9049. A0. 1889. fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. Lusten en lasten. Leiden, 17 Augustus. Feuilleton. Iu het zomerhuisje. 3S~j.ijïie<1öi£>; 1Ö Augustus. PRIJS DEZER COURANT: Vcor Leiden per t maanden*1.10. Franco per postm 1.40. Afzonderlijke Nommwi0.01. FEUS DEB ADVEBTENTEDN: Tan 1—6 regel» 1.05. Iedere regel meer ƒ0.171, Grootere letter» naar plaat» ruim te. Yoor het la- •aaeeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Aan de Abonné's daarop, wordt bp dit nommer verzonden No. 47 van Kikeriki. Met belangstelling hebben ongetwijfeld onze lezers konnis genomen van het bericht, volgens hetwelk er eenige beweging kwam in het veelbesproken plan ter verlegging van de grenzen der gemeente Leiden. Dat deze maatregel binnen weinige maan den tot stand zal gebracht worden, is niet te verwachten; er zyn, vóór het einde der ge schiedenis daar is, nog heel wat besprekingen te voeren, moeilijkheden te overwinnen, schik kingen te maken, voorts is, naar de bepa- 'lingen der Grondwet, het laatste woord aan de Wetgevende Macht. Doch in elk geval, het stadium van stilstand, waarin schijnbaar deze quaestie langen tijd heeft verkeerd, is afgesloten, en het is waarschijnlijk dat van nu af alle belanghebbenden er zich ernstig mede gaan bezighouden. De insluiting der groote gemeenten binnen de enge grenzen harer voormalige verdedi gingswerken heeft geen zin meer, nu de toestanden aanmerkelijk zijn veranderd en zelfs de onderlinge verhouding der gemeenten groote wijzigingen heeft ondergaan. Kan de gemeente A. het helpen, dat zij vroeger ves ting is geweest, zoodat al, wat buiten haar toenmalige omwalling ligt, tot het grondge bied der aangrenzende plattelandsgemeenten B., C. enz. behoort? Aan soortgelijke omstan digheden heeft men het verschijnsel te wijten, dat in Nederland de uitgebreidheid eener ge meente in omgekeerde reden staat tot haar bevolkingscijfer. Yoor verreweg de meeste menschen bestaat er weinig reden om zich te storen aan ge meentelijke grenzen. Ieder gaat wonen waar hij verkiest, waar hem dit, om welke reden ook, het voordeoligst toeschijnt. Staat de keuze geheel vrjj, dan worden de lusten en de lasten zorgvuldig in de weegschaal ge plaatst, en het overwicht der eerste beslist, waar men zich vestigen zal. Toch oefenen de groote gemeenten een niet te miskennen aantrekking uit. De talrijkheid harer openbare inrichtingende mogelijkheid, om voor de meest uiteenloopende behoeften bevrediging te vinden; de meerdere gelegen heid tot gedaehtenwisseling, tot kunstgenot; de uitgebreider middelen van vervoer; de betere regeling van een aantal onderwerpen, tot de gemeenschap behoorende, zijn oorzaak, dat daar de bevolking immer toeneemt, waardoor zich weer nieuwe bronnen van welvaart openen, nieuwe takken van nijverheid ontwikkelen. Die ontwikkeling bevorderen en tegemoet komen aan verschillende behoeften der ge meenschap, welke zich in den loop der tijden openbaren, is de taak des bestuursde leden der gemeenschap dragen met elkander, ieder naar vermogen, de koBten. De vermeerdering van het getal der bij elkander wynende personen, inzonderheid in de grootere bevolkingscentra, geschiedt niet als in vroegere eeuwen, toen de eischen der verdediging het meest op den voorgrond traden, door tusschenvoeging, door verhoo ging van de bevolkingsdichtheid, maar door aangroeiing. Thans worden de belangen der hygiène het meest in aanmerking genomen men vraagt ruimte, lucht en licht, wat meestal binnen de oude grenzen niet in voldoende mate te bekomen is. Doch nu doet zich ook het verschijnsel voor, dat van zekere bevolkingsgroepen de gemeenschappelijke lasten niet meer ge dragen worden door allen, die uit den aard hunner samenwoning bjj elkander behooren. Binnen een zelfden kring vindt men tal van burgers, die in naam, doch niet meer dan dat, een deel vormen van aangrenzende plattelandsgemeenten, op welkergrondgebied zij toevalligerwijze zy'n terechtgekomen, ofschoon zj) met deze in geenerlei betrekking staan. Die toestand wordt meer en meer onhoud baar. De kring der gemeentelijke bemoeiingen is gaandeweg uitgebreider geworden, en in dezelfde verhouding namen ook de uitgaven toe. De mogelijkheid is ontstaan dat men, door eenvoudig z(jn woning aan gene zijde eener willekeurig vastgestelde grens te plaat sen, zich kan onttrekken aan elke verplich ting, die de samenwoning rondom oen ge meenschappelijk middenpunt oplegt. Voor hen, wien dat niet mogelijk is, omdat hun werkkring hen dwingt nabij dat middenpunt te blijven-, wordt alzoo de last verzwaard, terwijl voor allen de lu3ten, uit de gemeen schap voortvloeiende, dezelfde blijven. Van twee personen, die in volmaakt gelijke omstan digheden verkeeren, uitgezonderd dat de een een paar huizen verder woont dan de ander, is de eerste wel belastingschuldig, de andere nietde laatste volstaat met zijn aandeel bij te dragen in de veel mindere kosten van het beheer der plattelandsgemeente, op welker bevolkingsregister zijn naam voorkomt, en .welks kosten in den regel minder zijn, omdat men daar met veel geringer opofferingen kan voorzien in de meer beperkte behoeften. In eenige groote gemeenten heeft het bestuur, ten einde althans de personen, die in den dienst der gemeente hun onderhoud vinden, mede te doen bijdragen, aan dezen de ver plichting opgelegd binnen de grenzen te wonen. Een dergelijke maatregel van dwang is niet aan te bevelen, omdat hy slechts een bepaalde klasse van ingezetenen treft, en op de meesten niet kan worden toegepast. Het kan toch licht gebeuren, dat een bewoner van de „binnenstad" voor zich overwegende redenen heeft om meer aan den buitenkant te gaan wonende gezondheidstoestand van zyn gezin, bpv., dwingt hem een huis zonder medebe woners te zoeken, of gelegenheid om in de buitenlucht te vertoeven, hetgeen den amb tenaar onmogeiyk zou gemaakt worden by het bestaan van bovenvermeld voorschrift. Hy moet dan wel een uitwonend ingezetene worden en ophouden naar vermogen by te dragen tot de uitgaven eener gemeenschap, by welker instandhouding en vooruitgang hy evenzeer belang heeft als ieder ander. Er is alzoo, met betrekking tot de aansla gen in de plaatselyke belastingen, een onge lijkheid, waarop in de laatste jaren by her haling de aandacht der Hooge Eegeering is gevestigd, zonder dat tot dusver pogingen worden aangewend, om haar weg te nemen. Art. 245 der „Wet op de Gemeentebesturen" schgnt een onoverkomelyke hinderpaal, om ook hen in die lasten te doen deelen, die in een gemeente hun bodryf uitoefenen of eeh ambt vervullen, ongerekend of zij daar hun woonplaats hebben. De eerste al. luidt als volgt „In de hoofdelpke omslagen of andere plaat selyke directe belastingen worden uitsluitend aangeslagen zy, die in de gemeente hun hoofd- verbiyf houden, en zy, die er in verblyven." Wel scbynt de Wetgever er iets van gevoeld te hebben, dat het by strenge toepassing van dat beginsel zeer wel mogeiyk is, zich aan die verplichting te onttrekken, geiyk thans zeer dikwyis geschiedt; in de laatste alinea toch staat: „In welke gemeente het hoofd- verbiyf, waarvoor men steeds in de lasten bydraagt, gevestigd zy, wordt niet uitsluitend naar de verklaringen, in art. 76 van het Bur- geriyk Wetboek bedoeld", (kennisgeving van woonplaatsverandering aan gemeentebesturen) „maar naar omstandigheden beoordeeld", doch die omstandigheden worden nergens zóó op gevat, dat uitoefening van het bedryf met hoofdverbiyf gelykstaat. Verlegging der gemeentelyke grenzen, in Amsterdam bpv. weet men daarvan met niet minder grond te spreken dan by ons, is altyd hoogst moeilyk, vooral ook omdat zy, die proflteeren van bestaande wanverhou dingen, niet altyd geneigd zyn van dat voor deel vrywillig afstand te doen. Het gemeen schapsgevoel is by de meeste menschen niet zóó overheerschende, dat zy hun by'zondere be langen daaraan ondergeschikt kunnen maken. Mocht de Regeering goedvinden, een wyzi- ging van art. 245 der Gemeentewet voor te dragen, in dien zin, dat zy, die in een ge meente hun levensonderhoud vinden, ook ge rekend worden daar belastingschuldig te zyn, dan zouden, werd deze nieuwe bepaling tot wet verheven, eventueele stappen tot uitleg ging der gemeentegrenzen veel minder tegen stand ontmoeten dan tot heden gewoonlyk hot geval is. Op billykheidsgronden is zoodanige wets verandering zeer aan te bevelen. Het Kyks Ethnographisch Museum, afdee- ling „Nederlandsch Oost-Indië," Hoogewoerd 108, zal morgen, Zondag 18 Augustus, van 12 tot 4 uren ter bezichtiging zyn open gesteld. Er bestaat gelegenheid tot verzending der correspondentie naar Buenos Ayres en Montevideo, door middel van het stoomschip „Leerdam", van Rotterdam vertrekkende. Ten postkantore alhier moeten de brieven enz. uiter- lyk Maandagavond om 10 uren bezorgd zyn. De wyze van verzending behoort duidelyk op het adres vermeld te worden. Naar het „Hbl." verneemt, is door de spoorwegdirectie te Elberfeld aan de betrokken Nederlandsche spoorwegen voorgesteld, recht- streeksch verkeer voor personen en bagage in te voeren tusschen Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Leiden en Utrecht eenerzyds en Unna-Kónigsborn, by Dortmund, aan de andere zyde, ten behoeve van de talryke Hollandsche familiën, welke tegenwoordig die badplaats bezoeken en er hunne kinderen eene zooge naamde Creuznacher kuur laten ondergaan. Dat genoemde badplaats, zegt het blad, tegen woordig zoovele bezoekers van hier trekt, vindt zyn grond in hare nabyheid (ongeveer 5 uren sporens), in het goedkoops verbiyf en in het werkdadige van de baden, wegens de uitgebreide salines, die er zich bevinden. Novelle aan't Noordzeestrand. 8) „Gy hebt een brief van hem ontvangen; dat weet ik. Ik wil het niet. Ik verbied ten strengste die geheimzinnigheden. Als het nog eens gebeurt, vertrekken wy onmiddellyk." Eene poos later gilde hy „Nooit, nooit, nooit 1" Snikken en stilte. Geërgerd nam ik myn hoed en jas en ging naar het strand om myne verplichte wandeling te doen. Het weer was buiig, zooals het dit 't geheele seizoen geweest was. Regen, storm, zonne- .schyn volgden elkaar steeds op en toch trachtten de badgasten zooveel mogeiyk aan het strand te zyn, en lieten zich niet door een paar regendroppels afschrikken. Het ge beurde dan ook zelden dat men doornat werd. Men verwyderde zich niet al te ver van de hotels op de duinen en aan het strand. Eene langere wandeling voerde naar het Zuiderktrand, een weg van een halfuur langs de zee,' waar in de nabyheid van den nieuwen eleetrischen vuurtoren aan den mond van de Ems een oud zomerhuisje stond. Hield de regen aan, dan kon men in dit luchtige zomerhuisje schuilen en later langs een anderen weg, eerst tusschen de duinen en verder langs tuinen en weilanden, aan de achterzyde van het dorp komen. Op die wandeling trof men by twyfelach- tig weer dan ook altijd een groot deel der badgasten aan, daar men aan die zyde zeker was, als het erg werd, eene schuilplaats te vinden. Myn weg had my ook reeds eenmaal naar dit zomerhuisje gevoerd. Het lag tameiyk ver van de zee af, tegen een duin aan, en bestond uit een houten vloer, welke zich op zes houten palen ongeveer twee voet boven het zand verhief, zoodat by hoogen vloed de golven onder het huisje konden doorspoelen, zonder het lichte gebouwtje mede te sleepen. Aan de achterzyde was het met planken afgesloten en aan de zeezyde half open. Dat wil zeggenhet had eene borstwering tot op eene halve manshoogte, zoodat de zeelucht vryen toegang had en men, als men er in zat, een vry uitzicht genoot. De zy wanden waren insgelyks v=~ hout en het dak bestond uit latten, waarc *er zeildoek gespannen was. Aan een der zykanten liep eene trap van eenige treden, naar eene deur, welke toegang tot het gebouwtje gaf. Het zomerhuisje bevatte eene lange tafel en langs de zy- en achterwanden liep eene bank. In gedachte slenterde ik voort naar het Zuiderstrand. Het was guur en de wind, welken ik tegen had, was zeer sterk. Op zee wor stelde een haringvisscher met volle zeilen tegen de blauwgroene baren. Zware wolken hingen laag op het water en zweefden over het eiland. De zon brak meermalen door en wierp een schel licht op de glazige, woelige golven en de kale duinen, doch telkens ging zy weer achter de zwarte wolken schuil. Het weer was niet opwekkend, doch de badkuur schreef loopen by elke weersgesteld heid voor, en zoo zwoegde ik, evenals zoo menige badgast, dapper en plichtmatig voort. Eindelyk begon het ook te regenen, eerst zacht, daarna harder en weldra kregen wy eene zware bui met den wind mee. Gelukkig wenkte ons boven het zomerhuisje tegen; ik maakte eene wending, verliet het harde strand en liep door het dikke zand naar dit toevluchtsoord. Het was er reeds tameiyk vol. Onder de aanwezigen zag ik enkele bekende gezichten, o. a. den kapitein der „Augusta", die dicht by de deur tegen de borstwering geleund stond. Hy zag mij binnenkomen, wierp my een vor- schenden blik toe, doch lotte verder niet op my. Het weer werd hoe langer hoe slechter; de vloed kwam op; de wind groeide aan tot storm en schudde het wrakke houten ge bouwtje; de hemel werd duisterder, deregen nam toe. Er kwamen voortdurend meer vluch telingen aan, zoodat het huisje geheel vol werd. Eene menigte jongeliedon ging op de lange tafel zitten, want eene ry oudere dames had de banken in beslag genomende overigen stonden. Men wachtte geduldig en menigeen luisterde bezorgd naar de steeds heviger wordende windvlagen, welke het houten huisje dreigden omver te werpen en het linnen dak deden kraken. Eensklaps werd de deur driftig geopend en myn vriend de consul trad met een paar vrienden en zyne dochter binnen, allen druip nat en blykbaar in geene rooskleurige stem ming. Zy zagen my, groetten vry styf en ont dekten toen den kapitein. De heer Walter fronste de wenkbrauwen en bracht op zeer in het oogloopende wyze zyne dochter naar het andère einde van het gebouwtje. Het was byna grappig om te zien hoe de goede man zyn best deed om een ondoordringbaren muur te vormen tusschen de oogen zyner dochter en die van den kapitein. (Sof volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1889 | | pagina 5