N®. 9227. Dinsdag IS Maart. A®. 1890. jouraat wordt dagelijks, met uitsondering van <gpn- en feestdagen, uitgegeven. I Premie Leidsch Dagblad. Onze Minister en andere Novellen, ■Twee Novellen Leiden, 17 Maart. Feuilleton. Het Roode Testament. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANTl Toot Leiden per s weenden..7.l..~f 1j0. Franco per post.1.40. Afzonderlijk© Nommers.fc.05. PRIJS DER ADYERTBNTIEN: Ten 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17|« Grooier© lettere neer pleeternimto. Toor het in» eeeeeeren buiten de sted wordt 0.10 berekend. De ingenomenheid, waarmede onlange het Premie-boekwerk„Het Testament van mevrouw He Toanette", van Gerabd Killer, werd ontvangen, heeft den Uitgever izer courant doen besluiten onzen Abonné's ogmaals een Premie-boekwerk van denzelfden, gemeen gevierden schrijver aan te bieden. Er zijn er thans twes, waaruit de Abonné's tne keuzo kunnen doen. Het ééne is getiteld terwijl het andere tot titel voert: O» e heeren Stalem en Ochave.) De naam van den Schrijver is voldoende arborg dat ook de inhoud van deze beide werken van degeiy ken, onderhoudenden aard ie. ■..ÏKeeds de eerste novelle in den eereten bundel getuigt dit. Het sloeg halfacht op de torenklok en Gerrit Staalman, de secretaris der gemeente Weringveld, gaf zijne aanstaande een wenk, dat het hun tijd was. Het was Woensdag avond, dus sociétoits-avond, en op die samen komst van de notabelen van het dorp ontbrak hy nooit. Te acht uren begonnen de werk zaamheden, maar hij moest zijne verloofde, Marie Annelbeem, eerst nog naar de dames Mantel brengen, die zij gewoonlijk op den sociëteits-avond gezelschap kwam houden en waar hij haar tegen elf uren dan ging halen. De dames Mantel nu woonden een klein kwartier buiten het dorp op het miniatuurland- goed „Welgelegen," en 't was dus tijd om den tocht te ondernemen. Als je maar wilt, zeide Staalman. Ik ben klaar, antwoordde juffrouw Annel beem en zij stond op, wikkelde zich in haren doek, om straks in de gang haren grooten strooien hoed op te zetten, die voor den avond dienst was bestemd. In dat toilet zou men haar zeker niet schaken, maar zoo ooit iemand daar plan op had, was het nu de gunstigste tijd er voor, want hst was pikdonker buiten, en te Weringveld had men geen gas en brandde men geene lantarens vóór den leten October. Voor Staalman en zijne aanstaande was dit geen bezwaar. Zjj hadden wel blindelings den weg naar „Welgelegen" kunnen vinden, al was het alleen maar ten gevolge van de Woensdag avonden, die de jonge dame daar sleet. Hun engagement toch had al acht jaar geduurd en te Weringveld was men van oor deel, dat hst nóg wel acht jaar ken duren. De dokter had er eens van gezegd„huwe lijken worden in den hemel gesloten" en sinds dien tjjd werd do verhouding tuesehon Staal man en juffrouw Annelbeem, het „hemelsche engagement" genoemd. Maar zij bleven elkander trouw en geen van beiden gaf den moed op, dat niet te avond of morgen, door welke omstandigheden ook, een aardsch huwelijk voor hen mogelijk zou worden. Staalman speelde steeds een twintigje in de loterij en Marie maakte zeer veel werk van de dames Mantel, die wel niet schatrijk, maar toch ver van onbemiddeld waren. Zjj hadden Het is hier evenwel de plaats niet om den inhoud van „Onze Minister" verder mede te deelen, willen we geen gevaar loopen hun, die zich de premies wenschen aan te schaf fen, te veel te vertellenen te veel van het goede kan óók schaden. In ieder geval blykt uit het bovenvermelde wederom de prettige en onderhoudende stjjl van den gevierden schrijver en zal er bi) menigeen de lust door worden opgewekt om eveneens met de andere boeiende verhalen, als: „Een drukke dag", „Een drukke avond", „De Wraak van den majoor", „Een Turksch bad", „Zijn schoon moeder", „Een eindje sigaar", „In een spoor weg-coupé" enz., kennis te maken, gekruid als al deze schetsen zyn met goeden geest en gezonden humor. Maar ook het andere premieboekwerk doet zien dat Kelleb meesterlijk de kunst verstaat om in aangenamen vorm mede te deelen wat ala product van zjjn geest uit zijne pen is gevloeid. De novelle, getiteld: „de heeren Stalem," is hiervan allereerst een krachtig bewijs. Het is een verhaal, dat naar het einde doet verlangen, m. a. w. dat de nieuws gierigheid naar de ontknooping sterk prikkelt. De onderwerpen, tot opbouwing van het ver haal gekozen, zijn daartoe dan ook alleszins in staat: de veete of verwijdering, welke er ontstaan is tusschen bloedverwanten, welke verwijdering allengs in toenadering overgaat en waarvan eens erfenis de middellijks schul dige was; genegenheden, welke later aanlei ding geven tot het sluiten der hechtste ban den enz. houden de aandacht gaande en ver schaffen, evenals de andere in dezen bundel voorkomende novelle: „Ochave", welke in verschillende hoofdstukken is verdeeld, vele genoeglijke oogenblikken, voor weinig geld. Morgenavond wordt de bon gegeven. Oflloloele Kenniegevlugen. De Burgemeester ven Lelden herinnert bij deze den •eeetelyken en Studenten in de Godgeleerdheid, die reede bij de Nationale Militie zijn ingelijfd, als mede hnn, dio daartoe kannen worden opgeroepen, dat zij tot het bekomen der ontheffing ran den werkelijk,-n dienst, bedoeld bij de lste zinsnede Tan art. 127. der wet ran den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), verplicht gijn tusechen den 20sten Meert en den leten April dezes jaare, bnnne aanvragen, met het daarbij behoorend bewijseluk, bij hem, Burgemeester, in t« dienen. Leiden, De Burgemeester van Lelden, 17 Maart 1690. DE KANTER. Heden is aan de universiteit alhier de hser O. L. Mens Fiers Smeding, geb. te Soerabala, bevorderd tot doctor In ie rechtswetenschap, met academisch proefschrift, get.: „Art. 49 Burg. rechtsvordering." Wy vestigen er de aandacht op dat morgen, Dinsdag, en a. s. Vrijdag de inschrij ving zal plaats hebben van nieuwe leerlingen voor het- zoo nuttig werkende Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix." De dag van gisteren was voor den adjudant-onderoffloier vaandeldrager van het vierde regiment infanterie, den heer C. C. Van den Bergh alhier, een hoogst belangrijke. Op den 16dea Maart toch mocht hij herdenken hoe hy 30 jaren geleden tot sergeant bij ge noemd regiment werd bevorderd. Maar tevens deed hy de ervaring op hoezeer hy by 't corps niet alleen hier, maar ook elders wordt geacht. Des middags te twaalf uren kwam op de officieren-bibliotheekkamer eene deputatie van de enderofficieren uit Delft, Gouda, Haarlem en Leiden, waar bataljons van het regiment in garnizoen liggen, te zamen, ten einde den jubilaris, by monde van don adjudant-onder officier Klandermans, met dezen dag geluk te wenschen, onder herinnering aan zyne eer volle militaire loopbaan, blykende uit zyn staat van dienst. Immers, den 8sten April 1857 by het Instructie-bataljon te Kampen in dienst ge treden als soldaat voor den tyd van tien jaren, werd hy den lsten November van datzelfde jaar korporaal-titulair, waarna hy den lCden Februari 1858 werd overgeplaatst by het 4ds reg. inf. en den 22sten dierzeifde maand werd aangesteld tot korporaal. Den 16den Maart 1860 werd hy bevorderd tot sergeant, den 263ten September 1863 tot fourier, den llden October 1865 tot Bergeant-majoor en den llden Juni 1874 tot adjudant-onderofficier vaandeldrager. De volgende eereteekenen van veeljarigen dienst werden hem toegekend: lste chevron den lsten Januari 1867, bronzen medaille den 23sten Januari 1871, 2de chevron den 23sten Januari 1877, zilveren medaille den 23sten Januari 1883, 3de chevron 23 Januari 1889, terwyi de gouden medaille, nadat hy thans reeds 30 jaren onderofficier geweest is, hem binnen enkele jaren te wachten staat. De heer Klandermans deelde den jubilaris mede dat de onderofficieren van het regiment niet konden nalaten een blyk. van hunne warme belangstelling in dit feest te geven en het was hem daarom aangenaam uit aller naam een mahoniehouten scbryfbureau met inktstel te mogen aanbieden. Dat de jubilaris dit blyk van vriendschap zeer op prys stelds, behoeft geen betoog. Ook nog eene andere verrassing wachtte- hem. Een half uur later, om halféén, werd hem verzocht op de repetitie-kamer derregi- ments-stafmuziek te komen, eveneens, geiyk by de vorige plechtigheid, met zyne familie, w. o. ook een zoon, die tevens onderofficier is. Daar waren al de leden van het atafmu- ziekcorps vereenigd, uit wier naam de jubi laris werd toegesproken door den directeur,, den heer Mann, wien hy hy zyne benoeming steeds gaarne had geholpen in militaire zaken, waarvan deze minder op de hoogte was. De heer Mann hoopte dat dezelfde goede ver standhouding steeds moge blyven bestaan. Toen hem daarna namens de musici een- cadeau, bestaande uit een compleet eetservies, met een album, vermeldende de namen der-' deelnemers, was aangeboden, klonken er fan fares en een „lang zal hjj leven", waarop de- heer Van den Bergh verklaarde niet by machte- te zyn naar behooren te bedanken. Daartoe- was by te veel aangedaan. Dit echter kon- hy getuigen, dat, was het hem eene groote eer, een geschenk van de onderofficieren dus van leden in eigen stand te ontvan gen, die eer voor hem des te grooter was nu het een blyk van belangstelling der muzi kanten gold, omdat hy het stafmuziekcorps beschouwde als esn kind, dat hy had zien opgroeien, daar dit eerst in 1875 was opge richt, terwyl dit vóór dien tyd alleen uit hoornmuziek bestond. De jubilaris achtte den heer Mann hoog en wenschte het muziekcorps geluk met het bezit van zulk een kapelmeester, die het corps- had gebracht tot zulk eene hoogte in de kunst- als het tot heden heeft bereikt. In den loop van den namiddag gaf de- jubilaris vervolgens ten zynen huize, naast de Morschpoort-kazerne, receptie. Het eerst ont ving by daar de leden van hot muziekcorps, bohan van X A TIER DE MOXTÉPIW. U) „Zou je daarvoor aan vyftien duizend fran ken genoeg hebben?" vroeg Jacques Lagarde. Pascal sprong op. „Vyftien duizend franken 1" riep hy uit; „meer dan genoeg zelfB." „Welnu, reken dan op vyftien duizend franken." „Maar waar duivel zal je dat geld vandaan halen?" „Het ligt reeds voor my klaar." „Te Parys?" „Neen, te Joigny, myne geboorteplaats." „Geef my daar eene opheldering van." „Dat is kort en duidelyk. Tydens myn ver bluf te Nimes is myn vader gestorven. Eenige weken geleden beb ik een brief van den notaris ontvangen, die wist, dat myn tyd ten einde liep. Hy verzocht my, wanneer ik vry was, naar JoigDy te komen, om van ds vader- lyke erfenis bezit te nemen. Deze bedraagt ruim vyftien duizend franken." „Overheerlijk, dat komt ons uitmuntend te pas. wy gaan naar Joigny, ge gaat naar den notaris, neemt de erfenis op, wy vertrekken naar Parys en ik beloof je dat uw kapitaal spoedig vertienvoudigd zal worden." „Daar reken ik op, maar laten wy nu het een en ander voor ons toilet gaan koopenwy hebben voorloopig toch achthonderd franken." „Wanneer wy te Parys komen, zullen wy het eerst naar eene oude vriendin van my gaan, Angóle, waar ik je wel eons over ge sproken hob. Zy is eene schrandere meid, die ons zeer nuttig kan zyn." Het waardige tweetal kocht te Nimes het een en ander, wat aan het toilet ontbrak, be gaf zich toen naar het station en vertrok met de eerste gelegenheid naar Joigny-sur-Yonne. VII. Op de tweede verdieping van een logement in den faubourg du Pont, te Joigny, „De Visscher Martin" genaamd, woonden op twee kamertjes twee vrouwen, moeder en dochter. De moeder was vyf en veertig, de dochter negentien jaren. Het meisje, Martha Emilie Berthier, was eene bloeiende schoonheid, maar op haar gelaat lag eene uitdrukking van diepe smart. Hare moeder lag op het ziekbed, voortdurend aan gevallen door de hevigste koortsen. Op het oogenblik, dat wy de nederige woning van Marie Grandchamp, vroeger weduwe Berthier, binnentreden, wachtte het meisje met ongeduld op den dokter. Deze had by zyne vorige bezoeken weinig hoop gegeven. Wel had hy niet gezegd, dat er gevaar bestond, maar zyn bezorgd gelaat was reeds voldoende om Martha, die hare moeder hartelyk liefhad, vrees in te boezemen. Er werd geklopt. Martha sprong op om te openen, in de hoop dat het de dokter wa3, maar het was de waard uit „De Yisscher Martin", tevens de huisheer. Hy was in een witten kiel gekleed en had eene witte muts op, want hy vervulde tevens den post van kok voor zyn établissement. „Vergeef my, dat ik u stoor, mejuffrouw," zeide de waard, terwyl hy beleefd zyne muts afnam, „ik kom u myne rekening brengen het is vandaag de laatste dag van de week, en de regel van myn huis is elke week te betalen; dat is een goede regel, waar ieder zich wel by bevindt." Martha werd bleek, maar zy bedwong zich en strekte de hand naar de rekening uit, welke de waard haar aanbood. Zy wierp een vluch- tigen blik over de cyfers en sprak: „Dus ben Ik u achttien franken schuldig, mynheer." „Achttien franken voor kamerhuur en kost, dat is niet duur. „De Visscher Martin" staat bekend als goed en goedkoop." „'t Is goed, mynheer; ik zal u betalen. Wees zoo goed hier een oogenblik te wachten." Zy ging in de andere kamer, opende de lade- van eene kast en nam er eene oude portemon- naie u*c, die zy opende. Er bevonden zich een- louis d'or, drie franken en zes sous in. „Myn laatste geld," zuchtte Martha, terwyl zy den louis d'or nam, „en ik heb myn hor loge reeds naar de bank van leening gebracht; wat moet er van ons worden, oarme moeder l" Hare Bchoone oogen vulden zich met tranen,, die zy spoedig afdroogde, en daarop keerde zj} naar den huisheer terug. „Als 't u blieft, mynheer," sprak zy. De waard nam den louis aan, gaf haar een twee-franks-stuk terug en vroeg: „Hoe is het met uwe moeder vanmorgen? Is zy wat beter?" „Helaas neen, de koorts houdt aan; ik maak my zeer ongerust." „Is de dokter al gekomen?" „Nog niet; ik zie met verlangen naar hem uit; hy weet hoe noodig hy hier is." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 1