DAGBLAD
§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
N°. 9238, Maandag 31 Maart. A°. 1890.
F'euilletoiis
Het Roode Testament.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel moer 0.171.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het in-
casseeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Ofileieele Heuiiiisgeriiigeii.
Hondsdolheid.
De Burgomocater der gemeente Leiden,
Gelet op het bij hem ontvangen bericht dat in
deze gemeente een geval van hondsdolheid ia voor
gekomen
Gezien art. 3 der Wet van den 5dcn Juni 1875,
tot va8tatelling van bepalingen bij het voorkomen
van hondedolheid (Staatsblad No. 110);
Beveelt dat gedurende vier maanden, to rekenen
van den dag der afkondiging van dit bevelschrift,
alle honden, welke zich buiten woningen of vaartuigen
(geene openbare middelen van vervoer zijnde) in de
gemeente bevinden en niet binnen een afgesloten
erf aan een ketting liggen, moeten voorzien zijn van
een muilkorf, volgens het door Z. E. don Minister
van BiDneulandache Zakon, bij beschikkingen van 27
Juli 1875 en 19 September 1887 voorgeschreven
model, tor gemeente-secretarie voor ieder ter bezich
tiging gesteld; met dien verstande nocht aus dat
ingevolge Miniateriéele beschikking van 7 September
1S75, de stalen band van den mnikorf, die denhals
van den hond omgeeft, door een koperen mag worden
vervangen.
Het aantal cn de dikte van de draden van den
muilkorf moeten minstens bedragen
Bij eene korf-
lengte van
Aantal in dwar-
ache richting
loopende draden.
Draaddikte.
minder dan 15 cM.
8
2 mM.
15 tot 18 cM.
4
2
18 tot 21
5
2Vs
21 tot 24
6
2 Va
24 tot 27
7
3
27 en meer.
8
3
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
28 Maart 1890. DE KANTER.
INGEZONDEN.
A n n ex a t ie!
Mijnheer de Redacteur I
Toen ik in uw veelgelezen blad van 24
dezer las, dat de gemeente Oegstgeest bij
eventueels annexatie eene winst van ƒ2300
zou derven, dacht ikdat zal met Leiderdorp
ook wel het geval zijn. Maar hoe stond ik
verbaasd, toen ik in uw blad van 25 dezer
vond een ingezonden stuk, waarin getracht
werd aan te toonen dat het te annexeeren
deel van Leiderdorp nu reeds ruim f S00 aan
deze gemeente kost, terwijl er verdere here-
keningen in voorkomen over school- en andere
zaken, welke nog verre in de toekomst liggen
en wellicht nimmer tot stand komen, waar
uit men zou kunnen leeren dat het te 1
annexeeren deel in de toekomst de indruk
wekkende som van 3610 per jaar aan de
gemeente zou kosten. Op deugdelijke gronden
het tegendeel daarvan te bewijzen, is het doel
van mijn schrijven.
Als men dat stuk oppervlakkig leest, zou 1
men daaruit opmaken dat, zoo er niet wordt
geannexeerd, de Leiderdorpers gebukt zouden
gaan onder de lasten, welke de omwoners
van Leiden hun veroorzaken. Niets is echter
minder waar.
Leest men evenwel het stuk aandachtig na,
dan ziet men hoe de uitgaven willekeurig
worden verhoogd met posten, welke niet in
de rapporten voorkomen en hoe by de inkom
sten sommen worden weggelaten, welke, als
zij er waren bijgetrokken, de zaak een geheel
ander aanzien zouden geven. Ik bedoel hier
mede het >/- gedeelte van de personeele be
lasting, ten bedrage van ƒ1830.59, dat door
de gemeente toch werkelijk wordt genoten,
maar waarvan met een onbestemd praatje
wordt gesproken zonder het bij de inkomsten
te trekken, waartoe het toch inderdaad be
hoort.
Om niet te veel van uwe plaatsruimte te
vergen, zal ik hier laten volgen een resumé
van de uitgaven en inkomsten zooals die in
het officieels rapport voorkomen.
De uitgaven voor het te annexeeren deel
bedragen te zamen2315,00.
Wat de andere uitgaven betreft, welke er
willekeurig en als by de haren zijn bijge
sleept, daarvan neem ik geen nota, omdat
zij niet in het officiééls rapport voorkomen
en blijkbaar berekend zijn om effect te maken.
De inkomsten zjjn volgens het
rapport1953,33.
Hierbij komt het */- van het per
soneel, dat inderdaad genoten wordt
en er dus bij behoort, ad 1830,50.
Dat maakt te zamen een inko
men van3783,88.
Trekt men hier af de uitgaven ad 2315.00,
Dan krijgt men nu reeds een
voordeel van1408,S8,
dat Leiderdorp van het te annexeeren deel
geniet.
Van de 216, waarmede de inkomsten
zouden worden vermeerderd, spreek ik niet,
omdat zy nog niet worden genoten, ofschoon
ik het overigens met den Burgemeester geheel
eens ben.
De voorgespiegelde 7000, welke bij an
nexatie de gemeente ten goede zou komen,
beschouw ik als lokaas, en ik denk daarbij
aan het oude rijmpje, waar gezegd wordt
De vogelaar, op vangen uyt,
Den vogel lokt met soet gefluyt.
En do school-hersenschim als een „enfant
terrible," anders gezegd schrikbeeld of bang
makerij.
Uit het boven aangevoerde ziet men dat
het te annexeeren deel niet nu reeds ruim
f 800 aan de gemeente kost, maar dat het
integendeel nu reeds ruim f 1400 aai dg
gemeente opbrengt.
Wat zal nu het gevolg zijn als by even
tueele anafeatie die 1400 worden gemist
en de gemeente-administratie door 1700 zielen
moet worden betaald, terwijl dia onkosten
vroeger door 3950 zielen werden gedragen
Men behoeft geen wiskunstenaar te zijn
om te begrijpen dat bij vermindering van
inkomsten en verhooging van uitgaven, welke
onvermijdelijk moeten stijgen, verhooging van
belasting noodzakelijk moet volgen.
Do opcenten zullen van 20 tot 50 stijgen
en de hoofdelijke omslag zal moeten worden
verdubbeld, zoo niet verdriedubbeld. De par
ticulieren, die te Leiderdorp wonen, zullen
de gemeente verlaten en zich elders vestigen
vanwege de hooge belasting. Bakker, slager,
kleermaker, smid, timmerman, in één woord
allen, die een tak van industrie uitoefenen,
zullen daardoor lijden en te gronde gaan.
En als dan eindelijk de gemeente zich niet
meer kan bedruipen of in hare behoefte voor
zien, dan verliest zij hare autonomie, dan
wordt zij geschrapt uit de ry der zelfstandig
handelende gemeenten en wordt die vroeger
welvarende gemeente toegevoegd als onder
deel der gemeente Koudekerk.
Zullen de Leiderdorpers, die daar gewonnen
en geboren zijn, wier ouders en voorouders
daar hebben geleefd, daartoe medewerken?
Ik geloof het niet.
Leidebdobp, Een Leiderdorper, die
29 Maart 1890. tegen annexatie is.
PS. Intusschon ben ik den inzenders dank
baar, dat zij mij door hun (overigens goed
geschreven) stuk in de gelegenheid hebben
gesteld, sommigen onnadenkenden lezers de
oogen te openen.
Gemengd Nieuws.
Suikerriet uit zaad. Naar
aanleiding van een bericht, dat in do Kew-
Gardens, bij Londen, suikerriet door zaaiing
vermenigvuldigd is, heeft de heer C. A. A.
Dudok De Wit aan den hortulanus van den
botamschen tuin te Leiden, den heer H. Witte,
gevraagd, of in die richting ook in serres
hier te lande proeven kunnen genomen worden.
Tevens herinnerde de heer De Wit aan den
goeden uitslag var. dergelijke proeven, op
Barbados genomen, vermeld in „De Ind. Mere."
van 29 Dec. 1888.
In zijn antwoord, opgenomen in „De Ind.
Mere.", verklaart de heer Witte zich niet
verwonderd te hebben over het bericht: in
tropische landen geeft suikerriet zaad en door
zaaiing is rasverbetering mogelijk, zelfs wen-
schelijk.
De botanische tuinen hier te lande kunnen
echter in deze niets uitrichten. In eene ruime,
warme kas, vrij groeiend, zal deze plant hij
uitzondering kunnen bloeien. Met de daarvan
te verkrijgen zaden komt men echter niet
verder, daar zonder kruising geene rasverbete
ring mogelijk is. Men zou daarvoor verschil
lende variëteiten in bloei moeten hebben,
terwijl dan de wind het stuifmeel overdraagt
van de eene bloem op de andere. Uit die zaden
zullen hybriden voortkomen, waaruit men de
beste kiezen kan. In botanische tuinen in
warmer klimaat is dit mogelijk. In onze
kassen echter niet. Wat overigens het op-
kweeken tot bloeibaarheid betreft, moet men
niet vergoten, dat men in Kew-Gardens be
schikt over middelen, waarmede de onze niet
kunnen vergeleken worden.
Dat men op bovengenoemde wijze in lauden,
waar het suikerriet goed groeit, zich op de
verbetering van het gewas toelegt, is zonder
eenigen twijfel zeer aanbevelenswaardig. Eigen
lijk mag het verwondering wekken, dat men
het niet reeds sedert lang beproefde. Over
het algemeen echter is men er te zeer tevreden
met wat men heeft, om zich af te vragen pf
men iets beters kan krijgen.
In Zuidoost Colorado en Kansas
hebben groote prairiebranden gewoed. In
laatstgenoemden staat werdon 20 vk. myiétt
geheel verwoest. Tien boerderyen zyn vei-
nield. Eenige personen werden zwaar gewond.
Te Klausenburg is eene school-
juffrouw, die hevig aan griep geleden heeft,
in eene verdooving vervallen, welke reeds
eenige dagen duurt. Het is onmogelijk haar
eenig voedsel te doen innemen en men vreest
daarom dat zij van uitputting bezwijken zal.
De geneesheeren houden dit voor een geval
van „la Nona".
Volgens Viethon's „Geschiedenis van Dit-
marschen" heerschte deze zonderlinge ziekte
in 1439 epidemisch. „De lyders", dus wordt
daarin vermeld, „sliepen 3 dagen en 3 nachten
en waren halfdood als zy ontwaakten."
De rooverhoofdman Liapi is
met een paar makkers te Zaros op Creta in
de val gsloopen. Toen de soldaten hem
aanmaanden de wapenen neer te leggen,
vuurde by op hen, do troep vuurde terug
en doodde Liapi. De andere roovers vluchtten.
roman van
-VAVIER DE nOVTÉPIN.
29)
„Het is my, alsof ik die lyken nog zie,
er waren er zes, elk van hen droeg om den
hals den gouden penniDg, dien ik by de ge
boorte van myne dochter heb laten slaan. Een
man stond er by, met een mes in de hand,
gereed om de penningen af te nemen."
Zyne handen en zyn gelaat waren mot bloed
bevlekt; hij was onkenbaar. O, het was een
akelige droom.
„Wel akelig, maar gelukkig was het slechts
een droom en mijnheer de graaf kent het
spreekwoord: drooraen zyn bedrog."
„Ja," antwoordde de graaf, „je behoeft niet
langer bfl mij te waken, Jéröme; ik gevoel
mij voel beter. Ga naar bed."
JérSme verwyderde zich.
Te tien uren sliep alles in het hotel De
Thonnerieux, alles, behalve de graaf.
Philippe De Thonnerieux gevoelde zich
niet beter. Hy had zyn oudon, getrouwen
knecht niet willen verontrusten, maar een
geheim voorgevoel zoide hem, dat het einde
naby wa3.
Hy lag achterover in zyn bed, zyn boezem
zwoegdehet was alsof zijne keel werd
dichtgeschroefd. Zyne oogen puilden uit zyn
hoofd. Zoo bleef hy een uur lang liggen;
toen sloot hy de oogen ende graaf
Philippe De Thonnerieux was met zyne
vrouw en dochter vereenigd.
Het was negen uren in den morgen, toen
Jéröme zacht aan de deur der slaapkamer
van zyn meester klopte. Hij kreeg geen ant
woord, klopte opnieuw, en toen ook dit
zonder gevolg bleef, trad hy binnen.
Mst een vreedzamen trek op het wasachtige
gelaat lag de graaf De Thonnerieux onbe
weeglijk ni zyn ledikant. Zijn eene hand
lag op de dekens, .Jérömo raakte die hand
aan; zij was yskoud. Vervolgens boog hy
zich over zyn meester heen, legde zyn wang
aan zyne lippen, maar geene ademhaling
word de trouwe knecht gewaar. Hy legdo
zijne hand op hot hart, het klopte niet meer.
Geen twyfel bleef over: de graaf De Thon
nerieux was dood.
De oude knecht uitte een kreet van wan
hoop en viel voor het bed op zyne knieën neer.
Weenend bad hy voor de zielerust van
zijn meester, dien hy zoo liefhad. Toon stond
hy op, de gedachte aan zijn plicht kwam
weder bij hem op.
Hy sloot alle deuren en vensters met uit
zondering van de deur der sterfkamer en
deelde den bedienden het treurige nieuws
mede, dat hun meester was overleden.
Deze tyding bracht groote ontsteltenis
teweeg, de graaf De Thonnerieux werd door
al zyne onderhoorigen hoog geacht en bemind.
Alle bedienden begaven zich naar de sterf
kamer en knielden voor het doodsbed van
hun meester neer. Toen zetten zy kaarsen
voor het bed en inmiddels begaf Jéröme
zich naar de rue de Condé, waar de notaris
van don graaf, do heer Pérollet, woonde.
Dezen deelde hij het treurig bericht mode,
he'goen de notaris mst droevige belangstelling
aanhoorde.
„En nu kom je waarschynlyk myne hulp
inroepen, mijn waarde Jéiöme," zeide hy ten
slotte.
„.Ta, mynheer."
„Spreek I"
„Hoewel mynheer de graaf, myn diep be
treurde meester, waarschynlyk by u zyn
testament beeft gedeponeerd, moet ik daarom
toch den vrederechter verzoeken, alles te
verzegelen."
„Dat moet gebeuren; daarenboven heb ik
geen testament van den graaf."
„Geen testament?" vroeg Jéröme verbaasd.
„Neen, en toch twyfel ik er geen oogen-
blik aan, of by moet er een gemaakt hebben.
Mynheer de graaf was er de man niet naar
om geene orde op zyne zaken te stellen."
„Ik geloof dat eveneens, en daar u het
niet onder uwe berusting heeft, zal het
waarschynlyk in de studeerkamer ge
borgen zyn."
„JVy zullen onmiddellyk alles doen ver
zegelen. De vrederechter zal het testament
opzoeken. Wy zullen er terstond heengaan."
De notaris Pérollet en Jéröme werden by
den vrederechter toegelaten, waar eerstge
noemde den magistraat van alles op de
hoogte stelde.
„Dus u gelooft," richtte de vrederechter
zich tot Jéröme, „dat er een testament be
staat?"
„Ja, mynheer, dat testament moet in het
hotel zyn, wanneer de graaf het ten minste
niet by een anderen notaris heeft gedeponeerd."
„By een anderen notaris!" riep Pérollet
uit, „dat is onmogelijk.
„Als het testament bestaat, dan moeten
wy het vinden," zeide de vrederechter, „ik
zal aanstonds met myn griffier naar het hotel
komen. Heeft u de sleutels van alle kasten
„Ja, mynheer," antwoordde Jéröme.
Wordt vervolgd.}