Be Eerste Homer ca de Begrooting van HoloniEn. De meerderheid der Eerste Kamer heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen voor eene gewichtige daad. De politieke levensdraad van den minister Keuchenius is afgesnedenhet Xde hoofdstuk der Staats- begrooting is, hoewel met de geringe meer derheid van 20 tegen 19 stemmen, verworpen. Vooraf echter kwam bp de Surinaamsche begrooting de heer Wertheim terug op het conflict tusschon den gouverneur der kolonie en de Koloniale Staten. Zijne conclusie was niet gunstig voor de handelwijze van den gouverneur. Immers had alles aangotoond gemis aan zelfbeheersching bij den gouverneur, dat hy het gezag benadeeld bad door de wyze, waarop bp het handhaafde, on dat het regeerings-reglemont onverwijld herziening behoeft. De minister van koloniën wilde zich om trent de juistheid dier conclusion nog niet uitlaten zoolang hy geene nadere inlichtingen uit de West had ontvangen. Hij erkende de noodzakelykheid van herziening van het regoorings-reglement. De West-Indische bogrooting werd zonder stemming goedgekeurd. Daarna opende de heer Van Gennep het debat over de begrooting van koloniën met een hevigen aanval op hot beleid van don minister, dat hem alle vertrouwen, in dien bewindsman ontnam, een vertrouwen dat hy zich in de andere Kamer kunstmatig wist te verwerven, daar voor- en tegenstanders 's minis ters tekortkomingen erkennen. De epreker somde de bekende grieven, welke zyn wan trouwen rechtvaardigden, op: Atjeh, opium. Vooral verweet hjj don minister dat hy door het voorschryven van onuitvoerbare maat regelen den eerbied voor de wet ondermynt. Zoo berekende hy dat 's ministers opium- politiek der schatkist te staan komt op 4 millioen verlies en dat in den tegenwoordi- gen finantiëelen toestand. Ook keurde hy af 's ministers houding in zake het Indische muntwezen. In het kort kon hy, op grond van 's ministers zwak en onverdedigbaar be leid, zyno afwachtende houding van verleden jaar niet voortzetten. Ook de heer Insinger toonde zich teleur gesteld over 's ministers bestuur, wiens op treden zoovele verwachtingen had opgewekt, gispte 's ministers inmenging in godsdienstige zaken en wilde een krachtiger optreden in Atjeh. 's Ministers houding is te weinig door tastend in Atjeh. Daarom is hy tegen de begrooting. De heer Van Weideren Rengers besprak in de eerste plaats de inrichting van het koloniaal verslag, de bron van onze kennis van de Indische toestanden. Hy wenschte eene oordeelkundiger inrichting van dat verslag. Wat 's ministers algemeen beleid betreft, de Atjeh-politiek is de question brülante. De passieve staatkunde heeft demoraliseerend en zeer nadeelig gewerkt en werdt door alle deskundigen veroordeeld, doch de minister biytt haar maar volgen. Even af keurenswaar- dig is 's ministers houding iD de godsdienstige quaestie; het alternatief tusschen Kruis en Islam is hoogst bodenkelyk. De minister Mackay meende dat men aan 's ministers woorden niet te veel moest hechten, maar bu een minister als dezen komt het vooral op do woorden aan en op de kracht, die bij daarin legt. Wat spreker betreft, zyn laatste vertrouwen is aan het wankelen gebracht door 's ministers ontwpkend antwoord in de Tweede Kaïner aan den heer Levyssohn Nor man ten aanzien der door dezen hom voor gehouden antecedenten van mannen als Elout en Van Nispen van Sevenaer. Het ware beter dat de minister, met eerbiediging van hunne godsdienstige gevoelens, de staatmanswps- hsid van die mannen volgde. De heer Six had reeds ten vorigen jare bezwaar togen 't beleid van dezen minister. Hy stemde, na rpp beraad, tegen zyne be grooting. De Kamer nam intusschen toen de zware verantweordeiykheid eener vorwerpiDg niet op zich. Sedert hoeft men den minister een jaar aan 't werk gezienmen heeft de debatten in de andere Ramor gevolgd en thans zegt spr. dat zpne ongerustheid is toegenomen en hy daarom verplicht is tegen de begrooting te stemmen. Al de vertegenwoordigers van de katholieke en de conservatief-antirovolutionairo party waren, behalve den heer Henri Smits, tegen woordig, maar slechts één dezer leden kwam in he', debat, en ook d»Z9 heeft het beleid de m ministers niet principiësl verded gd. Toen in don namiddag, nadat uitsluitend tegenstan ders het woord gevoerd hadden, de voorzitter" vroeg of nog andere leden het woord verlang den, meldde zich niemand aan. Do minister wachtte geruimen tyd alvorens bpzelf het woord nam, want het is gebruikelpk dat de leden der vergadering, die do regeering willen verdedigen, vóór den minister hunno goed keurende stem doen hooren. Maar na een eenigszins pynlyk zwijgen moest de heer Keuchenius geheel alleen de taak aanvaar den, waarin niemand hem bijstond. Niet zonder spyt begon hy dan ook in den aanvang zpner rede, die zeven kwartier duurde, te constateeren, dat by de sprekers, die by de algemeene beraadslagingen het woord voerden, zich thans vier nieuwe ge voegd hadden, allen in afkeurenden zin. De minister betuigde zyn leedwezen over het door de leden uitgesproken oordeel. Vooral de afkeuring van den heer Van Gennep, op wiens medewerking hy had gerekend, deed hem leed. De minister meent echter dat hjj miskend is geworden in zpne bedoelingen en in hetgeen hy gesproken heeft. Wanneer de heer Van Gennep het finantiéel beleid afkeurt, dan vergete hy niet, dat de koloniale hervormingen voer zoover hy als koloniaal hervormer mag genoemd worden geld kosten. Maatregelen betreffende de heeren diensten, de landrente, de koffie maken gel delijke offers noodzakelyk. Van workeloosheid is geen sprake. Behalvo de rageling der spoorwegen en de Ombiliën- velden, zullen komen eene regeling van de exploitatie der haven te Tandjong-Priok, eene regeling der Billiton-quaestie en eene her ziening der mynwet. Wisseltrekking op korten termyn is ingevoerd. Omtrent do Atjeh-zaak meende de minister zich niet te veel te moeten mengen in de be voegdheden van den gouverneur. De minister kan niet dadelyk verandering brengen in de instructie of de aanschrijving van 1884. Dit zou hem als roekeloosheid zpn toegerekend. Reeds in Juni 1888 verklaarde hy in de Tweede Kamer het stelsel van concentratie te wilien voortzetten, daarop kan niet telkens worden teruggekomen en de gouverneur-gene raal en de gouverneur van Atjeh behouden geheel hunne vryheid van handelen. Onder zulke omstandigheden kan men den minister niet den minder gunstigen loop van zaken toerekenen op het eigen oogenblik dat men verlangt dat hy zich van alle bemoeiingen ontboude. De minister heeft geenerlei veran dering gebracht in den staat van zaken zoo als de gouverneur-generaaal Van Rees dien in het leren riep. Zoo is Atjeh ook volkomen in staat geweest den uitval van Kota-Pohama te bewerkstelligen zonder dat de minister daarop invloed kon uitoefenen. De uitkomst kan don minister kwaiyk geweten worden. Reden om aan den goeden uitslag te wanhopen behoeft nog niet te bestaan. De noord- en oostkust van Atjeh zyn door deze Regeering gesloten, de invoer van wapenen en munitie is verminderd en die maatregelen hebben goed gewerkt. Dat de zaken voortgang maken, bewpat het feit dat het ons bevriende hoofd Toekoe-Nek door de Atjeh-hoofden en den suita» thans welwillend is ontvangen, terwyi zy hem vroeger vogelvrp hebben verklaard. Omtrent bet opium gaf de minister te ken nen, dat het eenjarig pachtstelsel is voorge steld om hervormingen te kunnen voorbereiden in het meeste belang des lands. Bp 's ministers optreden liepen de pachten nog tot einde 1889. Het plan des ministers in deze wordt door den gouv.-gen. beaamd. De gouv.-gen. is doordrongen van de noodza kelykheid eener regeling, gericht op verminde ring van 't gebruik, meer nog dan om de na doelen van het pachtstelsel te overwinnen. Dat zooveel schade door 's ministers bemoeiin gen zou zyn toegebracht aan de financiën, is niet gebleken; de pacht zal in 1890 minder zpn. maar 't is niet bewezen, dat de ontvangst minder zal bedragen, daar ook by de 3-jarige pacht 4 millioen onbetaald bleef. Omtrent de circulaire over het Indisch munt wezen verwondert het den minister dat men hem kwalyk neemt inlichtingen gevraagd te hebben aan den gouv.-gen. over eene zaak die in Indiê en hier zeer de aandacht trok o. a. in het jongste verslag der Eerste Kame' over de Indische begrooting. Hy beeft gevraagc welke bsslissing was genomen omtrent hei enquóteverzoek der Kamer van Koophande en daarbp verschillende argumenten in he tijdschriftartikel van den b6er Van den Bi bsstreden. Van sarcastische uitdruk kin gei herinnert de minister zich niets. Stokpaardjes heeft hp daarbjj niet willen borpden, evenmin hartstochten opwekken, maar alleen de zucht om inlichtingen te ontvangen omtrent de mogelpkheid om don kunstmatigen munttoe- stand óp te lossen. Ten aanzien der godsdienstige politiek ver zekerde de minister verder dat hp den gods dienst niet misbruikt of gebruikt tot politieke doeleindende minister behoeft de gevoelens van zyne geestverwanten niet te streelon, omdat zp het met hem eens zpn. Hp wenscht slechts door zpne uitingen anderen tot zyn gevoelen te brengen. Tegen het verwyt van „godsdienstwaanzin" kan de minister zelf zich n'et verdedigenhet verwpt van razerny moest ook da groote Heil-apostel verdurenlater is gebleken dat Hy woorden van waarheid en gezond verstand sprakde invloed, door hem op de Christen-maatscbappp uitgeoefend, is het beste bewys dat het geloof van den Heil-apostel in overeenstemming met Gods Woord is en don zegen Gods kan verzekeren aan al wie daaraan gelooven. De waarde van den godsdienst wordt ook in de Kamer erkend; waarom maakt men zich dan ongerust dat 's ministers godsdienstige belydenis politieke beroeriDgen in het Oosten kan teweegbrengen? Mozes en Abraham worden door de Maho- medanen gelyk Christus erkend. Hoe kan hy het dan wraken, dat Neder- landsche Christenen weigerden hem te eeren en de eor te brengen aan degeaen naar wie zp zich noemen? Hoe kan ook eenig Vorst of volk het laken, dat wp geen Stamhuis hooger stellen dan het Stamhuis van Oranje en geen Koning trouwer zpn dan onzen Koning? En hoe kan het hun dan hinderen dat wp Christus eeren boven alien? Dat bp die belydenis behoedzaamheid moet worden betracht, is terecht door den minister Mackay erkend. Zachtmoedigheid en voorzichtigheid zpn trouwens de vruchten van het Christen dom. De godsdienstige beweging in het Oos ten maakt het noodig, dat de Christe.i-natiën meer bewust worden van hare roeping. En is de minister er toe gebracht een brief aan de commissie voor de Frotestantsche kerken te schryven, dan was dit niet om onbehoor- lpk ons te mengen in godsdienstzaken, maar overeenkomstig de roeping der Regeering, die in Indië zich ook te bemoeien heeft met de benoeming en het ontslag van predikanten, waarvoor de Regeering ook tegenover den Koning der Koningen verantwoordelpk is. De hoer Van de Putte verklaarde dan ook ver leden jaar dat de toestand van de Frotes tantsche Kerk in Indië „allerellendigst" was. Overigons was de bewuste brief volstrekt niet bestemd voor de Synodale Commissie, gelyk blpkt uit de dagteekening der brieven. Het verkeerde adres was geene laffe uitvlucht; het was inderdaad eene vergissing. De minister onthoudt zich uit eerbied voor de Kerk en bare dienaren van meerdere be schouwingen over de Kerk in Indië, waarom trent de pers in Indië het dan ook geheel eens met hem is. De heer Van Gennep, replioeorende, con stateert dat de minister persoonlyke liefneb- beryen verwart met gouvernementeele han delingen, getuige de muntquaestie. Dat de minister niet deelt het gevoelen van den heer Van den Berg is zyne zaak, maar dat lip n en officieel schrpven, dat niet aan hem ge richte artikel gaat bestrpden en het eigen belang van aile producenten opbitst, acht hp onverautwoordelpk. Spr. sommeert den mi nister te verzekeren, dat hy dien brief heeft geschreven na raadpleging van den minis ter van financiën of een deskundige en ver klaart, dat des ministers algemeen beleid, voor zoover het niet direct scbadelpk was voor Indië, in geenerlei opzicht de productieve kracht van de koloniën verhoogde. De heer Rengers bleef by zyne bestryding volharden omdat de minister niet gewaarborgd beoft eene zekere en vaste politiek in Atjeh. Spr. biyft de godsdienstige politiek afkeuren. Godsdienstdweepzucht brengt bloedige veeten teweeg, zelfs nu tusschen synodalen en do- leerenden. Het Evangeliewoord: „Gaat henen en predikt het Evangelie aan alle creaturen," is niet gericht geweest tot residenten, maar tot tollenaars en visschers. Op den laten namiddag kwam er nog eenige teekoning in 't debat door de redevoeringen Jer heeren Pijnappel en Van Zuylen, die zich op een van de andere sprekers afwpkend standpunt stalden. Niet dat de heerPynappol evreden was over's ministers beleid; integen- leel, hp critiseerde dat zeer scherp, maar -temmen zou hy vóór de begrooting, op grond zijner constitutioneele leer, die gebiedt een minister, dien men niet vertrouwt, te hand naven. Zijn wantrouwen wordt veroorzaakt door het optimisme des ministers in zake Atj6h en door des ministers groote gehechtheid aan formeele zaken. De heor Van Royen erkende do groote han digheid des ministers in het debat. Vergelijkt men do tamelpk zoetsappige woorden hier met- die in de andere Kamer uitgesproken, dan herkent men denzeifden persoon niet meer. De minister zegt nu: Het Christendom moet verspreid wordon met voorzichtigheid, masr in de andore Kamer zeide hp zich te zullen schamen als bp niet het Christendom daar bracht. En ais de minister zegt: „het zal zulk een vaart niet loopen," dan herinnert spr. aan godsdienstoorlogen van vroeger. Hp biytt ongerustheid koesteren. Als de minister niet aan de kracht van hot Christendom zelf gelooft, worde hy apostel of zendeling. Toen de heer Van Gennep in zpne repliek nog eens als voorbeeld van de eigenaardig heden van 's ministers beleid op diens brief aan den gouverneur-generaal betreffende het muntwezen de aandacht gevestigd had, stond de heer Van Zuylen op om de meening te verdedigen, dat de Zuid-Hollandsche afgevaar digde in dit opzicht wel wat onbiliyk jegens den minister was geweest, dat deze bezwaren wel wat sterk waren geaccentueerd. De hoer Van Zuylen verdedigde den minister nl. tegen de verwpten van den heer Van Gennep, speciaal wat de muntquaestie betreft, waarin het initiatief des ministers pryseipk is omdat de toestand van het Indisch muntwezen wer- keiyk verbetering vereischt. Dat was het eenige woord, dat deze Kamer tor verdediging des ministers zeide. Do heer Van Swinderen laakte den inhoud van den brief aan de commissie der Protes- tantsche kerken. Dit is belangryker dan de quaestie van vergissing met het adres. Hij vroeg of het gerucht waar is, dat zonder koninklpk besluit gewyzigd is en begin van uitvoering is gegeven aan do reorganisatie der Frotestantsche kerken in Indië? De minister wees nader op de eigenaardige positie van een minister van koloniën die niet alleen voor zyn eigen daden, maar ook voor die van den gouverneur-generaal, de gouverneurs van Suriname, Curasao en van Atjeh verantwoordelpk wordt gesteld, ofschoon de bevoegdheden van die autoriteiten door hem moeten worden geëerbiedigd. Uit het oog punt van dit standpunt verdedigde de minister nader zpne Atjeh-politiek. Aan den heer Rengers antwoordde de mi nister nog, dat hp niet in staat is een over zicht te leveren van de koloniale verslagen want de heer Rengers weet, door zpn uit nemend werk over de staatkundige geschie denis van Nederland, welk een studie en hoe veel tpd een zoodanig werk vordert. De mi nister zou ook ongaarne veranderingen bren gen in den vorm van 't tegenwoordig verslag. De minister dankt den heer Van Zuylen voor diens verdediging van 's ministers daad ten opzichte van 't muntwezen, en wat de opium-vraag aangaat, vroeg spr. den heer Pynappel, die de geheime wetten had willen bestendigen, of men dan weer bp de drank wet alie bestaande stille verkoophuizen van drank heeft gesanctioneerd? De minister blyft zyne godsdienstige mee ningen, in de Tweede Kamer beleden, ook bier aankleven, als do vrucht van jarenlange overdenking over deze zaken voor de eeuwig heid, de bron van troost in leven en in sterven. Op de vraag van den boer Van Swinderen antwoordde de minister nog, dat het Regee- rings-reglement den minister verbiedt veran dering te brengen in de organisatie dor Pro- testantsche Kerk in Indië, zonder voorafgaand overleg met het kerkbestuur. Van dergelijke verandering is dan ook geen sprake. Daarna word het debat gesloten en tot stemming over het hoofdstuk Koloniën over gegaan. Het was inmiddels reeds zéér laat in den namiddag geworden. Met ééne stem meerderheid, nl. met 20 tegen 19 stemmen, werd de begrooting verworpen. Vóór stemden van de liberalen de heeren Kappeyne, Huydecoper, Vlielander Hein en Van Naamen. In het geheel stemden tegen de heeren Insinger, Six, Voning Meinesz, Alberda, Van Royen, Blydenstein, CoeneD, Viruly, Wert heim, Welt, Rengers, Van der Breggen, Bult man, Donker, Van Swinderen, Blussé, Van Nagell, Van Lier, Prins 6n Van Gennep. Vóór stemden de heerenPynappel, Van Fallandt, Ragout, Van Zuylen, F. Van Nispen, Hengst, Kappeyne, L. Van Nispen, Verhopen, Huydecoper, Vlielander Hein, De Bruyn, Melviil Van Lynden, Smitz, Smits Van Oyen, Magnee, Pyls, Ttiooft en de Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 2