N°. 9089,
Vrijdag 4 October.
A". 1383.
feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
ran fen- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 3 October.
Feuilleton.
MARIANNE,
PRIJS DEZER COURANT:
foor Leiden per I ma*nden.1.10.
Franco per post1.40.
tftonderlgke Si—waOAA
PRIJS DER ADVERTHNTU1N:
Tui 1—6 regel, 1.06. I«d«r. ngSl HMT 0.17g.
GrvoUre lettor* n.ftr pli.wyniiat.. To or bet to-
em.ecen bnHea 4* *U4 verft 6.M berekend.
BIJ HET STANDBEELD
VAN
Pleter Adrlaieiz. Tan der Werf.
Vijf jaren gingen heen einde men dit beeld
[onthulde.
Sinds roept het ons terng de dagen Tan weleer,
En 't was erksnt'iykheid, die 't dankend hart
[vervulde,
Ais men bedacht by 't nuden tQd van
['t Spaaasch beheer.
Gy, Tan der Werf, wiens beeld wg daar aan-
[.ehcjawen,
In n, ja, eeren w| e«n dapper Toorgeslaoht,
Dat hopend op den Prins en met betrouwen
Op God roor Vrijheid de zwaarste effers bracht.
Het Spaansoh geweld
Hield bekneld
Deee' arme veste.
Niets meer restte
Tot spijs of drank.
't Volk werd krank.
Pest waarde rond,
En t'elken stood
Zag men er rallen.
En zjj, die Tan de wallen
Wank'leni huiswaarts gaan,
In 't oog welt hun een traan
By 't zién Tan zooTeel ramp en smart
Voorwaar
Te zwaar
Voer 't menschenhart.
Kan het ons verwondTing baren,
Dat by zooveel doodsgevaren
B|! velen de angst tot wanhoop klom,
En dat een woeate drom
Naar Van der Werf zich spoedde?....
„Geef oTerl" klonk 't hem toe, ,geef over
[tkans de etad,
„Laat, laat den vyand lnwjj zyn des l|)dens zat;
„De honger en de pest brachten ons in dezen
[neod,
„Kom laat den Spanjaard inlicht komt
[er met hem brood.—
„En mochten er by de komst des v|jands
[som'gen vallen,
,'t Ie beter, dat zy eterven, dan dat w|j allen
„Omkomen door de pest of door den honger
dood
„Hebt gij ons niet gezegd: „De Prins, die
[brengt u brood;
„Hebt nog esn w|Jl geduld."
„En nu 'tis awe schuld,
„Dat niets meer kan verhind'ren
„Dat onz' vrouwen, onzen kind'ren
„En ons allen niets meer rest
„Dan 't lot van deez' gestorv'ne aan de pest*)
„Ons aller nood is uwe schuld.—
,'tls uit met ons geduld;
„Geef over nu de stad, en laat thans Valdez
[binnen
„Of„Of?" spreekt nu Pan der Werf
Ttrwyi hy voorwaarts treedt„of?"
„Wat Wilt g|) zeggen rampzaalge hén,
„Denkt gy misschien,
„Dat myn lot is minder hard,
„Dat de mynen
„Niet verkwijnen,
„Lydend onder hoagerimart
Dit wae Leiden'* bangst* are,
Dit was Leiden's hoogst* nood,
Toen 't heng'rend volk 't niet langer kon ver
duren,
En muitend riep„Geef brood, geef brood I"
Maar hy ziet hen mispryzend aan,
En durft te midden van hen gaan,
Die dreigend voor hem staan;
Doch voor zyn fleren blik
Al mokkend zgwaarte gaan.
Vonken schieten de vlammende oogen,
Van toorn klimmen de wenkbrauwbogen,
En 't waa met trilling in de stem
Toen hy thans sprak.met kracht en klem:
„Wat wilt gy mannen hier
„Met 't blank rapier?
Steekt 't daadiyk in de scheede,
„Bestrydt er straks den vjjand mede.
„Of wilt gy dat hy in deez' stad,
„Naarden's moord en roof hervat?
„Ja zeker, met hem komt er brood,
„Maar ook voor vrouw en kind. de dood.
„Dit wilt gy niet; das spoedig naar de wallen,
„En als het moet den vyand aangevallen
„Ginds strydt voor u des Prinsen vloot,
„Die brengt ons zeker spoedig brood.
„Of wilt gy niet, moet toch de SpaDjaard
['t winnen:
Welnu, stoot my dan eerst ter neer,
Want weet, zoolang ik leef, komt hier geen
[vpand binnen
„En plant zyn vlag." - Met trekt hy 't zyd-
[geweer
En biedt het allen aan.
„Komt talmt nu niet, komt stoot my neer,
„Haalt dan het Spaansche heer
„Hier binnen.
„Hebt nu voor my geen vrees,
„Stilt met myn vleesch
„Uw hoDger."
Beschaamd, bedremmeld siait de schare
Een oogwenk slechts en toen weerklonk:
„Moog' God nog lang onz' Van der Werf
[ons sparen,
„Die ons in iydenewee den strydensmoed
[hersohonk".
Ziet zy yien naar de wallen
En 't klinkt den vyand toe: „Eer sterven
[wg hier allen,
„Eer steken wy da stad in brand,
„Eer wy ze geven in nwe hand."
En toen Is er nog veel geleden,
Dooh onder smeeken en gebeden
Verdroeg men 's hongers feilen beet,
Terwyi men den Spanjool bestreed.
Maar op den derden Octoberdag
Toon zag men hier des Prinsen vlag,
Gedragen door zyn heldenvloot,
Die Leiden redde van den dood.
Gevlucht was Span jee beulendrom
't Wilhelmuslied klonk van alom
Men jubelde langs straat en gracht:
De Watergsne had spye gebracht.
En daarna zag m'n een groote schare
Naar 's Heeren Huis ter beêvaart gaan,
En onder snikken, onder tranen
Hief men daar luid het danklied aan.
En waar w' ons heden weer op 't voorge
slacht beroemen,
Laat one daar allen, één van zin,
Met diep' erkent'lykheid zyn heldennamen
[noemen
Op straat sn ook in 't huisgezin.
b/LaiciN. A. J. Zandbsbgen.
Een ©p de straat gevonden lijk had de oproerige
bende medegevoerd.
Bevelhebber der Spaaneohe troepen, die om
Leiden lagen.
Naar aanleiding van den feestdag van
hedsn werden one dezer dagen, behalve boven-
staand gedicht, nog enkele poëtische ontboe
zemingen toegezonden, voor welke we hier
achter eene plaats inruimen, niet om de
dichterlyke waarde, maar om de goede,
vaderlandlievende bedoeiingen, welke er aan
ten grondslag liggsn. Niet ieder is voor poëet
in de wieg gelegd. Misschien dat de berymde
regelen dezen of genen nog een „genoegiyk"
oogenblik bezorgen. Ze dienen slechts tot
proeve, want we ontvingen er nog meer.
Mr. S. G. Jorissen, die te Leiden stu
deerde, is te Pretoria, waar hy rechter wae,
op 32-jarigen leeftyd overleden.
De 1ste luit. der art. H. L. Van Oordt,
van Leiden, die voor 1 jaar gedetacheerd zou
worden onder de bevelen van den chef van den
gen. staf te 'e Hage, heeft wogsns ziekte zyne
beBtemming niet kunnen volgen.
Op Woensdag den 22sten Augustus 11.
heeft de koning van Siam in byzondere
audiëntie ontvangen den heer Keun, consul-
generaal der Nederlanden te Bangkok. Een
van dt koninklyke rytuigen en eene eerewacbt
was naar den heer Keun gezonden om hem
te ontvangen en naar het koninkiyk Paleis
te geleiden.
De „Baogkok-Times" voegt hierby, dat Z. H.
de koning van Siam, onder meerdere betui
gingen van beleefdheid, zyn genoegen en vol
doening heeft kenbaar gemaakt over het. besluit
van Z. M. den Kaning dar Nadtrlanden en
zyne bezittingen, om naar Siam te zenden
een vertegenwoordiger met de uitgebreide
kennis sa buitengewone diplomatieke ervaring
van den heer leun.
De heer Keun antwoordde in gepaste woor
den op da welwillende toespraak van Z. M.,
onder hooge waardeering van de hem bewezen
e:r en met esne betuiging van vreugde over de
vriendeohappeiyke betrekkingen, die tusschen
den souverein, door hem vertegenwoordigd,
en Z. M. den koning van Siam beBtaan.
Wanneer men nu ln aanmerking neemt,
zegt het blad verder, dat van de onderschei
dene volken, die in Bangkok vertegenwoordigd
zyn, de Nederlanden de derde plaats innemen
met betrekking tot het getal zyner onderdanen,
dan wae het ongetwijfeld een verstandige
maatregel van de Noderlandaohe Regeering
om den heer Keun tot den poet van consul-
generaal te Bangkok te benoemen.
Uit de dagbladen van het moederland blykt
echter, dat deze beslissing niet dan na een
ryp beraad genomen is.
Het blad houdt zich overtuigd dat de heer
Keun door zyne vele goede eigenschappen,
spoedig de welwillendheid zal verwerven van
de vertegenwoordigers van ieder Ryk in Siam.
Aanstaanden Zondag, 6 October, zal de
godsdienstoefening in de kerk der Ned.-Herv.
gemeente van Hoogmade aanvaDgen des
namiddags to twee uren, terwyi alsdan als
voorgaDger zal optreden de heer H. J. Tan
Noubuys, predikant te Oudshoorn.
Aan het departement van justitie worden
thans de bestuursmaatregelen, voortvloeiende
uit de Arbeidswet, voorberoid, in [overleg ook
met de ingenieurs de heeren Struve en Be-
kaar, die als deskundigen belast zyn met een
onderzoek naar de inrichting van fabrieken.
de dochter van den strooper.
6)
„En ik zou een meisje willen hebben met
een paar zware, goudblonde vlechten, met
blauwe oogen en een kuiltje in de kin," zeide
Martin op zyne beurt. „Hier niet ver vandaan
woont er eene, die dat alles heeft, en ik zal
nog heden naar haren vader, den duivels-
molenaar, gaan en by hem aanzoek doen om
de hand van zyne beeldschoons dochter."
„Daar hebt gy gelyk inantwoordde
Marianne, met het hoofd knikkende, en hare
oogen keken hem daarby spotachtig aan. En
vervolgens begonnen de beide verliefde jonge
menschen zoo recht van harte te lachen, hy
breidde zyne armen uit en zy wierp zich aan
zyne borst. En gedurende langen tyd werd
er geen woord meer gesproken op het ver
borgen plekje, want Martin en Marianne von
den, dat men de lippen ook nog voor iets
anders gekregen had dan om er mede te
spreken. De denneboomen bogen hunne kruinen
naar elkaar toe en schenen zich, geheimzinnig
ruischend, vrooiyk te maken over het ver
liefde menscheDpaar, dat van de grysgevederdo
houtduiven het kussen afgekeken had.
Evenals aan alles in de wereld, zoo moet
or ook aan het koozen van een verliefd paar
eindelyk een einde komen. Door het aange
name tydverdryf was de tyd met buitengewo
nen spoed voortgegaan en de hoege stand der
zon vermaande Marianne om naar huis te gaan.
„Begeleidt gy my nog een eind vroeg zy
den geliefde lachende.
„Tot aan den dnivelsmolen," antwoordde hy
ernstig. „Ik zeide u immers dat ik nog
heden met uw vader wil spreken?"
„Gelooft gy niet, dat het beter is, dat ik
vader eerst daarop voorbereid?"
„Waartoe dat? De man moet zyne eigen
zaak bepleiten, en met moed gewaagd ie half
gewonnen. Een goed jager ie gewend recht
op het doel af te gaan."
„Nu, zooals gy wiltIk moet my er immers
toch eens aan gewennen, my naar uw wil te
schikken, myn toekomstige heer en gebieder?"
In plaats van eenig antwoord te geven, tilde
Martin het geliefde meisje van de mosbank op.
Den arm om haar midden leggende, trok hy
haar met zich voort en verliet met haar Mari
anne's lievelingsplekje. Langzaam legden zy
den korten afstand naar den duivelsmolen af.
Toen zy uit het bosch te voorscbyn traden,
zagen zy don molenaar op de bank voor zyn
huis voorovergebogen met de ellebogen op de
knieën zitten; hy hield de pyp, welke uitge
gaan was, nog in do hand. Hy scheen in
gedachten verdiept, want eerst, toen hy de
echteden van het naderend paar hoorde, hief
hy het hoofd op. Sprakeloos van verwondering
staarde hy hen aan.
Marianne werd bloedrood en trachtte zich
verlegen uit Martin's arm los te maken. Maar
deze hield haar krachtig omvangen en trok
haar met zacht geweld tot voor haren vader.
„Nu? Wat moet dat beduiden?" barstte de
duiveismolenaar los.
„Wy vragen u om uw zogen, molenaar,"
zeide Martin met vaste stem. „Marianne en
ik, wy zyn het heden eens geworden. Wy
beminden elkaar reeds lang, maar hebben elkaar
onze liefde eerst heden op den terugweg van
de kerk bekend. Dus nogmaals, duiveismole
naar, geef ons uw zegen I Marianne wil myne
lieve vrouw worden. Als jachtopziener in
dienst van Zyne Majesteit heb ik myn vast
brood. Ik ben een rechtschapen kerel en heb
het hart op de rechte plaats. Met andere
vrouwen heb ik my nooit bemoeidMarianne
is de eerste, wie ik myn hart geschonken heb,
en de laatste zal zy ook zyn."
Met steeds grootere yorbazing had de duivels-
molenaar naar de woorden van Martin geluis
terd. Hy wiet niet goed, wat hy doen moest:
lachen of toornig worden. Doch het gezicht
van de groene uniform was voldoende om zyn
bloed - aan het gisten te brengen, want de
jachtopzieners waren hem reeds van ouds her
een doorn in het oog geweest. Hy trok zyne
borstelige wenkbrauwen dreigend samen en
een donkere gloed overdekte voorhoofd en
wangen.
„Laat vóór alles myne dochter los!" zeide
hy barsch.
Martin deed, alsof hy het bevel niet gehoord
had, maar drukte hot geliefde meisje nog vaster
tegen zich aan.
„Ik heb gezegd dat gy myne dochter zoudt
loslaten!" brulde de molenaar nu. „Als gy
my niet verstaat, behoef ik u ook geen ant
woord te geven."
Martin hield het toch voor geraden, den man,
dien hy welwillend voor zich stemmen wilde,
niet door tegenstand tot het uiterste tabren-
gen en zoo liet hy dan het meisje los.
(Wordt vervolgd.)