N\ 8821.
Zaterdag 17 November.
A*. 1888.
feze Qoiirant wordt dagelijks, met uitzondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven.
Morgen, 17 November, is het
de 75ste gedenkdag van den aan
vang der herstelde onafhanke
lijkheid van ons Vaderland.
Hoewel deze dag, evenals de
19de Nov., waarop Leiden, in na
volging van andere gemeenten,
het Fransche juk afschudde, te
dezer stede niet door openbare
feestelijkheden zal worden ge
vierd, vertrouwen wjj toch dat
de ingezetenen niet znllcn na
laten door het
UITSTEKEN VAN DE VLAG,
zoo mogelijk met den ORANJE
WIMPEL, van linnne belang
stelling in deze heuglijke dagen
te doen blijken.
Prijsraadsel.
Ir* rij sraadsel
vijf en twintig prijzen.
Scheurkalender 1889.
1813. 17 November 18S8.
Feuilleton.
Brandtmann's Dochter.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderlijke Nommera0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Yan 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer ƒ0.17}.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het in-
casseren buiten de stad wordt 0.18 berekend.
Bij het ter perse gaan van dit num
mer waren oplossingen van het
aan ons bureel ontvangen.
De oplossing zal in het „Leidscli
Dagblad", dat morgen verschijnt,
worden bekendgemaakt.
De namen der inzenders van goede
oplossingen zullen dan tevens worden
medegedeeld, evehals die der win
naars van de
Aan onze Abonné's zal in de volgende maand,
evenals vorige jaren, tegen zeer geringen prys,
eon SCIIElJItlt AEE3JDER worden aange
boden. Wat betreft uitvoering en schild, laat
ook deze kalender niets te wenschen over, zoo
dat de abonné's in staat zullen worden gesteld
zich voor 1889 wederom van een uiterst netten
SchesirUalender te voorzien.
Ondor de gebeurtenissen onzer geschiedenis
is die van 1813 eene der belangrijkste. Op
een gedenkdag als heden dienen wij dat wel
in het licht te stellen.
Nederland, dat de bewondering van tijdge
noot en nakomelingschap had gewekt, omdat
het zich zoo lang kloek en standvastig tegen
de Spaansche onderdrukking had verzet, tot
het bij den vrede van Munster vrij en onaf
hankelijk was verklaard, datzelfde Neder
land liet zich in het einde der 18de eeuw de
Fransche overheersching welgevallen. Zóó
verblind was men, dat men den Stadhouder
Willem V bij eon Alva, ja zelfs bij een Nero,
in schotschriften, durfde vergelijken. Met blijd
schap ontvingen velen hier te lande de Fran-
schen, die hen schenen te betooveren met de
valsche leuzen van vrijheid, gelijkheid en
broederschap, terwijl de laatste stadhouder,
geen kans ziende bij zoo jammerlijke binnon-
landsche verdeeldheid, waardoor de Republiek
geteisterd werd, den vaderlandsclien grond te
verdedigen, wel genoodzaakt was het vader
land te verlaten. Te Scheveningen ging hij
den 20sten Jan. 1795 met al de zijnen aan
boord, om de wijk naar Engeland te nomen.
En welk eene bittere teleurstelling! de
Fransche broeders, die man juichende en
jubelende had ingehaald, zij bleken onze ver
drukkers te zijn
Het is niet noodig de gebeurtenissen van
1795 1813 hier te behandelen. In de historie
dos vaderlands staan ze aangeteekend. Do
treurigste jaren waren dio, toen, door een be
sluit van keizer Napoleon I, de Nederlanden
uit de rij der volken waren weggevaagd en
by zyn kolossaal rijk ingeiyfd. Onze vlag, die
weleer op alle zeeén wapperde, mocht in het
vaderland niet meer vertoond worden. Slechts
op het kleine Decima tuigde onze driekleur
van onze vroegere onafhankeiykheid. Onze
taal liep groot gevaar door de taal des over-
heerschers verdrongen te worden, wyl deze
op alle scholen moest onderwozen worden.
Handel, zeevaart en nyverheid weleer de
milde bronnen van Hollands rykdom kwyn-
den en dreigden geheel te verstoppen. De
armoede nam allerwegen in het land schrik
barend toe. In Amsterdam alleen werd '/4
deel van de bevolking geheel en '/t deel ge
deeltelik bedeeld. In andere steden zag het
er nog ongelukkiger uit. Openbare gebouwen
worden niet meer onderhouden. Zelfs water
staat, dyk- en polderwerk werden schandeiyk
verwaarloosd. In 1811 ontvingen de bediena
ren van den godsdienst geene uitbetaling meer.
Menigo buitenplaats viel onder den moker der
sloopers. Geiyk lot trof menig deftig huis
in onze groote steden. Aan de verschillende
oorlogen des keizers moesten onze jongelin
gen deelnemen. Duizenden zagen nooit hunne
ouders weer en vielen op de slagvelden. De
gelederen, welke gedund waren,moesten telken
reize weder door andere jongelingen aange
vuld worden. In 1812 was de toestand zóó,
dat alle weerbare mannen in drie bannen
(18 26, 26 40 en 40 70 jaren) werden
opgeschreven.
In datzelfde jaar werd meer dan een half
millioen soldaten, uit bykans alle volken van
Europa, ten verderve geleid. Met eene trouw,
schier ongelooflyk, diendon de Hollanders den
keizer. Op den 16don Nov. werd hy door de
tusscbenkomst der Hollandsche grenadiers en
by de Berezina (26 Nov.) door de onvorgely-
keiyke krachtsinspanning dor Hollandsche
pontonniers gered. Na zyne nederlaag in Rus
land, werden weder nieuwe lichtingen in al
zyne Staten, ook in Holland, uitgeschreven,
zoodat zyn leger weldra woer talryker was
dan de krygsmacht der geallieerden, waarop
hy b(j Lützen (2 Moi 1813) en by Bautzen (21
Mei) de overhand behield. Hot misnoegen en
do wrok door de verdubbelde lichtingen,
vooral ook door de zeehchting, namen hand
over hand toe, inzonderheid toen een deel
der schutteryen als recruten voor het leger
werd geprest. In Oud-Beierland, Zaandam,
Alfen, Leiden, ook in Don Haag, ontstonden
ODluston, die wel onderdrukt werden, maar
als voorboden konden beschouwd wordon, dat
men het tirannieke juk meer dan moede werd
en naar verlossing reikhalsde.
Die verlossing kwam. De nederlagen der
Franschen by Gross-Beeren (23 Aug.), Culm
(30 Aug), Dennewitz (6 Sept.) en eindelyk
en vooral by Leipzig (16 19 Oct.), waar
Napoleon met 170,000 man tegenover 300,000
man stond, kondigden zyn val aan. Hy scheen
zelf in te zien dat zyne gelukster hem begon
te verlaten, maar hij was ongezind Holland
te ontruimen. „Laat men", sprak hy (16 Nov.j,
„in Holland overtuigd zyn, dat ik het land,
liever dan het af te staan, aan den oceaan
teruggeef." Dit zeggende, vergat hy dat hy
de liefde en toegenegenheid der Hollanders
niet gewonnen had en zy zich niet voor htm
zouden opofferen, als de kans mogeiyk werd
zich weder vry te maken. Juist de verdruk
king, welke zy ondervonden hadden, had hen
weer de hoop doen vestigen op hot doorluchtige
geslacht, waarvan „de onmisbaarheid nu even
zeer in volksellende als te voren in volks
grootheid openbaar werd." Wakkere mannen,
aan wier hoofd zich een edel driemanschap,
bestaande uit G. K. Van Hogendorp, Van der
Duyn Van Maasdam en graaf Van Limburg
Stirum, had gesteld, behoefden slechts de
banier te ontplooien, waaronder men, in vroeger
eeuwen, over de vijanden des lands had ge
zegevierd, om de geestdrift dos volks aan te
wakkeren.
De dagen van de tweede helft der maand
November des gedenkwaardigen jaars 1813
zyn gewichtig in 's lands historie.
Met recht konden de heeren, dio naar Enge
land werden afgevaardigd om den Prins van
Oranje, den zoon van den laatsten stadhouder,
van de gelukkige omwenteling kennis te geven
en hem tot de overkomst uit te noodigen,
getuigen dat alle partyschappon hadden opgo-
houden en het volk één van zin was om liem
aan het hoofd des beetuurs te plaatsen.
Ofschoon een deel des lands nog door de
Fransche krygsmacht bezet was, liet de Prins
van Oranje niet op zyne overkomst wachten
en landdo hy den 30sten Nov. 1813 te Sche
veningen, onder bet gejubel oener onafzien
bare menigte, wier harten voor hem klopten,
behouden aan. Hy zette zyn tocht, welke oen
triumftocht geleek, naar 's-Gravenhage voort.
Aan het gejuich des volks scheen geen einde te
komen. Thans ondervond de Prins van Oranje,
dat hem naar waarheid was geboodschapt,
dat alle partyschappen waren vordwenón en
het volk in hem zyn redder begroette. Zoo
werd het zegel gedrukt op de daad van
17 Nov. bevorens, waarby aan de Franschen
afzwoer, vryheid c.n onafhankeiykheid hernam
en het Huis van Oranje op den vaderland-
schen bodem terugriep.
Den lsten Dec. woid aan den Prins in de
hoofdstad des ryks do souveroiniteit, onder
luide toejuiching, opgedragen. Geen Willem VI,
maar een Willem I aanvaardde de regee
ring over een nu eensgezind en verheugd
volk en stelde eene grondwet in uitzicht, tot
welkor samenstelling reeds den 21ston Dec.
eene commissie, onder voorzitterschap van
G. K. Van Hogendorp, werd benoemd. Drie
maanden daarna kwam die grondwet tot stand.
In 1863 werd het halve eeuwfeest van
Nederlands Herstelling met uitbundige
vreugde alom gevierd. Nu wy het 75-jarig
jubileum van die heugiyke en heilryke ge
beurtenis mogen herdenken, zal het vreugde
betoon wol evenmin achterwege bly ven. Reeds
maakten in Oct. de voornaamste steden des
lands, als: Amsterdam, Rotterdam, 's-Graven-
18) Novelle.
Naar het Duitsch van Gravin M. Keyserling.
Mining ziet naar een zeil, dat op de open
zee als een stormvogel vliegt en zegt
„Hendrik, denk je aan de vrouwen, wier
mannen ginds tusschen leven en dood zweven
Ik ys er van nog eens zulke uren te door
leven. Neen, nooit zou ik myn geluk meer
aan de zee toevertrouwen."
Maar Hendrik antwoordde niets. Hy bukt
zich plotseling en neemt iets glinsterends van
liet zand op.
„Hoe," zegt hy zacht, „zou dat mogelyk
zyn?"
„AVat is het?" vraagt Mining, terwyl zy hot
voorwerp in zijne hand beschouwt.
„Een Zweedsehe thaler," zegt liy zenuw
achtig, „maar een uit het jaar 1675 en hier
zijn de lettors H. K. met de punt van een
nies uitgekrabbeld. Zoowaar ik leef, die hoeft
mijn vader toebehoordhy had hem altyd by
zich. Er moet dus iemand geweest zyn, die
tem het gold met geweld heeft afgenomen."
Zijn gelaat teekent de grootste ontroering.
Hy draait het geldstuk heen en weer en ziet
telkens weer naar do ingogrifte letters.
„Het moet een gelukspenning zyn," zei hy.
„Mijn overovergrootvader heeft hom in den
oorlog met Zweden, in den slag van Fehrbellin
buitgemaakt en de beginletters van zyn naam,
Hendrik Kraft, er in gegraveerd. Sedert dien
tyd is hy van vader op zoon overgegaan. In
onze familie zei menAATie den thaler verliest,
verliest met hem het geluk. Heeft myn vader
hem hier vorloren of werd hy hem ontroofd,
dan is het spreekwoord waarheid geworden."
Mining hangt sidderend aan zijn arm, wit
als het schuim der golven. Hy let echter niet
op haar en bemerkt het niet.
Zy staan weinige schreden van het duin,
waaronder Hendrik Kraft ligt begraven. Het
meisje heeft die plek tot nu toe vermeden.
Vandaag heeft zy het vergeten, daar de storm
de golven zooveel verder op hot strand joeg
en liet landschap veranderdo. Maar nu herkent
zy de plaats en haar hart krimpt inéén van
angst en schrik. En nu ziet zy ook dat het
graf verzakt is. AVind en water hebben het
opgehoopte zand meegevoerd. Nog is de doode
bedekt, maar slechts door eene dunne laag zand.
Zy kan het niet langer uithouden.
„Kom mee," fluistert zij; „je kunt hier toch
niet zoeken."
„Ja, dat zal ik, dat moet ik, Mining! Het
is een toeken, dat my wordt gegeven; het is
alsof mij de doode zelf vermaande hier te on
derzoeken; dan zal eindelyk ontdekt worden
wat hem is overkomen en kan ik hem eon
eerlyk graf geven, wanneer hy verongelukt
is, of het spoor der moordenaars vervolgen,
wanneer er oene misdaad aan hem gepleegd is."
„Almachtige!" Zy valt op de knieén en
hy voelt dat haar arm hem loslaat. Hy ziet
haar aan.
„AVat schoeit je?"
„Niets, het is is eene flauwte."
Hy slaat zyn arm om haar heen en tracht
haar staande te houden.
„Hou'd je goed, Mining! Je bent anders zoo
flink. Help my zoeken. Zie, daar is eene diepte
in het zand. Misschien kunnen wy daar nog
meer vinden. misschien heoft de vloed hem
daarheen gespoeld.
„Hendrik! Om Godswil....O God God is
rechtvaardig
Zy wringt de handen on hy ziet haar een
oogenblik in hot doodsbleeke gelaat en ook hy
wordt bleek.
„Mining, je weet," stamelde hy, „wat
het is?"
En als drong eene vreemde macht hem tot
spreken, met verstikte stem„Je vader...."
Zij slaat de handen voor bet gozicht, maar
hy trekt ze er af: „Kind, spreek; wat heeft
hy gedaan? Ik moet het weten."
En van hare bevende lippen klinkt liet
angstig:
„Hy heeft hem niet gedood, dat niet
maar ook niet gered."
„AVaarom niet? Kon hy niet?"
„Ik weet het niet."
„En het geld 1"
Mining zwygt. Maar ze ziet hem aan met een
wanhopigen blik, welke hem aan het hart gaat.
Daar herinnert by zich dat men in het dorp
verteld heoft, dat de ryke Brandtmann eens
arr» geweest is, maar op een nacht plotseling
rijk geworden was; niemand wist waardoor.
En Hendriks gezicht krygt eene harde uit
drukking. Zyn toorn tegen den ouden man is
sterker dan het medelijden mot zijne dochter.
„AVaar hoeft hy hem gelaten?" vraagt hy weer.
Maar Mining antwoordt niet meer. In haar
is het kinderlijke gevoel ontwaakt. AVat heeft
zy gedaan? Zjj heeft hem verraden en hy
heoft niemand op aarde dan zy. En weer
klinken de woorden haar in de oorenHet
kind zal zyn vader niet aanklagen voor God
of menschen.
(Wordt vervolgd.)