N°. 8990. Dinsdaa: 11 Juni. A0. 1889. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. Premie Leidsch Dagblad. V-AIV HUIS, Een zomer in liet Noorden. Een zomer in het Zuiden, Leiden, 8 Juni. Feuilleton. DE SiGARET. LEIDSCH PRIJ8 DEZER COURANT: Toor Leidên per 8 maanden1.10. Franco per post1.40. A&onderlpke Nommers0.05. PKIJfl DER ADVERTENTIEN: 18 regel. 1.05. Iedere regel meer ƒ0.171. Grooteré leitere n»»r ple.ternimte. Voor hei in- eMeeeren bnlien aO wordt 0.10 berekend. Het is den Uitgever van het Leidsch Dag blad aangenaam onzen Abonnó's woder een Premleboekwerk te kunnen aanbieden. Het is getiteld: oen roman van den als novellen- en roman schrijver zoo hooggewaardeerden GERARD KELLER. Deze oorspronkelijke roman is een der ■grootste, belangrijkste, meest besproken en geprezen kunstwerken van onzen Nederland- schen schrijver. De inhoud is dan ook geene eenvoudige be schrijving, maar boeiend, in den waren zin des woords. Aan dit werk viel zelfs de onderscheiding te beurt, door Adolf Glaser in het Duitsch te worden vertolkt. Het bestaat uit twee lijvige deelen, fraaien, duideljjken druk. De Uitgever is in de gelegenheid elk deel voor onze Abonné's als Premie verkrijgbaar te stellen tegen slechts 24 cents, evenwel voor zooverre de voorraad strekt. Met het oog op het aanstaande seizoen, zullen zeker niet minder welkom zijn de vol gende werken, waaruit door belanghebbenden -eveneens eene keus kan worden gedaan. Deze werken zijn van denzelfden schrijver en getiteld, het eene: In dit werk, eveneens twee deelen, open baarde GERARD KELLER voor het eerst zjjn nieuw talent in het geven eener reisbeschrij ving. Deze reisbeschrijving van Zweden en Noorwegen wordt geroemd als een meester werk. De teekening van landschappen, bergen, watervallen, pjjnbosschen, van steden en dor pen, is scherp en kloek. Er zijn bladzijden in dit werk, welke men telkens weer met buitengewoon genoegen leest, zóó onderhou dend en leerrijk is de geschiedenis, welke hij heeft ingevlochten. „Een zomer in het Noorden" werd overal met welgevallen en hoogen lof ontvangen. Zjj, die van den novellist KELLER hielden, stelden den reiziger KELLER niet minder op prijs. Het andere werk draagt tot titel de vrucht van eene tweede reis, welke KELLER in den zomer naar Spanje ondernam. Deze reisherinneringen vormen een boekwerk, mede in twee deelen, dat zijne reisbeschrijving van Zweden waardig op zijde streeft. Van deze beide werken zijn echter, evenals van het eerste, slechts weinige exemplaren voorhanden. Elk deel er van wordt insgelijks tegen den luttelen prijs van 24 cents ver krijgbaar gesteld. De bon, waarmede de deelen aan ons bureel kunnen worden afgehaald, zal binnen eenige dagen in ons blad worden afgedrukt. Heden is aan de universiteit alhier de heer A. J. Kronenberg, geb. te Deventer, bevor derd tot doctor in de klassieke Ietteren, met academisch proefschrift, get.„Minuciana sivo annotationes criticae in minucii felicis octa- vium." Aan dezelfde universiteit zjjn met goeden uitslag nog de volgende examens afgelegdhet voorbereidend examen in de godgeleerdheid door den heer F. Tammens; het theoretisch geneeskundig examen door de heeren H. W. A. M. Nuyens en Th. A. F. Scharenberg. De heer Conrad Behrens, hier ter slede ook wel bekend uit de opvoeringen der Rot- terdamsche Hoogduitsche Opera, is Dinsdag door den koning van Zweden in particuliere audiëntie ontvangen, by welke gelegenheid hem de titel van Koninklijken Zweedschen Hof operazanger is verleend. De koning uitte den wensch, dat de heer Behrens zijn nog overige zangersloopbaan aan de koninklijke opera te Stokholm zou doorbrengen, naar aanleiding waarvan de onderhandelingen met den koninklijken intendant onmiddellijk zijn aangevangen. Naar het „Vad." verneemt, zou het voor nemen bestaan den schah van Perzië bij zijn verblijf hier te lande, het gebruik van het paleis op den Dam te Amsterdam aan te bieden. Vanwege Z. M. den Koning zou de vorst bij zijne komst worden ontvangen door den adjudant-generaal jhr. Verspjjck, die hem gedurende zijn verblijf ook zou worden toe gevoegd. Het is nog onzeker of Z. M. de Koning den schah op het Loo zal ontvangen. Daarontegon is reeds nu bepaald, dat de minister van buitenlandsche zaken, jhr. Hart- sen, den hoogen gast by zijne komst in de residentie, te Scheveningen een schitterend déjeuner-dinatoire zal aanbieden. Wy ontvingen het eerste nummer van het nieuwe „Sportblad", netjes uitgevoerd en met een rijken inhoud. De gravures, welke het bevat, laten over het algemeen veel te wenschen over. Doch hiervan kan aan de heeren Roeloffzen en Hubner, die de photo- en heliotypieën ver vaardigd hebben, geen verwijt worden ge maakt; maar wel aan de teekenaars, die blijkbaar tot de nieuwe richting behooren. Het is wel noodig dat de Hollandsche illustrat»urs een lesje nemen aan de keurige voortbrengselen hunner buitenlandsche con fraters, vooral der Fransche. Dit nieuwe weekblad is bestemd voor alle takken van binnen- en buitenlandsche sport, en staat onder redactie van de heeren A. L. Couvée en W. Muiier, met vaste medewer king van de heeren H. A. Graaf Van Bylandt, jhr. J. L. Mock, G. D. baron De Salis en mr. J. Van Buttingha Wichers, terwijl het tevens wordt gesteund door een zeer groot aantal erkende specialiteiten op sportgebied. Deze allen waarborgen dus een voor sport- men degelijken inhoud. In de Staatscourant van heden is opge nomen een koninklijk besluit van den 28sten Mei 1889, ter voorziening in de godsdienstige behoeften van de Christelijke gemoenten en van de garnizoenen in Nederlandsch-Indiö. Het bevat de volgende artikelen Artikel 1. Voor eiken persoon, die door ge nootschappen, vereenigingen of maatschappijen, welke zich de bevordering van de belangen van het christendom in Nederlandsch Indiö ten doel stellen, ter beschikking van de regeering wordt gesteld en door de regoering wordt bestemd om, ter plaatse, door den gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië te bepalen, voor do voorziening in de godsdienstige behoeften van de minder gegoede leden der Christelijke ge meenten en van de militairen in de garnizoe nen werkzaam te zijn, wordt aan het bestuur van zoodanige genootschap, vereeniging of maatschappij eene som van achthonderd gul den (ƒ800) in ééns uitgekeerd. Art. 2. Met afwijking in zooverre van Ons besluit van 19 Februari 1882 (Indisch Staats blad No. 125), genieten de op de wijze van artikel 1 ter beschikking van de Regeering genomen personen overtochtnaarNederlandsch Indië ten laste van de Indische begrooting als passagiers der eerste klasse voor zich en hun gezin. Art. 3. Bjj aankomst in Indië zjjn de be doelde personen gehouden zich onmiddellijk te begeven naar de standplaats, welke hun door of vanwege den gouverneur-generaal zal worden aangewezen. Gedurende den tijd, waarin zy op de hun door tie Indische Regee ring voorgeschreven wijze werkzaam zjjn, ge nieten zjj eene toelage, waarvan het bedrag door den gouverneur-generaal wordt vastge steld, doch die niet hooger kan zjjn dan 150 's maands. Art. 4. De in dit besluit bedoelde personen worden in geen enkel opzicht als ambtenaren beschouwd. Z(j hebben, bij het verlaten van Nederlandsch-Indië, geene aanspraak op terug tocht ten laste van de Indische begrooting. De Regeering vraagt gelden aan tot krachtige voortzetting van de rivierverbetering op den Rjjn en de Waal, ter bereiking in de eerste plaats van eene diepte van 2,7 m. en zoo mogelijk later van 3 m. onder den waterstand, welke laatstelijk is aangenomen overeen te stemmen met dien van 1,50 m. aan de peilschaal te Keulen. Daartoe heeft zij ingediend een voorstel tot verhooging van het in art. 29 van hoofd stuk IX der loopende Staatsbegrooting voor verbetering van de Waal uitgetrokken be drag met 455,000. Deze werken zijn op 2,500,000 geraamd, over 4 jaren te verdoelen. Daar dit jaar reeds 170,000 was uitge trokken, is slechts 455,000 aan te vragen, welke som kan gevonden worden uit het overschot, dat jaarlijks op de begrooting van het negende hoofdstuk beschikbaar blijft. In de laatste vijf jaren hebben deze overschotten bedragenin 1883 2,923.478, in 1884 ƒ2,980,304, in 1885 3,127,575, in 1886 3,220,552 en in 1887 1,799,024. Tot dekking dezer uitgave behoeven mits dien geene bijzondere middelen te worden aangewezen. Aan de universiteit te Amsterdam is het candidaats-examen in de rechten met i gunstig gevolg afgelegd door den heer J. Verschuijl, en het doctoraal examen in de klassieke letteren door den heer IJ. H. Rogge. De 2de luitenants der inf. J. G. B. Ber- lauwt en C. F. Schanzleh van hot O.-I. leger, zullen don 6den Juli per stoomschip „Burge meester Den Tex" naar Indië vertrekken. De minister van marine brengt ter alge meens kennis, dat, blijkens ontvangen bericht van den commandeerenden officier van Zr. Ms. schoener „Argus", op den laatsten kruis tocht van dien bodem in de Noordzee, een der reddingsboeien, waarop de naam van het schip vermeld staat, is verloren geraakt, zoo dat het ontmoeten van dat voorwerp geen aanleiding tot bezorgdheid behoeft te geven. Naar het Fransch, van Jules Claretie. Door JOHANNA. De soldaten van Garrido zagen elkander aan. „Neen," een chirurgijn was er onder hen niet, alleen soldaten. „Dus niemand, die een verband kan leggen?" „O ja, dat kan ik" riep iemand onder hen. „Treed voorwaarts dan." De man verliet met opgeheven hoofd de groep, waaronder hjj zich bevond. Het was Araquil. „Zyt ge in de geneeskunde ervaren?" Neen, maar wel in de heelkunde; ik ben een soort van Torero." De officier, die de zaak nog niet vertrouwde, voerde Araquil naar Zucarraga. Deze zag den jongeling met zijne zwarte sprekende oogen aan, en vroeg hem wat hem naar het kamp voerde. Araquil bedacht snel eene leugen, en zeide, dat hy naar het kamp was gekomen om zjjne betrekkingen te zien. Kon hjj het helpen, dat burgeroorlogen zoo noodlottig waren en familieleden van elkaar scheidden? „Dus zyt gy een Biscayer?" „Waarom hebt ge u niet onder het vaandel der Carlisten geschaard?" vroeg Zucarraga. „Ik behoor tot geene party." De Carlistische officieren beschouwden dezen jongen man met eenig wantrouwen en mompelden iets onder elkander. Zucarraga bracht hen tot zwygen, en terwyl hy met zyn helderen blik Juan als het ware trachtte te doorzien, hernam hy „Ge zyt eenigszins in de heelkunde ervaren. Kunt gy my eenige verlichting aanbrengen? Ik heb veel pyn." Hierop liet hy zyn been zien, dat geheel met bloed was bevlekt. Araquil opende zyn vost, scheurde plotse ling de linkermouw uit zyn hemd, en op dit geïmproviseerd verband stortte hy langzaam en zonder dat iemand het zag, eenige drop pels der vloeistof, welke hy in den ring aan zyn vinger had; wit als een lyk, deed by eenige schreden naar Zucarraga, die hem geen oogonblik uit het oog verloor. De hand van Araquil beefde niet, toen hy het verband in de hand heen en weer bewoog, waarop hy oen droppel van het vergif had gestort. Toen hy voor Zucarraga neerknielde om hem te verbinden, zeide een der officieren tot het opperhoofd der Carlisten„Wy kennen dezen man eigeniyk in hot geheel niet." Dat is waar, antwoordde de ander glim lachend, maar in een doctor moet men, even als in een biechtvader, vertrouwen hebben. Dit geneesmiddel heb ik meer aangewend tegen wonden, by het kampvechten bekomen, zeide Juan. „Onzin 1" De donkere oogen van Zucarraga volgden met doordringenden blik Juan gedurende de operatie, en nauwelyks was het verband om de wonde gelegd, of hy zeide: „Ik gevoel my reeds iets beter. Gy hebt het uwe ge daan, en kunt nu vertrekken." „Maar, generaal!" hernam een officier. Zucarraga hief het hoofd op. „Het minst, wat men doen kan, is een dienst met een wederdienst vergolden." „Neen, niets anders," antwoordde Araquil. Zucarraga trok uit den zak van zyne jas een sigarenkoker van manilla-stroo en reikte hem Juan toe. „Neem dit als een souvenir." „Neen, dank u," zeide Juan. „O, o," zeide Zucarraga lachend. „Gy schynt geene voorliefde voor de onderdanen van don Carlos te hebben. Gy wilt dus niets van my aannemen?" „Ja, eene sigaret." Araquil nam uit den sigarenkoker eene papelito, welke by werktuiglyk bekeek, en, alvorens haar in den zak te steken, ze nog eens werktuiglyk tusschen de vingers draaiend, antwoordde hy op de vraag hoe by heette: „Juan Araquil." „Welnu, Araquil, ga, en wacht met de uwen te zien, tot we Bilbao binnengetrokken zyn. Geef my de hand." Bleek als de dood drukte Araquil de hand, welke hem de gewonde reikte, trok zyn vest weer aan, groette de officieren en ging be daard heen, gevolgd door den onderzoekenden blik van het opperhoofd der Carlisten. Donzelfden avond zag de oude Garrido den jongeling binnentreden, in de kleine zaal van de herberg, welke tot algemeene verblyfplaats diende; het was dezelfde jongeling, die zes dagen te voren hem op de plaats van Agun- tamiento had aangesproken. De generaal zat daar stil, in zichzelven gekeerd, half ziek van verdriet en spythy dreigde na de nederlaag van dien nacht zich een kogel door de hersenen te jagen. Hy ontving Araquil barsch en onvriendelyk. „Wat wilt ge van my Wie verzekert my, dat gy die ellendige Carlisten niet ge waarschuwd hobt?" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1889 | | pagina 5