N°. 8979
Maantlas: 27 Mei.
A0. 1889.
fèeze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Universiteits-roeiwedstrijd.
Kikeriki.
VRIJGESTELDEN.
Leiden, 25 Mei.
Feuilleton.
DE DELAHAIES.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.1.10.
Franco per post1.40.
Ationderlgko Nommers0.00.
PRIJS DER ADVERTENTLEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootcre letters naar plaatsruimte. Voor het in-
caeeeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Met het oog op de groote belang
stelling in bovengenoemden wed
strijd, morgen, Zondag-middag, te één
uur bij Haarlem te houden, zullen we
den uitslag telkens bij het bekend wor
den van ieder nommer aan ons Bureel
aanplakken, alsmede in de sociëteiten
en enkele koffiehuizen, o. a. die op
de Breestraat, doen verspreiden.
Aan de Abonné's daarop, wordt bij dit
nommer verzonden No. 35 van Kikeriki.
Ongetwijfeld zullen vele onzer lezers met
belangstelling kennis genomen hebben van
den inhoud van het rapport der Staatscom
missie over den militairen dienstplicht, zooals
die op het eind der vorige week door de dag
bladen is medegedeeld.
Over eenige bijzonderheden uit dat verslag
wenschen we nu en dan een woord in het
midden te brengen. Het hooge gewicht der
zaak legt ons de verplichting daartoe op.
Immers, het is een gevestigde overtuiging
geworden, dat onze levende strijdkrachten
dringend verbetering behoevendat noch haar
getalsterkte, noch haar organisatie, noch haar
geoefendheid de handhaving der onafhanke
lijkheid van het Rijk en de verdediging van
zjjn grondgebied zooals de grondwettelijke
formule luidt voldoende waarborgen. De
noodzakelijkheid eener diepgaande militaire
hervorming was een der voornaamste drang
redenen tot grondwetsherziening; en toen de
belemmering, welke men in onze consti
tutie vond, was weggenomen, waren velen
van oordeel dat de Regeering, door het onder
zoek van dit groote nationaal belang en de
wijze, waarop het beter dan tot dusver kon
worden behartigd, aan een Staatscommissie
op te dragen, te veel tijd ongebruikt zou laten
en het land blootstellen aan het gevaar, door
een noodlottige gebeurtenis overvallen te
worden.
Of de afstand tusschen het commissie-rap
port en een daarop gebaseerd wetsontwerp
spoedig za-1 worden doorloopen, is alleen in
Regeeringskringen bekend; we willen er het
beste van hopen. Intusschen zal reeds nu de
publieke opinie zich met de onderdeelen heb
ben bezig te houden, en onzerzijds willen wij
gaarne een bijdrage leveren tot een ernstige
bespreking.
In de eerste plaats hebben wij er op te
wijzen dat de Grondwet in artikel 180 spreekt
van „alle Nederlanders, daartoe in staat,
zjjn verplicht mede te werken tot handhaving
enz." Strikt genomen, zou deze bepaling
leiden, zoo niet tot algemeenen dienstplicht,
dan toch zeker tot algemeenen oefenplicht.
De bedoeling is toch vermoedelijk niet, uit
te drukken dat die medewerking zich kan
beperken tot het betalen van belasting, in
overweging genomen dat de landsverdediging
ook geld kost. Een zoo nuchtere opvatting
behoefde niet in een Grondwetsartikel te wor
den neergeschreven. Neen, we gelooven er uit
te mogen opmaken dat kostbaarder offers dan
in geld allen valieden burgers van het ge
meenschappelijk vaderland kunnen opgelegd
worden, zoo de nood het vereischt.
Het rapport der Staatscommissie huldigt
dat beginsel niet. Wel beschouwd, brengt
het ons een stap achteruit. Tot heden heb
ben we in elk geval, behalve de dienstplich
tigen bj) de militie, nog de dienstdoende
schutterijen; en ofschoon het oordeel over
het defensief vermogen dezer wapenmacht
niet onverdeeld gunstig is, haar bestaan houdt
toch het besef in leven dat er ook voor hen, die
niet bt) do militie werden ingedeeld, iets te
doen zal vallen. De Staatscommissie laat de
schutterijen verdwijnen, en daarmede elke
verplichting, welke op de zoogenaamde vrij
gestelden rust, terwijl de taak der ingelijfden
bi) de militie aanmerkelijk wordt verzwaard,
daar z(j acht jaren tot het leger of de zee
macht, vijf jaren tot de land- of zeeweer,
zeven jaren tot een van beider reserve zullen
gerekend worden. De last drukt dus in het
vervolg uitsluitend op de schouders der dienst
plichtigen.
Uit een oogpunt van gelijkheid is daar
wel iets op aan te merken. Zonder twijfel zou
de algemeeno dienstplicht ons te zware finan-
tieële offers opleggen, en zou het dus
doelloos zijn, daarop aan te dringen; maar
is het wel billijk, en is het wel in het
belang des lands, een zoo aanzienlijk deel
der weerbare bevolking totaal ongebruikt
te laten? Wel hebban we gelezen dat door
de commissie wordt voorgesteld ook
hun, die in vredestijd niet worden geoefend,
den dienstplicht op te leggen gedurende een
zelfde tijdruimte als de overigen vorbonden
zjjn, voor het geval in dat tijdsverloop een
oorlog mocht dreigen of uitbreken; maar
niemand behoeft zich die verplichting sterk
aan te trekken; 't is iets heel onschuldigs,
vrijwel gelijkstaande met den druk, thans
den rustenden of plattelandschen schutters
opgelegd, die zich evenmin daar bezorgd over
maken. Immers, wat beteekent een verplich
ting in naam, die niet vergezeld gaat met
voorbereiding om haar te volbrengen?
„Wij hebben," zoo schrijft o. a. de
commissie, „w(j hebben ernstig de vraag
overwogen of de anderen ook tot eenige
oefening in tijd van vrede zouden moeten
worden verplicht, hetzij in hunne haardsteden
tot het vormen van een georganiseerde volks
wapening, naast het leger optredende, hetzij
bij het leger, maar gedurende een zeer korten
tijd, om uit die elementen afzonderlijke
corpsen te vormen, meer bepaald bestemd
voor de verdediging van het polderterrein in
en achter onze verdedigingsliniën. Wjj hebben
gemeend die vraag ontkennend te moeten
beantwoorden."
De gronden voor die meening voorna
meltjk die van disciplinairen aard schijnen
ons toe het meeste te beteekenen, woiden
vervolgens uiteengezet, maar daarna zegt toch
de commissie:
„Alleen daar, waar het geldt het oefenen
van manschappen, die later als aanvulling
van de geleden verliezen zullen moeten dienen,
meenen wjj een beperkten oefeningstyd te
kunnen aannemeneonsdeels, omdat er voor
het meerendeel hunner na het uitbreken van
een oorlog nog gelegenheid zal bestaan de
vroeger gehouden oefeningen te herhalen,
anderdeels, omdat wij er goen bezwaar in
zien, bj een troep, die uit deugdelijk ge
oefende elementen bestaat, een klein aantal
minder geoefenden in te deelen, aangezien
deze laatsten, vooral in oorlogstijd, zich zullen
beijveren niet achter te staan bij hunne
kameraden."
Men ziet het, als een vlieg om de kaars
beweegt zich het rapport, in nu eens wijde,
dan weer veel nauwer kringen, om het vraag
stuk van den algemeenen oefenplicht, dat
wjj voor ons niet aarzelen het stelsel der
toekomst te noemen, althans voor kleine
natiën die nooit een agressieven oorlog zullen
willen noch kunnen voeren, en dat in
Zwitserland wordt toegepast. De commissie
noemt zelve dat stelsel uit een uitsluitend
militair oogpunt het meest aanbevelenswaar
dige, maar voegt er onmiddellijk bjj dat aan
de invoering niet kan worden gedacht,
wegens hooge kosten, te zwaren druk op
alle weerbare burgers bjj de intreding van
den dienstplichtigen leeftijd, aan welke be
zwaren te gemoet zou zijn te komen door
belangrijke verkorting van den diensttijd,
dien evenwel de commissie niet durft aan
bevelen.
Welnu, men moet één van beiden: of
kordaat de bezwaren, aan het systeem van
oefening ook voor de vrijgestelden verbonden,
onder de oogen zien en trachten weg te
ruimen, of er zich eenvoudig bij neerleggen
dat slechts een deel der burgers den op alleen
rustenden plicht vervulle, zonder voor de
anderen een nominale verplichting uit te
vinden, die hoegenaamd niets beteekent.
Aan de universiteit alhier is het doctoraal
examen in de rechtswetenschap met goed
gevolg afgelegd door den heer G. A. M. Kal-
lenbach.
Door den heer Joh. Drost, tot voorkorten
tyd predikant by de Ned. Herv. gemeente
alhier en wien, naar aanleiding van het door
hem om gezondheidsredenen aangevraagd en
verkregen eervol emeritaat, door vele leden
van genoemde gemeente een kostbaar album
en eene som gelds ten behoeve van het
Christeiyk onderwps aan on- en minvermo
genden alhier werden aangeboden, is thans aan
hen, die daartoe bijdroegen, eene circulaire
gericht. Hy Bpreekt daarin zpn dank uit voor
het ontvangene, betuigt zyne groote ingeno
menheid er mede en eindigt met eene zegen
bede voor allen uit te spreken.
Hedenmiddag ontvingen we per Fransche
mail de Indische bladen van 25 tot en met
27 April.
In de aanstaande algemeene vergadering
van het Nederlandsch Werkliedenverbond zal
behalve andere voorstellen ook in behandeling
komen een ontwerp-adres aan den Koning
betrekkeiyk onze belastingen. Het bestuur
stelt nl. voor, by den Koning aan te dringen
dat binnen korten tyd in ieder geval vóór
het aanstaande belastingjaar van regeerings-
wege stappen worden gedaan tot vér strek
kende hervorming van het belastingwezen,
aanvangende met het afschaffen van het recht
van patent, der mutatierechten en der accynzen
op het zout, de zeep, de suiker en den azyn,
benevens tot het invoeren eener belasting naar
het inkomen der burgers en het in-of opvoe
ren van andere belastingen, met opklimmende
1 effing, zoo na mogeiyk overeenkomende met
bders draagvermogen.
Schets uit het Limburgsch stroopersleven.
21) door Mr. CLOVIS.
Misschien nog meer verwonderd was War-
stra, toen de oude strooper hem het nog
immer geladen pistool voor de voeten wierp
en met bevende stem, zelfs met tranen in
de oogen, toevoegde: „Gank vort en kom ös
noets mie in de weeg."
Ontstemd, bedroefd, aanvaardden de Dela-
haies den terugtocht naar hunne woning; ze
bekommerden zich niet om de gevangen
patrpzen; ze vergaten zelfs hunne netten.
Zonder een enkel woord te spreken, liepen
vader en dochter naast elkander voort; toch
waren hunne gedachten juist dezelfde't was
dus zpn kind, dat door hunne hand gered
was; 't was het kind van den vervloekten,
van den verafschuwden vyand, dat haar door
euze leeve Hier waos geschik um er mooder
euver te zien, zooals de oude den morgen
van den dag nog had gezegd; ze hadden dus
willen vermoorden den vader van den jongen,
die in haar hart de plaats van haar kind
reeds had ingenomen.
Een oogenblik betreurde Marianne, dat zy
de moordende hand van haren broeder had
tegengehoudeneen oogenblik had zy berouw
over die weekhartigheid, want, hadde zy dat
niet gedaan, hadde zy anders gehandeld, dan
was misschien Eelco geheel en al haar kind
geworden; zy had zyne liefde met niemand
anders behoeven te deelen en nu.ze zou
hem waarschpnlyk nooit weerzien.
Maar spoedig maakten die booze gedachten
plaats voor betere, edeler gevoelens neen,
nu verheugde zy zich weder, nu was zy weer
biyde, dat ze hem gered had, dat zyn bloed
hare hand niet had bezoedeldze had anders
met die hand nooit meer dien jongen durven
aanraken, ze zoude dat kind nooit meer heb
ben kunnen omhelzen zooals ze nu weer zou
doen.... als het toeval hem den een of ande
ren dag in hare nabyheid bracht.
Tehuis gekomen, zette zy zich naast
haren vader voor den flikkerenden haard
beiden dachten er niet aan, om het avond
maal te gebruikenhunne oogen blikten
slechts in de vlammen; ze zaten onbeweeg-
ïyk stil en geen enkel woord ontvlood hunnen
lippen.
De jonge Delahaie floot onverschillig het
een of ander deuntje, eene enkele maal hier
mede ophoudend, om mompelend zyn onge
noegen te kennen te geven over de betoonde
dwaasheid van vader en zuster.
Langen tyd had de oude deze verwyten
van zpn zoon stilzwygend aangehoord; toen
hy echter driester toen zyne gezegden
hateiyker en grievender werden, toen hy sprak
van schending der belofte, zjnen broeder ge
daan, van zwakheid, van lafheid, toen stond
de vader op, legde de hand op den schouder
van zpn jongen en, hem strak in de oogen
ziende, zeide hy„Jong, zoe moos te neet
kalle de wits neet was te zésJ)het heet
neet angers gekind, euze leeve Hier heet et
zoe wille höbbe.
Uit angst voor straf had Eelco zyn vader
niet verteld, dat hy in den vyver was ge
vallen; hy had hem derhalve ook niets van
zyne ontmoeting met de Delahaies medege
deeld. Het gebeurde, zyne wonderdadige red
ding was dezen dus ten eenenmale onverklaar
baar: het scheen hem toe, als ware alles
slechts een droom geweest.
Warstra had sedert dien verschrikkeiyken
dag zyn kind niet meer verlatenhy waakte
over dien jongen, als duchtte hy daar het
gevaar, als meende hy, dat de Delahaies hem
het leven hadden geschonken om hem dat
van zjn kind te ontnemen, als dacht hij, dat
ze hem gered hadden om hunne wraak des
te grooter, des te onmenschelyker te doen
zyn, om zyn eenigst kind nameiyk te ver
moorden wat had anders die onmeedoo-
genlooze menschen, die wreedaards, die reeds
één moord op hun geweten hadden, kunnen
nopen hem te sparen, toen hy den naam van
zyn kind uitsprak, welken anderen indruk
had dat uitroepen van Eelco by zulke wezens
kunnen teweegbrengen?
Zy wisten derhalve dat hy een kind had;
ze kenden zelfs den naam van dat kind!
Hoe waren zy tot deze ontdekking gekomen?
't Was hem een raadsel.
Hy durfde zyn jongen hieromtrent niet
ondervragen, hy waagde het niet dien ver
vloekten naam in de nabyheid van dat kind
uit te spreken; in zpn oog ware dit eene
ontheiliging geweest.
Des nachts ontwaakte hy dikwyls met
schrikhy begaf zich dan naar het bedje van
zijn jongen, om zich te overtuigen, dat zyn
kind nog daar was, dat ze hom nog niet ge
stolen, nog niet gedood hadden.
D Spreien.
Je weet niet wat ge zegt.
(Wordt vervolgd.)