halfdrie nam deze een aanvang. De Optocht. Het eerst aanschouwen wjj de vertegen woordigers der stad en van het Rijk Nijmegen, vereenigd om hulde te brengen aan den mach tigen Keizer. Claude De Silly, maarschalk en opperfourier des Keizers, te paard gezeten, voorgesteld door den heer J. B. A. M. Van den Berg, opent den stoet, onmiddellijk gevolgd door een drietal onderfouriers, eveneens te paard. Barbessen (H. W. Van Tienhoven), Hans van Loenon (J. Van Raalte) en Gracianus Gomez de Villa Nova (J. Spool). Ze zien er recht kranig en krjjgsmanshaftig uit en geven reeds een hoogen dunk van de waardigheid van hunnen heer en meester. Na hen aanschouwden wjj een trommelslager, een pijper en hopman met z(jn vaandrig, aan het hoofd van een tiental leden der gewa pende burgerij geschaard onder het burger vaandel, allen door anonymi voorgesteld. De stadsbode Johan van Zwolle (L. J. Lans) met de halfroode halfzwarte banier in de vuist, verschijnt thans, ook te paard ge zeten. De twee roededragers, door velen gevreesd en somtijds zorgvuldig ontweken, als zjjnde de boden van het burgemeesters- en van het schepengerecht, volgen den ruiter te voet, met de uitstekend van fraai zilveren beslag voor- zione ambtsstaven of roeden in de hand. Na hen komen de wakkere burgemeester der stad Nijmegen, (Thomas van Tryst(A.C. Maas Geesteranus), die getoond heeft zjjn volk lief te hebben en te durven beschermen zelfs tegen de lijfwacht zijns keizers, en zijn ambtgenoot Arnold Vijgli (J. S. Posthuma): Zij zijn gekleed in hun plechtgewaad, om hangen met hunne kovels of kloine met zilveren noppen bezette schoudermantels. Ze zijn omstuwd door hunne schepenen en raadsleden Johan van Boetbergen (A. J. Blok), Bartbold die Claor (E. F. W. Gugel), Otto Van Meeckeren (J. Loopuyt), Petrus Van Beronghen (L. J. Plemp Van Duiveland), Hen drik Pelss iJ. C. Post) en Wichman Van den Bergh (J. H. De Sitter), allen in de def tige en schilderachtige kleeding van dien tijd. Een tweetal rechters, Reinier Van Wijhe (F. W. A. Hütschler) en Bernt Van Weideren (A. Van der Eist) vertoonen zich aan ons oog, in gezelschap van Johan Van Rosaum (H. J. Coster) en Gooszen Van der Lawick (Th. B. Pleyte), vertegenwoordigers uit het Nijmeegsch kwartier. Wijders volgen weer een aantal schepenen en raadsleden van den stoet en ridders uit hot Rijk van Nijmegen. Dan zien wjj het machtige St.-Nicolaas- gilde vertegenwoordigd. Een aantal meesters, toekomstige leden en i c'iepenen van den Raad. Ons oog valt vervolgens op mr. Henrick Poejjn (N. Dirkzwager) secretaris en Lambert Lamberti (J. D. Van der Plaats), rentmeester der stad Nijmegen; zij worden onmiddellijk gevolgd door een viertal boden der stad. Dan vertoonen zich de verschillende gilden met de meesters van het St.-Olofsgilde, of „Schippersgilde", het oudste der stad, dat tot leuze voerde „Wel vaeren is kunst"; eene spreuk, waarop zij zich in dubbele beteekenis blijkbaar voortreffelijk verstondenachter hen hebben zich de meesters van hetSt.-Timotheut- en van het St.-Eloy- of Smidsgilde geschaard. Hebben wij in het St.-Olofsgilde de mach tigste vereeniging aanschouwd, het smidsgilde kon er roem op dragen het oudste te zijn. Deze eerste afdeeling wordt gesloten door Derick Hanszen, scherprechter en door de beide kliksteenen, zijne handlangers, omhangen met de teekenen hunner bediening, namelijk met twee bossen geeselroeden. Dezen hebben op het oogenblik de woede en den afschuw van het volk niet te duchtenniemand verwijdert z'ch of geeft zijne minachting te kennen; men laat hen rustig voorbijtrekken en onge twijfeld zullen zjj straks ook wel mogen drinken uit een glas, dat niet gebarsten is. De tweede afdeeling stelt ons het Hertogdom Gelre voor. Deze afdeeling wordt geopend door een tiental Geldersche lansknechten, in bruin gele kleeding, onder bevel van hun dapperen hopman Adriaan Tbjjssen (E. L. Th. Hoogen- atraten). Onmiddellijk daarop aanschouwen wij de kranige, te paard gezeten figuur van Philippe de Lalaing (W. C. G. Van Eysinga) in witte kleeding, mot rooden schoudermantel, Spaan- schen kraag en witgepluimde, roode baret. Hij wordt gevolgd door twee andere rui ters, eveneens machtige, aanzienlijke leden der Geldersche ridderschap, door Oswald II, graaf Van den Borg (R. C. Six) en Joost, graaf Van Bronckhorst, bannerheer van Bronckhorst, heer tot Borculo (C. L. Van Harinxma thoe Slooten). Eene lange rij van edelen, in de meest sier lijke, bevallige en r(jke kleederdrachten, is thans aan de beurt; z(j zijp allen op vurige rossen gezeten en trekken de bijzondere aan dacht der duizenden toeschouwers tot zich. Ook de heeren, raad-ordinarissen, landdrosten en andere hooge staatsdienaren gaan niet ongemerkt voorbij. Aller oogen wenden zich nu naar de zwart- geel gestreepte muzikanten, (leden van het stafmuziekcorps van het 4do reg. inf.) die thans schetterend hun welluidend muziek doen booren het is de muziekkapel des keizers; Karei V is in aantocht. Daar verschijnt reeds zijne keurigs lijf wacht met de groote, lange, witte wapen rokken, waarop de dubbele adelaar is ge borduurd, met de gepluimde hoeden op het hoofd, de lange speren met kleine vaan- deltjes aan de spitsen in de hand; het zjjn wakkere lieden en zjj vormen een prachtig geheel, eene uitgelezen keurbende, aan welks hoofd staat Jean de Montmorency, heer van Courriêres (C. S. Van Marle). Dan alleen te paard Guillaume Do Vergy (H. Visser) met de banier van het Duitsche rjjk hoog opgeheven, daarna 's keizers heraut Lieven Goethals (Th. IV. M. Van Oudheusden) en een donderend hoera doorklieft het lucht ruim, daar verschijnt hjjzelf, de groote, mach tige Keizer Karei, bij de gratie Gods, gekoren Roomsch keizer (R. Th. Van Pallandt), voor afgegaan door zijne beide in wit met goud afgezet gekleede pages Hendrik, graaf van Brederode (P. L. Van Meeuwen) en de dertien jarige Willem van Nassau, prins van Oranje (B. J. Lycklama a Nyebolt). Een ronde hoed, met groote, breede struisvederen bezet, bedekt het hoofd dos keizersaan zjjn hals hangt de gouden keten der orde van het gulden vlies een lange fluweelen mantel hangt van zijne schouders tot over den rug van het paard; zijne borst en boenen zjjn beschermd door een prachtig zwaar harnas. De welkomstgroet, hem door duizenden kelen toegeroepen, wordt min zaam door knikken en hoofdbuigingen be antwoord. Op het Rapenburg, bij het passeeren der woning van één der heeren Van Kempen, eigenaars der zilvorfabriek to Voorschoten, viel hem eene eigenaardige verrassing ten deel daar ontving de Keizer oen wenk om een oogenblik te vertoeven; de twee heeren Van Kempen traden vooruit en overhandigden Zijne Majesteit een prachtig gedreven zilveren eere beker in fraai étui, met de volgende korte toespraak „Majesteit 1 „Wjj hebben geen toelasten wijn om Uwe Majesteit aan te bieden, maar wel een zilveren beker, door de leden van St.-Eloy te Voor schoten ter uwer eer vervaardigd. „De groote vreugde, die deze stad geniet om Uwe Majesteit te mogen ontvangen, willen ook w(j toonen, door dezen zilveren beker met den diepsten eerbied aan te bieden aan den Grooten Keizer, wiens gulden leuze het is: „Geef ieder 't zijne". De bokaal is vervaardigd in den st(jl der renaissance. Aan de voor- en achterzijde zijn, in gedreven eiken- en lauwerkransen, de af beeldingen aangebracht van de medaille, die tijdens den intocht van Karei V te Nijmegen geslagen is. Het beeld des Keizers, waaronder het jaartal 1546, is overgenomen uit het beroemde werk v* Frans Van Mieris. De achterzijde van den penning bevat het inschrift Gelria Facata est. Qui Pote? Caesaris est. (Gelderland is bevredigd. Hoe is 't mooglijk Het is des Keizers.) Behalve de smaakvolle ornamentatie is in keurig uitgevoerde letters de volgende inscriptie aangebracht: „Carolo V Rom. Imp. Reg. Hisp. Sollemni pompa. Noviomagum intrante hoe poculum confectum in regia officina operum aureorum et agente orum, quam in pago Voorschoten babent, offerunt." J. M. VAN KEMPEN et Filii. Lugd. Bat. d. XXIV m. Jun. a. MDCCCXC. Karei V bleef goed in zijne rol, en aanvaardde zeer majesteitelijk dit prachtig uitgevoerd geschenk, waarna de tocht in blijkbaar opge wekte stemming werd voortgezet. Nauwelijks echter was de stoet over de Noordeindsbrug de Breestraat ingetrokken, of opnieuw, nadat intusschen van uit de huizen hier en daar bloemen en bloemruikers waren geworpen, moest een oogenblik worden stil gehouden. Voor het magazijn van de firma Sala had zich eene deputatie opgesteld uit het bestuur van de Soheveningsche Wielerbaan, bestaande uit de heerenA. L. Couvée, pre sident, J. Herckenrath, secretaris, J. G. Simonie, penningmeester, en H. W. Van Raden, be stuurslid, die aan Z. M. Karei V een „smeek schrift" eerbiediglijk wenschte te overhandigen, waarin gevraagd werd, „dat het Zijne Majesteit mocht behagen aanstaanden Zondag 's-Gra- venhage en Scheveningen te bezoeken en alsdan een wedstrijd op de Wielerbaan bij te wonen." Het „Smeekschrift", op perkamentpapier geschreven, is een kunstwerk van calligraphie, door den heer Herckenrath vervaardigd en in oud-hollandsch opgesteld. Weer volgen tal van edelen, in de schitte rendste kostumes gedost; wij merken o. a. op Maximiliaan van Egmond (C. A. A. W. Van Lijnden), den moedigen belegeraar van Saint- Pol, ter belooning waarvan hij opgenomen werd in de orde van het Gulden Vlies; don Ferdinando Alvarez de Toledo (P. Tedingvan Berkhout), welbekend in onze geschiedenis; Philippe de Montmorency, den graaf van Hoorne (E. Smit), denzelfden wiens hoofd later onder de bjjl van den beul zou vallen. Adrien De Croy (E. Van derOudermeulen), een der onderhandelaars bij den vrede van Madrid, en meer anderen, te veel om allen in het bijzonder te vermelden. De wapenen worden gevolgd door het kruis. Onder een met gele vederen versierde balda kijn aanschouwen wij George van Egmond, bis schop van Utrecht (J. Jannette Walen), om geven door zijne kanuniken en vicarissen. Eene nieuwe afdeeling volgt weer. Deze wordt geopend door Maximiliaan van Bourgondië (S. B. W. Van Limburg Stirum). Den wakkeren modestander des Keizers in den oorlog tegen Frans I, ter belooning waarvan hem later

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 2