N°. 8987.
Donderdag 6 Juni.
A0. 1889.
•it nommer bestaat nit TWEB
Bladen.1
Het voorstel tot wijziging der
Inkomsten-belasting.
<§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van <gon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 5 Jnni.
Feuilleton.
DE SIGARET.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PBIJ8 DEZER. COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden.T.Y... 1.10.
Franco per poet9 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Officieel© Kennisgeyingon.
JACHT.
De Commieaaris dea Konings in de pro incie Zuid-
Holland,
Gezien het bosluit van de Godoputeerdo Staten
van den 2 laten Mei 1889, No. 88;
Gelet op art. 11 der wet van den 13den Juni 1857
(Staatsblad No. 87);
Brengt ter kennis van de belanghebbenden, dat
bij voornoemd besluit door de Gedeputeerde Staten
ia bepaald, dat do afzonderlijke jachten op
waterwild voor dit jaar zijn geopend op Donderdag
den laten Augustus aanstaande, en dat mitsdien van
af dat tijdstip de uitoefening der jachtbedrijven,
vermeld in art. 15, d} f en h, der wet op de jacht
en visscherij, is geoorloofd; wordende tevens herin
nerd aan de bepaling van art. 1 van het Beglement
op de uitoefening der jacht en visscherij in deze
Provincie, krachtens welke die jachten niet anders
mogen plaals hebben dan op het Wuter, langs de
stranden, oevers van meren, plassen, rivieren ea op
moerassige landen.
En zal deze kennisgeving, in plano gedrukt, wor
den afgekondigd en*aangeplakt, waar zulks te doen
gebruikelijk is, alsmede in liet Provinciaal llad cn
in de Nederlandscbe Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenliage, den 25sten Mei 1889.
De Commissaris des Konings voornoemd,
FOCK.
IV.
Na hetgeen we vroeger over dit onderwerp
in het midden hebben gebracht, (zie onzo
Nos. van 25 October, 5 en 9 Novomber 1888),
moenen we nog met een enkel woord te
moeten antwoorden op de opmerkingen, oer-
gistoron door O- ir-r*i_ji
we achten ons daartoe verplicht, ten einde
het standpunt, door ons ten aanzien van de
nieuwe ontwerp-vorordening ingenomen, nog
in 't kort toe te lichten.
Prof. Van Geer stolt op den voorgrond,
dat progressieve heffing van gemeentelijke
belastingen door de wet wordt uitgesloten.
Wij kunnen dat niet toegeven. Art. 243 dei-
wet van 29 Juni 1851 zegt: „Hoofdelijke
omslagen on andere plaatselijke directe be
lastingen worden geheven naar grond
slagen, die voor een redelijken maat
staf van het inkomen der belastingschul
digen te houden zijn." De door ons onder
streepte woorden heteekenen o. i. niet: naar
grondslagen evenredig aan; veeleer
zien wij er het beginsel in nedergelegd, dat
den geirem tel ijken wetgever de gelegenheid
wordt gelaten, den maatstaf naar de eischen
der redelijkheid te bezigen. Ware een zoo
absolute toepassing, als de geachte schrijver
van het artikel in ons nommer van Dinsdag
meent, in de bedoeling geweest, de bewoor
dingen konden korter en moesten stellig
duidelijker zijn geweest.
Waar, in de meeting van 9 November, juristen
van groote bekwaamheid niet aarzelden, a3n
het beginsel van ontheffing der mingegoeden
en tot op zekere hoogte ook van de niet-
gefortuneerden hun bijval te schenken, go-
looven we met onze bewering in goed ge-
zeischap te zijn. Zeker, het invoeren eener
rechtstreeksche progressie by deze gemeen
telijke belasting werd niet aanbevolen, en
was ook eigenlijk niet bepaald aan de orde;
alleen de vraag moest overwogen worden: Is
het stelsel, door heeren B. en Ws. thans
aangeboden, te verkiezen boven het thans be
staande; en met deze noodzakelijke beperking
der discussie kon over de tegenstelling: pro
portioneel of progressief niet in het breede wor
den uitgeweid. Maar - het is toch opmer
kelijk dat ook de Commissie van Financiën in
haar, door prof. Van Geer terecht gewaar
deerd, advies, zegt: „Een belastingstelsel vol
doet niet aan den eisch der rechtvaardigheid,
indien het niet uitgaat van het beginsel, dat
de draagkracht by toename van het inkomen
moor dan evenredig zy." Tegen deze stelling
teekent prof. Van Geer protest aan, de toe
lichting van dat protest verdagende; alleen
wijst hy op het bedenkelijke der dubbele
ontkenning. Nu, dat is maar een quaeslie
van vorm: we zouden evengoed kunnon lezen
Een belastingstelsel voldoet slechts dan aan
de eischen der rechtvaardigheid, indien het
rtwr* r\p ~:i jj
aannemelijker worden zal, vreezen wij te
moeten betwijfelen. Volgens zyn meening
moet een mathematische regel het stelsel
beheerschenwe gelooven evenwel, dat 'er
économische verschijnselen en feiten zijn, op
welke die maatstaf niet is toe te passen.
Immers, naar dien regel ware ook geene
vrijstelling voor lage inkomens geoorloofd
naar welke wiskundige formule kan deze
verdedigd worden? Wél beschouwd, geeft het
thans vigeerende stelsel een zwakke en be
grensde progressie, en dat juist achten we
een aanbeveling, een motief tot behoud van
het bestaande. In welken vorm die vermin
dering voor de lagere inkomens geschiedt, is
eigenlijk van. ondergeschikt belang; indien
dat op een andere wijze wordt gevonden dan
door handhaving der vormindering voor kin
deren, hebben wij er vrede mee.
Het groote bezwaar, dat wjj tegen het
voorstel van B. en Ws. hebben ingebracht,
is dit, dat de druk voor inkomens tusschen
de f 1000 en f 3500 wordt verhoogd. Prof.
Van Geer noemt dit argument niet afdoende,
het z(j zoo: wy blyven het volhoudon.
Het advies van de Commissie van Finan
ciën komt aan dit bezwaar voor een goed
deel te gemoet, en, mocht het blijken dat de
meerderheid van den Gemeenteraad in be
ginsel tot wijziging der verordening wil over
gaan, dan zou het ons zeer verheugen, indien
het amendement der Commissie werd aange
nomen. Zy stelt voor de vermindering te
verdoelen over de 15 laagste klassen in plaats
van over 8, zooals het ontwerp aangeeft,
opklimmende met 1/16. Ook wij hebben, in
ons eerste artikel (van 25 October) 1/16 als
opklimmingsfactor genoemd, maar wenschten
daarbij de progressie ook boven de éénheid voort
te zetten. Uit de omstandigheid, dat de Com
missie tot aan de inkomens van f 3500 met
ons van hetzelfde gevoelen is, en eerst daarna
van ons gaat verschillen, meenen we te mogen
afleiden dat we toch niet in alle opzichten
den bal hebben misgeslagen. Ook de geachte
hoogleeraar kan zich met het denkbeeld der
Commissie vereenigenofschoon vasthoudende
aan zyn oorspronkelijke opvatting, dat, naar
beginselen beoordeeld, het voorstel van B. en
Ws. de voorkeur verdient, erkent hy dat het
amendement zich meer aansluit by den bo-
staanden toestand.
Voor belastingplannen is dat zeker geen
verwerpelijk argument. Nu van alle zijden is
erkend dat de bestaande heffing geen klach-
voorzichtig-zyn, een'oorzaak van Kiacnten in
het lej»;en te roepen. Ook op grond daarvan,
do zaak is, gelooven we, genoegzaam toege
licht en we behoeven niet in nadere bijzon
derheden te treden, is onze conclusieIs
de Gemeenteraad gestemd voor wijziging der
inkomsten-belasting, zy het dan onder toe
passing van het stelsel, door de Commissie
van Financiën in haar advies uiteengezet.
Nadat ons artikel reeda was gezet, ontvingen
we nog het ingezonden atuk van den heer Heynsiua.
De lezer zal misschien opmerken, dat daarin eeno
enkele maal oDgoveor hetzelfde wordt gezegd als in
ons artikel. Dit kon ons echter niet doen besluiten,
het laatste te wijzigen.
Heden is aan de universiteit alhier de heer
C. De Kempeuaor, geb. te Arnhem, bevorderd
PRIJS DHR ADVERTENTIEN:
Vin 1—6 regel» 1.06. Iedere regel meer0.171
Grootere lettere nier pleite ruimte. Yoor het in-
ceneeren buiten de etad wordt 0.10 berekend.
tot doctor in de rechtswëtenschap, met acade
misch proefschrift, get.„OpmerkiDgen naar
aanleiding van art. 894 W. v. K.
Aan dezelfde universiteit zyn de volgeude
examens met goeden uitslag afgelegdhet
voorbereidond oxamen in de godgeleerdheid
door de heeren S. C. Kylstra en A. W. Voors;
het candidaats-examen in de rechten door de
heeren J. L. F. Böhtlingk en Rh. Feithhet
candidaats-examen in de geneeskunde door de
heeren P. Van Andel en A. De Maak.
Evenals andere jaren, stellen B. en Ws.
den gemeenteraad wederom voor, de tienden
voor den oogst en de jaarschare dezes jaars,
onder de gemeente Leiderdorp te veld staande,
ter vermyding van kosten, onder de hand
tegen taxatie van twee deskundigen aan de
tiendplichtigen af te staan, tenzy dezen zich
met de taxatie niet mochten vereenigen, in
welk geval eene openbare verpachting daar
van het noodzakelyk gevolg zoude zyn.
De commissie van financiën kan zich met
dit voorstel veroenigen.
Bestuurderen der Stedelyke Werkinrich
ting dragen den gemeenteraad de volgende
dubbeltallen voor Ier vervanging van de leden
van hun bestuur buiten den gemeenteraad,
die den lsten Juli a. s. moeten aftreden,
zynde de heeren: C. J. Leembruggen, dr. D.
De Loos en dr. J. G. Van der Sluys, die
weder opnieuw benoembaar zyn.
De dubbeltallen zynlo. de heeren C. J.
Leembruggen en dr. D. E. Siegenbeek Van
Heukelom. 2o. de hoeren dr. D. Do Loos
en W. F. Verhey Van Wyk. - 3o. do heeren
dr. J. G. Van der Sluys en C. H. Krantz.
-^Cll LOfcOH uw ïMYrrrogn.Q
mevrouw de wed. Dozy geb. Van Goor den
Oosterlingh, om ontslag als regentes van het
Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis.
Zy geven daarom in overweging het gevraagd
ontslag op do meest eervolle wyze te ver-
leenen, onder dankbetuiging voor de vele ge
wichtige diensten, welke door haar gedurende
een tal van jaren (sinds 1875) belangloos
aan het gesticht zyn bewezen.
Na overleg met den voorzitter der com
missie van fabricage, deelen B. en Ws. den
gemoenteraad mede dat er geen bezwaar be
staat tegen de inwilliging van de verzoe
ken van:
lo. P. Bongarts, om eeno stoep te leggen
op openbaron gemeentegrond vóór zyne woning
aan do Hooigracht No. 106, mits niothoogor
dan 10 centimeters boven de straat en de
breedte volgens de rooiing aldaar;
Naar het Fransch, van Jules Claretie.
2) Dooit JOHANNA.
Nauwelyks had de oude Garrido deze woor
den gesproken, of by het vallen van den
avond vertoonde zich daar, op dat plein, een
schoon, slank jongeling, die onverschrokken
voor den generaal trad, zeggend„Zoudt gij my
geven, wat ik begeer, als ik Zucarraga dood
„Wie zyt gy?" vroeg de generaal. „Ik heet
Juan Araquil en ben van geboorte een Span
jaard, doch heb gezworen ryk te zullen
worden."
De generaal beschouwde den man van het
hoofd tot de voeten, en zeide ten laatste
„Gy zyt uit het land van Guiposcoa. Waar
om hebt gy u niet by het leger van Don
Carlos aangesloten?" „Omdat my alles op de
wereld onverschillig is, behalve eene vrouw,
die ik liefheb." „Uwe bruid dus?" „Ach,
ware zy myno bruid!Neen, eene doch
ter van een pachter, die veel te ryk is voor
my. Ik ben arm en heb geld noodig om haar
te kunnen huwen."
Araquil was in den omtrek niet vreemd;
ieder kende zyno liefde voor de dochter van
Chigaray, een braaf landbouwer in Guipozcoa,
die vier of vyf schoone landhoeven bezat, en
vruchtboomen op de heuvels, wier takken
kraakten onder hot gewicht der vruchten,
meest appelen, waarvan men heeriyken cider
boreidde, welke den Franschen cider nog verre
overtrof. Chigaray woonde tusschen Hernani
en het fort Santa-Barbara. Hy was even
trotsch op zyne dochter als een Andalusiër
op zyne juweelen.
Met hooge borst zag men hem voortstap
pen als by Pepa, zyne dochter, na3r de
Vespers bracht, of haar naar de Romeria's,
de vroolyke Spaansehe feesten, geleidde; be
lmoren niet meest allo liefdesgeschiedenissen
op de Romeria thuis? Onder den dans en de
opwekkende muziek worden zoo licht harten
gestolen en geschonken.
In het dal van Loyola verscheen meerma
len oen jonge, knappe man, die, evenals eene
kapel om de bloemen, om de schoone meis
jes fladderde en die wel alle hoedanigheden
had om den meisjes te behagen, maar geene
enkele, welke in den smaak der ouders viel.
Zulk een man was Araquil, dezelfde, die
zyne eerzuchtige plannen aan den generaal
Garrido kwam mededeelen. Het was een vroo
lyke jongen, die altyd pret maakte. By het
kaatsspel was hy nummer één, een eerste
vechtersbaas en een echte waaghals, die dik-
wyls in de novillada's stieren doodde. Espada
van beroep, stond hy er ieder oogenblik aan
bloot, doorstoken te worden of den hals te
breken. By dat alles had hy een ridderlyk
voorkomen, oen aangenaam uiterlyk, eene
herculische gestalte, en handen zoo klein als
die van eene vrouw. Overigens had hy geen
cent op zakhy leofde van den eenen dag
op den andoren, nu eens van een prysje, by
het kaatsen behaald, dan weer van eene wed
denschap met de torero's. Eens, toen te St.-
Sebastiaan een van drift ziedende quadrilla er
niet in kon slagen, een woedenden stier te
dooden, die, met bloedend schuim bedekt,
zich tegen zyne aanvallers verdedigde, deed
Juan Araquil een gefiuit hooren. De toeschou
wers en torero's riepen daarop: „Laat hem
in de arena komen; de arena in met hem!"
En Juan Araquil aarzelt geen oogenblik; hy
staat op, springt in de arena en ontneemt
den verwonderden espada den dogen. Vast
en zeker klemt Araquil dezen in de hand,
plaatst zich tegenover den stier, en treft hem
met de scherpe punt zóó juist, dat een Tato
of Sagar het hem niet had kunnen verbete
ren; met oen zwaren slag stortte de stier
neder. Juan Araquil wendde zich toon lachend
tot de torero's, zeggend: Hebt ge het allen
gezien; niet kwaad gemikt, hé?
De torero's waren woedend, toen zy de
uitroepen der toeschouwers hoorden, de bravo's
voor Araquil en het verachtend gefluit, dat
den espada ten doel vielallen omringden
Araquil en wilden hem rekenschap van zyne
overmoedige daad vragen. Araquil, die be
merkte dat zyn leven in gevaar was, nam een
aanloop om aan de woedende menschen te ont
komen, sprong over het hoofd van den torero,
die voor hem stond, en bereikte gelukkig de
trappen, nog eer de kring verbroken was,
waar men hem met den dood bedreigd had.
's Avonds had er oen duel met een torero
plaats, die hem zyn navaja in de borst stootte.
Juan Araquil bleef echter slechts een paar
weken te bed; na dien tyd was hy weer in
staat een stier te dooden, en, als het zyn
moest, een torero er by. Werd in een der
gevechten een torero gewond, dan had dat
gewooniyk niet veel te beteekonen, want al
droeg men hen zwaar geblesseerd weg, men
vond ze, als men hen reeds dood waande,
eene maand later weer terug met den espada
in de hand. Juan Araquil was van zulk een
gehalte 1 Messteken noch raketballen schenen
hem te deren. Het was oen man van yzer en
staal, een echte Biskayer. Wordt vervolgd.)