N°. 9211.
I>ondLei*dlaa: 27 Februari.
A0. 1890.
jin (jourant wordt dagelijks, met uitsondering
van fpn- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 26 Febrnari.
Feuilleton.
Het verhoor op 's-Gravenstein,
PHU8 DXEXft OOCTUKT:
fur I*id«n per t uuio.?;i' l.lt.
ftuw per poetIÜ'
AMerljfk* NomnuiIJ9.
PRIJS Dm ADVBBTJflN TUIN:
To 1—4 regels 1.0». Iedere regel «eer
Orootere lettere Beer pleeteroiimte. Teer keè te-
oeeeeeren buiten de eted wordt 0.1» 1
Heden is aan de universiteit alhier de heer
D. A. Ribbe, geb. te 's-Gravenhage, bevorderd
tot doctor in de staatswetenschap, met acade
misch proefschrift, get.: „Hetspaarbankwezen
in Nederland", en dezelfde tot doctor in de
rechtswetenschap, met Stellingen.
Aan dezelfde universiteit is het doctoraal
examen in de rechtswetenschap afgelegd door
den heer C. W. Schlingeman.
Het studenten-muziekgezelschap „Sempre
Crescendo" gaf gisteravond het jaarlpksche
Invitatie-concert, dat eene aanzienlijke schare
van Leidens ingezetenen naar den Schouw
burg had gelokt. Alle rangen waren dicht
hezet. De schoone kunne was er in keurige
toiletten niet het minst vertegenwoordigd.
Het concert werd geopend met „l'Arlé-
sienne", suite d'Orchestre van Georges Bizet,
waarmede de werkende leden, versterkt door
het strijk orkest van het 4de reg. inf., zich
uitstekend deden gelden. Ken luid applaus
viel hun dan ook ten deel, evenals na de
„Zwei elegische Helodieen" voor strijkinstru
menten van Edw. Grieg.
Beide deze werken waren aan het gezelschap
ten geschenke gegeven door de hoeren jhr.
mr. C. ridder Pauw van Wieldrecht, en J.
A. baron Tan Zuylen van Nyevelt.
Wat het vocale gedeelte betreft, trad als
solist op de heer Jos. M. Orelio, lid van het
gezelschap van den Amsterdamschen Park
schouwburg. Hij droeg voor de beroemde ba
riton-aria: „Geheel des menschen ziel" uit
de „Vondel-cantate" van R. Hol. Ofschoon het
bleek dat h(j onder den invloed van verkoud
heid leed, had men toch gelegenheid zijn
prachtig en krachtig orgaan te waardeeren,
en des te meer werd z(jn optreden op prijs
gesteld, toen in de tweede afdeeling de pre
sident van het gezelschap de toegevendheid
van het publiek voor den zanger inriep, wiens
keelaandoening inmiddels was toegenomen,
zoodat hg niet kon zingen gelijk het eigenlijk
behoorde. Hg zong toei de Arioso uit Mas
senet's „Hérodiade", de allerliefste „Terug
komst" van Verhuist en het geestige „Ter
Lustechen Taveerne" (No. 3 uit „Mijne Lente")
van Mann. Hg voldeed daarin zóó zeer, dat
hg het laatste moest herhalen.
Eene andere landgenoote, mej. Carry Mess,
uit Scheveningen, trad als soliste voor de
viool op. Reeds in het „Concert No. 4" met
orkest, van H. Vieuxtemps, bleek welk eene
uitnemende dilettante men hier voor zich zag.
Zij munt uit door eene goede techniek, zui
veren, vaBten streek en schoone voordracht,
en voldeed zoozeer, dat zg na het „Largo"
van Haendel en de „Mazurka" van Wieniawski,
ten gevolge der daverende toejuichingen, een
nommer moest ten beste geven.
Een oude, maar tevens goede bekende was
de heer L. Leonides Van Praag, die, (in plaats
van de aangekondigde „Tarentelle" uit het
Violoncel-concert van Lindner) het „Abend-
lied" van Schubert en het „Andante" op. 94
voor violoncel van onzen stadgenoot den heer
Mann deed genieten. Heerlijk vooral was de
kennismaking met het laatstgenoemde, dat
voor het eerst werd uitgevoerd. Den artist
werd een fraaie krans geschonken.
De tweede afdeeling werd door het orkest
geopend met Hol's „Concert-ouverture" C-mol
en gesloten met de ouverture van de „Frei-
schiitz" van Von Weber. De eerste zou worden
gedirigeerd door den componist zeiven, doch
de president moest tot zijn leedwezen mede-
deelen dat de heer Hol door ongesteldheid
verhinderd was geworden over te komen. De
uitvoering geschiedde nu, evenals van de
overige orkestwerken, onder leiding van den
heer Mann en werd beantwoord door de aan
bieding van een sierigken krans, welke, gelgk
de twee, die reeds in de pauze waren vereerd,
aan de banier werden gehecht, onder fanfares
en luide toejuiching.
Het publiek was over al het gehoorde
merkbaar ten zeerste voldaan en heeft van
deze uitvoering ontegenzeggelijk den besten
indruk medegenomen.
De vergadering, uitgeschroven door het
bestuur van het departement Leiden der
Maatschappij „tot Nut van 't Algemeen", tegen
6 Februari jl., kon alstoen niet plaats hebben
wegens ziekte van hem, die als spreker zou
optreden, den heer J. C. Yan den Berg, uit
Heerenveen. Thans weder geheel hersteld,
trad die spreker gisteravond op in de kleine
zaal van het Nutsgebouw, welke nog veel te
groot was voor het geringe aantal hoorderessen
en hoorders.
Wellicht was deze ver beneden het middel
matige bigvende opkomst het gevolg van het
invitatie-concert, door „Sempre Crescendo" in
den schouwburg alhier tegelijkertijd gegeven,
misschien ook was ze te wyten aan het aangege
ven onderwerp, dat kortweg luidde „Mirabeau"
en menigeen waarschynlgk in den waan zal
gebracht hebben te zullen worden vergast op
eene droge levensbeschryving. Zy, die dit
laatste hadden voorzien, zullen wel vernemen
van de weinigen, die de rede hoorden, dat zy
slecht geprofeteerd hebben.
Q eene droge levensbeschryving van Mirabeau,
maar eene boeiende, leerryke voordracht van
een stuk wereldgeschiedenis, met Mirabeau
tot middelpunt, op den toon van een wel
sprekend kanselredenaar uitgesproken, boeide
aller aandacht en deed ieder als aan de lippen
van den spreker hangen.
Tot inleiding herinnerde spreker in wel
gekozen bewoordingen aan den toestand van
Frankryk in het begin van het revolutie-jaar
1789, verplaatste ons met den geest naar
Parjjs om daar in den aanvang der Meimaand
de opening by te wonen van de byeengeroepen
Staten-Generaal. Wy zagen daar de verschil
lende groepen van afgevaardigden der ver
schillende standen en ook hunne allercbrisle-
lykste majesteiten, den koning opgewekt en
onbezorgd als altyd, de koningin 'ontdaan.
Wy zagen die koningin den blik voor een oogen-
blik doen rusten op Mirabeau, den afgevaar
digde van den derden stand; zy ontstelt by
dien aanblik, zg vreest dien man, ofschoon
ten onrechte.
Honoré Gabriël Victor Riquetti, comto de
Mirabeau, werd geboren te Bignon, in Provence,
op den Oden Maart 1749. Zyne ouders leefden
met elkander byna voortdurend in onmin,
zoodat aan zyne opvoeding geene zorg werd
besteed. Honoré was leeiyk, getuige do weinig
schoone vergelykingen, welke zyn verder by
zgne geboorte maakte en schriftelgk mede
deelde aan zyn broeder. Hy sprak van don
hem geborene o. a. als van een soort marmot.
Het zou ons te ver voeren, zoo we alle
byzonderheden, welke de heer Van den Berg
gaf, wilden weergeven. Genoeg zy het dus
daaruit t9 vermelden dat de oude Mirabeau
zyn zoon door allerlei verkeerde maatregelen
het leven vergalde en den grooten, werk-
zamen geest, welke in hem bleek te wonen,
geheel zocht uit te dooven.
Op 15-jarigen leeftgd werd Mirabeau naar
de militaire school te Parys gebrachthy was
dra officier by de cavalerie, maar leefde in zy'ne
eerste gamizoenplaats op eene wyze, welke
zyn vader deed besluiten hem in 1768 op het
eiland Ré gevangen te doen zetten en hem
later naar Corsica te zenden. Daar won hy
veler genegenheid en kon op 21-jarigen leef-
tyd als kapitein den dienst verlaten. Hy begaf
zich naar een familiegoed in Limousin en trad
in 1772, als op bevel zyns vaders, in het huwe-
lyk met de schoone, maar voor hem niet pas
sende dochter van den markies De Marignon.
Weldra zag hy zich genoodzaakt, met schul
den overladen, de vlucht te nemen naar Am
sterdam, waar hy zyn intrek nam in de
„Keizerskroon" en met lesgeven zgn brood
verdiende.
Te Amsterdam werd hy, dank zg zgns
vaders bemoeiingen, gearresteerd mi daarna
te Yincennes gevangen gezet. In 1780 verliet
hy den kerker en pleitte voor zichzelven tegen
zyn vonnis om ter dood gebracht te worden.
Daardoor redde hy zich.
Den tyd, welken hy in Engeland en te Ber-
ïyn doorbracht, besteedde by goedveel schreef
hU, dat opmerking verdiende. Zyn zedelyk ge
drag was echter helaas verre van lofwaardig.
In Januari 1787 keerde hy naar Parys te
rug, overgegaan tot den derden stand; hy
stelde zich candidaat voor de volksvertegen
woordiging en werd gekozen met eene ver
pletterende meerderheid van stemmen. Zgne
welsprekendheid had in de vergaderingen
een grooten invloed.
Mirabeau had zeer gematigde bedoelingen;
hy wenschte wel de vernietiging van het
oude, verouderde en despotleke stelsel, maar
niet den val der monarchie. Haar té redden
rekende hy zich zelfs een plicht en daarom
was het ten onrechte dat Maria Antoinette, de
fiere Oostenryksche keizersdochter, hem aan-
vankeiyk als vyand duchtte. Het feit, dat hg
geld aannam, ja, door zyne schulden moest
aannemen, om de monarchie te redden, ge
voegd by zyn vroeger slecht gedrag, droegen
er toe by dat hof en parlement hem achter-
uitzetten; daardoor en door eene gevatte
koude bezweek den 2den April 1791 deze
krachtige natuur. Het onrecht, hem door zyn
vader aangedaan, heeft hy dezen nooit ver
golden. Hg troostte dien in zyne stervensure,
ten koste van eene hooge waardigheid, die
van maire van Parys, welke hem had kunnen
in staat stellen de monarchie te redden. Door
zyne afwezigheid toch werd hy niet gekozen.
Mirabeau's ïyk werd in het Panthéon be
graven, onder veler deelneming.
De heer Yan den Berg kon uit het applaus
aan het einde zyner schoone rede het besluit
trekken, dat allen hoogst voldaan waren.
De bisschop van Haarlem heeft eene
nieuwe parochie opgericht te Hillegersberg,
by Rotterdam, en tot pastoor aldaar benoemd
den weleerw. heer C. A. Hammer, tot dusver
kapelaan in de parochie van O. L. Y. Hemelvaart
te Leiden.
De weleerw. heer F. N. Van Zutphen, kape
laan der parochie van de H.'Catharina te
Amsterdam, is in de plaats van den zeereerw.
heer Hammer benoemd tot kapelaan der paro
chie van O. L. Y. Hemelvaart alhier.
Door den Raad der gemeente Zoeter-
of de zwartjes-bende.
9)
Himmelgarden. En de stokken dan?!....
Peter Albert. Metden knuppel
hebtgy het eerst den man aange
vallen.
De oude Harmen. (Met al de anderen hevig
ontroerd, elkander aanziende onder een akelig
gemompel.) Nou zult z' ons arme stumpers
nog rabraken; as wi dat alles edaan hebt,
kump ons dat teelt
Onbeschryfiyk was de woede van Himmel
garden en Peter Albertmoordgloed fonkelde
in beider oogen, en hadden zy daartoe ge
legenheid gehad, zy zouden elkander hier
letteriyk gesproken verscheurd hebben.
Thans had hunne woede uitgewerkt; zicht
baar waren zy afgemat en gevoelden nu eerst,
in welk een toestand zy door vermetelheid
aan den eenen, en door ongepast eergevoel
aan den anderen kant zich en hunne mede
beschuldigden hadden gebracht. Zy gevoelden
zich verloren. Akelig werkte bg hen de wan
hoop. Himmelgarden lachte en schaterde,
gelgk men dit van Satan verwachten zou,
en riep, afschuwelyk grynzende, nit: „Het
is alles door hem en door my gelogen II"
De aanwezige baljuwen en leden der by-
zondere vierscharen zaten daar verbaasd en
zwygende. Elk hunner was door het voor
gevallene diep getroffen en door ontzetting
aangegrepen. De diepe stilte, welke gedu
rende al den tyd, dat de secretarissen optee-
kenden wat zy hadden gehoord, gezien en by-
gewoond, in de raadkamer geheerscht had,
werd thans afgebroken. Men wilde het ver
hoor der gevangenen voortzetten, maar dit
was niet mogelyk. Daarom nam men het
besluit, vooralsnog Himmelgarden ook te
Leiden te houden, ten einde by de verdere
conftontatiën hem by de hand te hebben.
Nadat het opgeteekende gelezen, herlezen en
woordeiyk met het voorgevallene en gespro
kene in overeenstemming gebracht was, en
de baljuwen omtrent de verder te nemen
maatregelen waren overeengekomen, eindigde
deze hoogst merkwaardige terechtzitting, en
de vergadering scheidde met diepe aandoening.
De bekentenissen, door Himmelgarden en
Peter Albert afgelegd, ofschoon dezen daartoe
niet dan huns ondanks en door de hevige
vervoering hunner hartstochten gekomen waren
behelsden te veel inwendige kenmerken van
waarheid, en waren door te vele omstandig
heden verduideiykt, dan dat zy zoo gemak-
keiyk konden worden ingetrokken. Men had
althans alle reden om te verwachten dat zy
door nadere, meer uitvoerige verklaringen
van hun kant zouden zyn bevestigd gewor
den; doch neen, daartoe waren beide deze
menschen te zeer bedorven. Men had terstond
na de vermelde belangryke samenkomst Him
melgarden by een vertrouwd gevangene ge
plaatst, die om eene mindere misdaad zyne
straf ondergaan had en, nog eenige Jaren
moetende opgesloten bly ven, thans der justitie
in voorkomende gevallen ten dienste stond;
deze moest hem gadeslaan, met hem spre
ken en van zyn gedrag in den kerker den
rechter bericht geven.
Himmelgarden bracht den avond na dien
eersten gewichtigen dag, en den volgenden
nacht vry onrustig door, sprong nu en dan
op, liep dan fluitende en neuriënde door het
vertrek en viel daarna weder plotseling op
zyne legerstede neder. In den morgenstond,
na eenige oogenblikken in gepeins gezeten
te hebben, zeide hy, zich met de gesloten
hand voor het hoofd slaande: „Had ik te
Woerden maar bekend dat ik dien misslag te
Nieuwerburg begaan had, en van die ver
vloekte scharenslgpers gezwegenl"Zgnmede
gevangene ried hem hierop aan, dien diefstal
maar te bekennen; want dat het dan wel
mogelgk ware, dat hg daarna weder werd
teruggezonden.
Ingevolge dezen raad, beleed Himmelgarden
nog denzelfden morgen die misdaad stuks-
gewyze en onderteekende deze bekentenis.
Hy scheen daarin oprecht en gaf als zgne
medepliohtigen opden ouden Harmen, diens
zoon, Ayke bygenaamd, Peter Albert en diens
beminde Elisabeth Joseph. De afspraak en het
overleg betreffende die daad, zyn vernachten
in het huis van Doesburg, hun oponthoud in
den naburigen hooiberg, de plaats en prys
van den verkoop der gestolen goederen, kort
om de geringste omstandigheid werd door
hem niet verzwegen. Yan den diefstal door
middel van geweldige inbraak, by Cornelia
Yan Donk te Alfen gepleegd, verzekerde hg
niets te wetenook niet van dien by Neeltje
Reyer8, te Bodegrave, kort na het gebeurde
te Nieuwerbrug voorgevallen. Ziende echter,
dat hy nog niet werd teruggezonden, geiyk
hy zich had voorgesteld, bekende by drie
dagen daarna des morgens den diefstal en de
inbraak te Alfen met al die omstandigheden,
welke hem door Peter Albert op dien geduch-
ten Vrgdag in het verhoor waren aangezegd.
(Wordt vervolgd.)