De wettige kiezer verklaarde bekl. te heb ben verzocht het door zijne dochter ingevulde stembiljet voor hem naar het stembureel te brengen, in het vaste vertrouwen dat dit mocht. In den loop van den dag werd hij echter door een van de leden der kie3vereeniging „Neder land en Oranje" aangezocht om nogmaals zelf te gaan stemmen, want, aldtis werd hem ver zekerd, het eerste briefje, dat hij naar de stem bus had doen brengen, beteekende toch niets. Welwillend werd hem door het lid van genoemde kiesvereeniging een ingevuld stem briefje overhandigd en zelfs zonder het in to zien bracht de wettige kiezer dit briefje naar het stembureel, maar werd niet toe gelaten, daar hy stond aangeteekend als reeds gestemd te hebben. De subst.-offic. van justitie requireerde vrijspraak van het ten laste gelegde, op grond dat niet vaststaat dat bekl. zich op zetteljjk heeft uitgegeven als kiesgerechtigd. Uitspraak Vrijdag 5 Juli. De arrond.-rechtbank te 's-Hage veroordeelde heden den Scheveningschen matroos, die vóór den aanvang der reis, waar voor hy was aangemonsterd, deserteerde, tot 6 dagen gevangenisstraf. De gewezen brie vengaarder, die terechtstond, beschuldigd een aan de post toevertrouwden brief te hebben opengemaakt, werd, bij gebrek aan bewijs, vrijgesprokeneveneens de scheepmakers gezel, die beklaagd was een jongen door een k ap in het water te hebben doen storten. De jongen uit Delft, die, met het doel om in de gevangenis to komen, eene zaag had weggenomen, docli die dadelijk naar het poli- tie-bureel had gebracht, werd mede vrijge sproken. De persoon, die, beschuldigd van den moord te Stompw(jk gepleegd te hebben, in hechtenis was genomen, is gisteren voorloopig in vrijheid gesteld. Nog versch lag te OudeWetering het ongeval in het geheugen, overkomen aan hot achtjarig zoontje van B. M., met zijne schuit aldaar liggende, toen gisteravond om streeks balfacht het gejammer eener moedor word gehoord. Haar dochtertje, A. De V. geheeten, lag in het water. De moeder sprong er spoedig bjj om het kind te redden, waarin zy echter niet slaagde. Schipper E. bracht het meisje op het droge, maar hot was reeds een lijk. Iemand, van zijn werk komende, verleende nog hulp, ook aan de vrouw, wier toestand zorgwekkend was. Het gebouw „F e 1 i x M e r i t i s" t e Amsterdam, onlangs in het openbaar voor ƒ85,000 aan de firma Holdert on acht com pagnons verkocht, is gisteren voor f 125,000 overgedaan, om voor eene bankinstelling inge- gericht te worden. G i 8 t e r v o o r m i d d a g omstreeks negen uren ontstond te Zuid Beierland brand in de kapitale hofstede van den landbouwer A. Hartjensveld. Door de langdurige droogte stonden woldra de woning en de schuur in lichterlaaie, zoodat er aan geen blusschen te denken viel. Van het bouwgereedschap is er nogal wat gered, doch van de meubelon en kleeron weinig. De brand moet ontstaan zijn door het stoken van den oven. Naar men verneemt, is alles verzekerd. Men meldt uit KoevordenDoor een hovigen brand is de behuizinge des heeren Scholton in weinige oogenblikken in asch gelogd. Een zestal belendende gebouwen vatte eveneens vuur en werd met het ameublement ook eene prooi der vlammen. Drie stuks vee zijn omgekomen. Terwijl de vrouw van C. J. De V., te Beest, in haren vorfwinkel stond te praten, ontstond er brand door het overloopen van een pot met gesmolten was en terpentijn. By de pogingen, welke aangewend werden om het vuur te blusschen, geraakten de kleederen der vrouw in aanraking met de brandende stoffen. Zy liep naar achteren en stond daar in een oogenblik in volle vlam. Alle kleede ren verbrandden en, met brandwonden als overdekt, verkeert zjj in deerniswaardigen, hopeloozen toestand. Zjj was, ofschoon 68 jaar oud, eerst onlangs gehuwd. De brand zelf word spoedig gestuit. Uit Vlissingen wordt aan het „A. H." dd. 26 Juni gemeld: De beide „pick pockets," waarvan gisteren is melding ge maakt, werden hedenmorgen zwaar geboeid, onder geleide van 2 beambten der rijksvold- wacht en 2 politie-agenten, te voet naar het station en verder per spoor naar de ge vangenis te Middelburg overgebracht. De derde gearresteerde, bij wion niets kon gevonden worden, is weder vrijgelaten, ofschoon het nog lang niet onbewezen is, dat hy niet tot het komplot behoort. De eene der in hech tenis genomen personen had op 't bloote lyf de waarden tot een aanzieniyk bedrag ver borgen. De andere werd, geiyk reeds is ge meld, in het bezit van de diamanten doek speld gevonden. Aan den beroofde, een Duitscher, die te Londen geruimen tyd woont, werd de aan- zieniyke waarde in chèques teruggegeven, nadat de officier van justitie te Middelburg daartoe het noodige verlof had verleend en afschrift der chöques had doen vervaardigen. De beide gevangenen zyn Engelschen, zoo zy zeggen, geiyk ook de passen aanwyzen, welke zy by zich hadden. Uit Maarsen wordt van 25 Juni gemeld: Een schromelyk ongeluk greep dezen fniddag plaats by de werkzaamheden aan het Merwede-kanaal onder deze gemeente. Het blok eener heistelling, opgehaaldzynde, wilde niet weder vallen. Een werkman, zyn hoofd boven den in te heien paal brengende, zag naar boven om te weten waaraan het haperde, toen plotseling het blok losliet; onnoodig te zeggen, dat de ongelukkige op de plaats dood bleef. De arr.-rechtbank te Zutfen ver oordeelde gisteren H. v. d. W. en S. v. W., echtelieden te Apeldoorn, wegens de bekende mishandeling en poging tot afpersing van de by hen inwonende Jaantje Struik (voormalige millioenenjuffrouw) en Catharina Kouwyzer, de man tot 4 jaar en de vrouw tot 2 jaar gevangenisstraf. In de Russische stad Niemiz, in het gouvernement Minsk, zyn, ten gevolge van verdere brandstichting, 80 huizen en 50 winkel-hallen vernield en 5 personen in de vlammen omgekomen. Verscheidene personen zyn zwaar gekwetst. Uit de Fransche Kamer. De laatste dagen der tegenwoordige Fransche Kamer zyn byzonder rumoerig. De Boulan gisten zyn namolyk niet tevreden met het straatrumoer, hetwelk zy eiken Zondag in de eene of andere provinciestad verwekken, maar ook wordt geene gelegenheid verzuimd om de Kamer in rep en roer te brengen, waartoe trouwens in Frankryk niet zoo heel veel noodig is. Gelyk bekend is, zouden de heeren Laguerre en Laisant de regeering Dinsdag interpolleeren over hunne inhechtenisneming te Angoulème, waardoor zy hunne rechten als afgevaardigden gekrenkt achtten. De heer Tirard verklaarde zich bereid te antwoorden, maar gaf tevens in overweging de interpellatie uit te stellen en eerst de dringend noodige behandeling der begrooting af te maken. Dit voorstel vond steun by de radicalen, maar natuurlyk was de heer Andrieux, do half-Boulangistische oud-prefect van Parys, weer in de oppositie. Waarom was er haast by de begrooting? De nieuwe Kamer zou dit in het najaar even goed kunnen doen en derhalve was er zyns inziens geen bezwaar om Laguorre's interpellatie terstond te be handelen. Dit verwekte den toorn van den gryzen Madier de Montjau. De bejaarde radicale af gevaardigde ging met jeugdige vlugheid naar de tribune en hield oen pleidooi voor de afdoening der begrooting, waarop het geheele land met ongeduld wachtte. Ondanks her haalde interrupties der anti-republikeinen, bracht de heer Madier de Montjau zyne rede ten einde, doch toen hy gereed was, riep de monarchist Lejeune een volzin, waarvan alleen het woord canaille werd verstaan. Toen barstte de storm los. De opportunist Emanuel Arène, de opgewonden afgevaar digde uit Corsica, en zyn partygenoot Étienne vlogen op Lejeune los, maar nog juist bytyds schoten de heer De Cassagnac met een paar andere Bonapartisten er tusschen. Alle afge vaardigden verlieten hunne zitplaatsen en de republikeinen drongen in een halven kring om de twistenden heen, terwyl de heer Móline onophoudeiyk de schel luidde. Zet uw hoed op! riep de een. Houd op, schreeuwde De Cassagnac, er heerscht een misverstand. Eindeiyk bedaarde het rumoer. De presi dent legde Lejeune de zwaarste straf op, de censuur met eene tydeiyke schorsing als afge vaardigde en gaf den afgevaardigde daarna het woord om zich te verdedigen. De monarchist verklaarde toen dat hy niemand een „canaille" had willen noemen, maar slechts had willen zeggen dat hy die menschen voor canaille hield, die de meerderheid het zwygen wilden opleggen. Hy erkende dat de uitdrukking in elk geval niet parlementair was en het speet hem zeer deze gebruikt te hebben. „Vraag excuus riep de heer Floquet en laat de zaak daarmede uit zyn." De president dacht er ook zoo over en wilde den heer Lejeune de opgelegde straf kwyt- schelden, maar de linkerzyde gaf door een luid geschreeuw te kennen, dat zy dit niet wilde. De heer Méline moest toen laten stemmen en de uitslag was, dat besloten werd de straf te handhaven. Op bevel van den president verliet de heer Lejeune toen onmid- dellyk de vergaderzaal. Daarna besloot de Kamer met 302 tegen 231 stemmen om Laguerre's interpellatie eerst te behandelen na de afdoening der legerwet en ging daarna weer over tot de begrooting van openbare werken. Dat Lejeune tijdens zyne korte toespraak herhaaldeiyk in de rede werd gevallen, spreekt vanzelf. De heer Barodet begon met een„De Canailles zullen u aanhooren en de heer Ca- mille Dreyfuss riep: „Gy bedekt uw lafheid door een leugen." Volgens de stenografen had Lejeune gezegd: „Er zyn onder de repu blikeinen niets dan canailles." Deze mede- deeling van den voorzitter gaf aanleiding tot nieuw rumoer en het geschreeuw van: Er uit met hem! en toen Lejeune eindelyk na het uitspreken der censuur heenging, barstte de geheele linkerzyde in daverende toejui chingen los. INGEaONDEN. Den WelEdelen Heer A. W. gythotf, Uitgever van het Leidsch Dagblad. In „Dein) Tijdspiegel" verscheen onlangs eene even partydige als onbiliyke beoordeeling van uwe tweede editie van Van Lennep's „Vondel", by gewerkt door J. E. W. Unger. Bovendien werd my by die gelegenheid eene beleediging toegevoegd, die ik niet onbeant woord kon laten. Ik schreef toen de volgende An<l-Crltlek. Aan de Redactie van „Dein) Tijdspiegel." Het recht van antwoord wordt door vele dagbladen en tydschriften erkend. Ik vlei my, dat de my geheel onbekende Redactie van „Dein) Tijdspiegel" dit recht zal erkennen en dit woord van anti-critiek zal willen plaatsen in de volgende aflevering. Een uwer medewerkers, die zich teekent E. D., heeft onlangs de Vondel-editie, door J. H. W. Unqer, naar de oude uitgaaf van Mr. J. Van Lennkp bewerkt, in uw tyd- schrift critisch behandeld. Hy spreekt zyn oordeel uit over drie der zeven in het licht verschenen deeltjes. Dit oordeel luidt ongun stig. Hoe onbiliyk my dit overigens moge schynen, het is niet daarover, dat ik anti- critiek wensch te oefenen. Neen, ik vraag hier alleen het woord voor een persooniyk feit, en hoop, dat my dat door u als men in fatsoenlyke kringen pleegt te doen zal worden gegeven. Dat de brave heer E.(?) D.(?) myne Inleiding tot deze Vondel editie, en myne „ingeno menheid" met dit niouw ontworpen werk „meer waarschuwend dan aanste kend" acht, zal wel te verklaren zyn uit volkomen eerlyke en volkomen onpartydige gronden. Maar ik mag niet onweersproken laten, dat diezelfde brave heer den volgenden volzin in uw tydschrift doet afdrukken. Hy schryft namolyk Niemand zal ontkennen, dat aan die editie (de editie van Van Lbnnep) gebreken kleven, hoewel wij niet gaarne professor Ten Brinks minachtende woorden daarover zouden onder schrijven In myne Inleiding schreef ik: „Hoe schoon ook de groote uitgaaf van Van Lennep, met hare fraaie, echt nationale platen, met haar keurig gedrukten tekst, moge blijven voor echte bibliophilen, wetenschappelijk voldoet zij niet langer aan de eischen van historie, aesthetiek en bibliographie." De hoer E. D. noemt deze woorden „min achtende woorden." Of dit oordeel ook op eer lyke en onpartydige gronden berust, betwyfel ik ten sterkste. Er is door my geen zweem van minachting in den boven meegedeelden volzin gelegd. Zy kon zelfs niet by my op komen. Minachtend over Van Lennep en zyn Vondel te spreken, zou my schynen eene laaghartigheid te zyn. Ik heb te veel vriend schap van Van Lennep ondervonden, te veel genoegen in zyn Vondel geschept, om ooit op minachtende wyze over hem en dit werk te kunnen spreken. Toch wordt my dit door den heer E. D. voor de voeten geworpen. Daarom hoop ik, dat u dit psctest aan uwe lezers zult willen meedeelen. Wanneer men in gezelschap van fatsoenlyke lieden beleedigd wordt, heeft men het recht in datzelfde gezelschap den belee- diger te woord te staan. Daar het den heer E. D. te doen was eenige minachtende woor den aan myn adres in uw tydschrift af te drukken, meen ik het recht te hebben terzelf der plaatse te antwoorden. Met oprechten dank voor do plaatsing dezer regelen, noem ik my hoogachtend, Leiden, Uw dw. Dr. 17 Juni '89. Jan Ten Brink. Tot antwoord ontving ik van den uitgever „Namens de Redactie van „De Tijdspiegel" heb ik de eer u te berichten dat zy als vasten regel heeft aangenomen geen anti-critiek op te nemen, daar de bestreden beoordeelaars met hetzelfde recht de opneming van eene repliek zouden kunnen vorderen, waaruit een eindeloos en onvruchtbaar geschryf voortkomen zou. Alleen in zeer byzondere, thans niet aan wezige, omstandigheden, wykt de tegenwoor dige redactie van dezen regel af." Het kan zyn nut hebben, dat men in Neder land weet, hoe de anonieme redactie van „Dein) Tijdspiegel" het recht van insolentie in bescherming neemt. Gaarne wilde ik, dat andere dagbladen dit stuk wilden overnemen, opdat het niet onbekend biyve, hoe edelmoe dig en eerlyk er door de welopgevoede, schoon anonieme redactie van „Dein) Tijdspiegel" wordt gehandeld. U dankende voor de my geschonken plaats ruimte, met de meeste hoogachting, Leiden, Uw dienstvaardige 26 Juni 1889. Jan Ten Brink. Aan den heer A. T. d. M. Eerst was het ons voornemen het door u ingezonden stukje over de bewaarplaats der beenderen enz. onbeantwoord te laten, doch de onwaarheden, daarin voorkomende, deden ons besluiten die ook langs denzelfden weg bekend te maken en verzoeken wy by voor baat den geachten voorstander der gezondheid zich in 't vervolg beter met den toestand op de hoogte te stellen vóór en aleer zich zoo ondoordacht uit te laten en onjuistheden te schetsen, die niet bestaan. Vooreerst is de bewaarplaats der beenderen in een goeden en juist voorgeschreven toestand. Ten tweede koopen wy nooit en bewaren bygevolg nimmer rottende beenderen, want die kunnen jaren oud worden voor ze rotten (wel het vleesch). Rottende beenderen komen in den handel nooit voor. Bovendien zal elke slager wel zorgen ons geen vleesch voor beenderen te verkoopen, want dat is niet in zyn belang. "Wat nu de lucht betreft, rieken beenderen naar beenderen zoowel als visch eene vischlucht afgeeft, en eau de Cologne anders riekt dan vitriool of karbol; maar bewezen moet het nog worden, dat beenderenlucht ongezond is. In dit geval zouden wy of onze werklieden vooral veel min der gezond moeten zyn dan zy, die in een aangenamer atmosfeer werken en dit is vol strekt niet het geval. Daarenboven bestrydt elke geneesheer de ziekte juist in den regel met onaangename, onwelriekende geneesmiddelen in plaats van welriekende en smakelyke medicynen en meo- non wy op deze en andere gronden met zeker heid te mogen beweren, dat al het mooie en aangename niet altoos het beste en het ge zondste is. Wy veronderstellen dat de gezondheids-com missie niets zal aan te merken hebben noch op de bewaarplaats noch op 't bewaarde, met goed overlegd oordeel en onderzoek zal te work gaan door eerst zich te overtuigen wat wel en wat niet schadeiyk op onze gezond heid kan werken, maar niet uit zucht om ook eens van zich te doen hooren door couranten-artikeltjes te schryven zonder de minste wetenschap daarvan te bezitten en de grootste onjuistheid te verkondigen, zooals de heer A. T. d. M. gisteren deed met zyn ingezonden stuk in uw geacht blad. Leiden, Hoogachtend, 26 Juni 1889. Gebrs. Palh. [Reeds vroeger werd in ons blad over deze quaestie zeer veel geschreven; nu de tegen- party is gehoord, sluiten wy dan ook hot debat over deze zaak, aan anderen het onderzoek in deze overlatende. Red.] BUITENLAND. Frankryk. De onderhandelingen, tusschen Frankryk en Italië gevoerd omtrent den invoer van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1889 | | pagina 2